In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 mei 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van het zonder consent doen binnenkomen van onderdelen voor machinepistolen uit Slowakije, in strijd met artikel 14.1 van de Wet Wapens en Munitie (WWM). Het hof had vastgesteld dat een pakket met wapenonderdelen op 27 november 2014 in Slowakije was verzonden en op 1 december 2014 in Nederland was aangekomen. De verdachte had samen met medeverdachten het pakket in ontvangst genomen en speelde een essentiële rol in het transport van de wapens. De Hoge Raad oordeelde dat de opvatting dat 'doen binnenkomen' enkel het overschrijden van de landsgrens betreft, te beperkt is. De Hoge Raad bevestigde dat het ook het vervoeren van het pakket vanuit het buitenland naar Nederland omvat. De Hoge Raad verwierp het cassatiemiddel, maar constateerde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 33 maanden naar 31 maanden.