ECLI:NL:GHDHA:2023:704
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot het vertrouwensbeginsel
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin een definitieve aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2019 is opgelegd. De aanslag is vastgesteld op basis van loongegevens van de Belastingdienst, waarbij belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.164 heeft opgegeven. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag, maar dit is afgewezen door de Inspecteur. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, wat heeft geleid tot het hoger beroep bij het Gerechtshof Den Haag.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft belanghebbende betoogd dat de aanslag onjuist is vastgesteld en dat er een beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan. Belanghebbende stelt dat een medewerker van de Belastingdienst heeft aangegeven dat de aangifte correct was en dat er geen belasting verschuldigd was. Het Hof heeft echter geoordeeld dat belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat er een toezegging is gedaan door de Belastingdienst. Het Hof heeft de overwegingen van de Rechtbank overgenomen en geconcludeerd dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen, omdat de Inspecteur niet gebonden is aan uitlatingen van derden.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de aanslag niet naar een te hoog bedrag is opgelegd. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 16 maart 2023.