ECLI:NL:GHDHA:2023:697

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
BK-22/00181
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroepschrift inzake naheffingsaanslag omzetbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep van een belanghebbende die in beroep was gegaan tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag. De Rechtbank had op 10 december 2021 het beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De belanghebbende had op 15 maart 2017 bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag in de omzetbelasting, maar het beroepschrift tegen de uitspraak op bezwaar was pas op 7 mei 2020 ingediend, wat te laat was. De Rechtbank oordeelde dat de termijn voor het indienen van het beroepschrift was verstreken en dat er geen omstandigheden waren die het te laat indienen konden rechtvaardigen.

In hoger beroep heeft de belanghebbende betoogd dat de Rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de Rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het beroepschrift te laat was ingediend en dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het hem niet kon worden toegerekend. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard.

De uitspraak van het Hof benadrukt het belang van het tijdig indienen van beroepschriften en de strikte naleving van de termijnen die zijn vastgesteld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De proceskosten zijn niet toegewezen, en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-22/00181

Uitspraak van 19 januari 2023

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende van 18 december 2021 tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 10 december 2021, zaaknummer SGR 20/5448.

Procesverloop

1.1.
Belanghebbende is over het tijdvak 29 oktober 2013 tot en met 30 september 2016 op 29 april 2017 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting voorzien van kenmerk [kenmerk] opgelegd ten bedrage van € 8.277 (de naheffingsaanslag). Bij beschikkingen heeft de Inspecteur aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd van € 827 en een bedrag van € 559 aan belastingrente in rekening gebracht. Belanghebbende heeft op 15 maart 2017 tegen de naheffingsaanslag bezwaar ingediend bij de Inspecteur.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar van 27 oktober 2017 heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende gedeeltelijk toegewezen en de naheffingsaanslag en de beschikking inzake belastingrente gehandhaafd en de verzuimboete verminderd tot nihil. Op 7 mei 2020 is bij de Inspecteur een geschrift (tweede bezwaar) van belanghebbende ingekomen betreffende de aanslag en de beschikking inzake belastingrente.
1.3.
Belanghebbende heeft op 17 augustus 2020 een beroepschrift ingediend bij de Rechtbank. Ter zake is een griffierecht van € 178 geheven. De Rechtbank heeft het tweede bezwaar aangemerkt als een beroep dat wordt geacht op 7 mei 2020 bij de Rechtbank te zijn ontvangen en heeft uiteindelijk het beroep bij uitspraak van 10 december 2021 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank van 10 december 2021 hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 274. De Inspecteur heeft op 6 april 2022 een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft diverse nadere stukken ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 8 december 2022, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft belanghebbende nog een stuk ingezonden. Het Hof heeft, gelet op de inhoud van dat stuk, geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen.

Feiten

2.1.
De naheffingsaanslag is opgelegd op 29 april 2017. Met de naheffingsaanslag is een bedrag van € 8.277 aan omzetbelasting nageheven waarbij een bedrag van € 559 aan belastingrente in rekening is gebracht. Ook is bij de naheffingsaanslag een boete opgelegd van € 827. Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag op 15 maart 2017 bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 27 oktober 2017 de naheffingsaanslag en de beschikking inzake belastingrente gehandhaafd en de boete verminderd tot nihil.
2.2.
Op 7 mei 2020 heeft belanghebbende opnieuw bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. De belastingwetgeving biedt niet de mogelijkheid om een tweede keer bezwaar te maken tegen een naheffingsaanslag. De Inspecteur heeft dat aan belanghebbende uitgelegd in zijn brief van 9 juni 2020. De Rechtbank heeft dit tweede bezwaar van belanghebbende van 7 mei 2020 aangemerkt als een beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 27 oktober 2017.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

”Is het beroepschrift op tijd ingediend?

4. Een beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar waartegen het beroep is gericht. Dat volgt uit artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De brief van verweerder van 9 juni 2020 is geen uitspraak op bezwaar en tegen die brief kan geen beroep worden ingesteld. Vaststaat dat de datum van de uitspraak op bezwaar 27 oktober 2017 is. Dat betekent dat het beroepschrift uiterlijk op 8 december 2017 ingediend moest worden. Dat heeft eiser niet gedaan. Het beroepschrift is pas op 7 mei 2020, en dus te laat, ingediend bij verweerder.

Is het eiser toe te rekenen dat hij het beroepschrift te laat heeft ingediend?

5. Als blijkt dat het de indiener van het beroepschrift niet kan worden toegerekend dat hij het beroepschrift te laat heeft ingediend, blijft de niet-ontvankelijkverklaring achterwege. Dat volgt uit artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij zich bij de uitspraak op bezwaar had neergelegd. Toen er vervolgens door de ontvanger van de Belastingdienst invorderingsrente en invorderingskosten in rekening werden gebracht voor de naheffingsaanslag, is hij daartegen opgekomen. In dat licht moet ook dit beroepschrift worden gezien.
6. Daarmee heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat het te laat indienen van het beroepschrift hem niet kan worden toegerekend. Niet gebleken is dat het voor hem onmogelijk was om het beroepschrift op tijd in te dienen.

Conclusie

7. Eiser heeft het beroepschrift te laat ingediend en dat kan hem worden toegerekend. Het beroepschrift is daarom niet-ontvankelijk verklaard. Dat betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk beoordeelt.

Opmerking ten overvloede

8. De rechtbank heeft het beroep van eiser ook aangemerkt als gericht tegen de uitspraken van de ontvanger van de Belastingdienst over de invorderingsrente en de invorderingskosten. Aan dat beroep heeft de rechtbank het zaaknummer SGR 21/5188 toegekend. Voor wat betreft het griffierecht heeft de rechtbank die zaak aangemerkt als samenhangend met dit beroep. Het beroep met zaaknummer SGR 21/5188 is op de zitting van de rechtbank van 26 november 2021 afzonderlijk behandeld.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of het beroep door de Rechtbank terecht niet-ontvankelijk is verklaard wegens termijnoverschrijding.
4.2.
Belanghebbende concludeert - naar het Hof begrijpt - tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
De uitspraak van de Rechtbank vermeldt dat belanghebbende ter zitting van de Rechtbank heeft verklaard dat hij zich bij de uitspraak op bezwaar van 27 oktober 2017 had neergelegd en dat hij pas beroep instelde nadat de ontvanger van de Belastingdienst ter zake van de naheffingsaanslag invorderingsrente en -kosten in rekening had gebracht. Belanghebbende heeft pas ver na afloop van de beroepstermijn en derhalve te laat een beroepschrift ingediend. Omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest zijn ook in hoger beroep gesteld noch gebleken. De Rechtbank heeft het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard. Aan inhoudelijke behandeling van de grieven van belanghebbende komt het Hof niet toe.
5.2.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door W.M.G. Visser, A. van Dongen en J.B.O. Bijl, in tegenwoordigheid van de griffier L. van den Bogerd. De beslissing is op 19 januari 2023 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.