ECLI:NL:HR:2020:905

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 mei 2020
Publicatiedatum
18 mei 2020
Zaaknummer
18/00504
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van zonder consent doen binnenkomen van onderdelen voor machinepistolen vanuit Slowakije

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 mei 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van het zonder consent doen binnenkomen van onderdelen voor machinepistolen uit Slowakije, in strijd met artikel 14.1 van de Wet Wapens en Munitie (WWM). Het hof had vastgesteld dat een pakket met wapenonderdelen op 27 november 2014 in Slowakije was verzonden en op 1 december 2014 in Nederland was aangekomen. De verdachte had samen met medeverdachten het pakket in ontvangst genomen en speelde een essentiële rol in het transport van de wapens. De Hoge Raad oordeelde dat de opvatting dat 'doen binnenkomen' enkel het overschrijden van de landsgrens betreft, te beperkt is. De Hoge Raad bevestigde dat het ook het vervoeren van het pakket vanuit het buitenland naar Nederland omvat. De Hoge Raad verwierp het cassatiemiddel, maar constateerde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 33 maanden naar 31 maanden.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/00504
Datum19 mei 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 29 januari 2018, nummer 20/003156-15, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over het oordeel van het hof dat sprake is van het in Nederland doen binnenkomen van wapens, zoals onder 1 is bewezenverklaard.
2.2.1
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 1 december 2014 tot en met 2 december 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, zonder consent onderdelen voor 35 machinepistolen (merk CZ Skorpion), zijnde wapens van categorie II, heeft doen binnenkomen uit Slowakije.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsvoering zoals is weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 6 en 7.
2.2.3
Uit deze bewijsvoering blijkt het volgende. Het hof heeft - voor zover thans van belang - vastgesteld dat het pakket met wapenonderdelen op 27 november 2014 in Slowakije via het transportbedrijf DHL is verzonden aan [A], [a-straat 1] te [plaats], Netherlands, dat het pakket op 1 december 2014 is aangekomen bij de vestiging van DHL in Eindhoven en dat het pakket op 2 december 2014 op het adres [a-straat 1] te [plaats] door onder andere de verdachte in ontvangst is genomen van DHL. Het Hof heeft voorts het volgende overwogen en geoordeeld:
“Uit de bewijsmiddelen leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde af dat verdachte enige dagen voor 2 december 2014 door medeverdachte [medeverdachte] gevraagd is om hem te helpen bij het in ontvangst nemen en het vervolgens op een adres afleveren van een door hem te ontvangen pakket. Verdachte heeft daartoe niet enkel zijn auto ter beschikking gesteld, maar is ook op 2 december 2014 gezamenlijk met medeverdachte [medeverdachte] naar [plaats] gereden, heeft een derde persoon geregeld om het zware pakket in de auto te tillen en is vervolgens met het pakket in de achterbak vertrokken. Daarnaast was hij tevens verantwoordelijk voor het contact met de DHL over de datum en het tijdstip van de aflevering van het pakket. Aangezien verdachte de Nederlandse taal niet machtig is was hij daartoe niet zelf in staat.
Het hof is van oordeel dat nu de invoer van de 35 onderdelen voor machinepistolen zonder voormelde bijdrage niet was voltooid, verdachte een dusdanig essentiële rol heeft gespeeld in het wapentransport dat er op zijn minst sprake is van de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte]. Het hof acht de bijdrage van verdachte van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen.
2.3.1
De tenlastelegging onder 1 is toegesneden op artikel 14 van de Wet Wapens en Munitie (hierna: WWM). De in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende term ‘doen binnenkomen’ moet daarom geacht worden daar te zijn gebruikt in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in artikel 14 lid 1 WWM.
2.3.2
De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang.
- Artikel 1 aanhef en onder 7⁰ WWM:
“In deze wet wordt verstaan onder:
7⁰. binnenkomen en uitgaan: het binnen het grondgebied van Nederland komen, respectievelijk het verlaten van het grondgebied van Nederland;”
- Artikel 14 lid 1 WWM:
“1. Het is verboden zonder consent een wapen of munitie van de categorieën II en III te doen binnenkomen of te doen uitgaan, alsmede om de bij binnenkomst aangegeven bestemming van zulke wapens of munitie zonder consent te wijzigen.”
2.4
De klacht berust kennelijk op de opvatting dat onder ‘doen binnenkomen’ als bedoeld in artikel 14 lid 1 WWM slechts kan worden begrepen het doen overschrijden van de landsgrens zelf. Die opvatting is te beperkt en daarom onjuist. Mede gelet op de strekking van deze bepaling om illegale wapenhandel tegen te gaan moet worden aangenomen dat onder ‘doen binnenkomen’ als bedoeld in artikel 14 lid 1 WWM ook kan worden begrepen het vanuit het buitenland naar een bestemming in Nederland doen vervoeren. De klacht faalt derhalve.
2.5
De Hoge Raad heeft ook de verder in het cassatiemiddel aangevoerde klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 33 maanden.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de op gelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze 31 maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 mei 2020.