ECLI:NL:GHDHA:2023:659

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
14 april 2023
Zaaknummer
200.302.375/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging contactverbod tussen buren na meerdere incidenten

In deze zaak, die zich afspeelt tussen buren, heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een contactverbod dat eerder door de voorzieningenrechter was opgelegd. De appellanten, [appellant 1] c.s., waren in hoger beroep gegaan tegen een contactverbod dat hen was opgelegd voor de duur van zes maanden, op verzoek van de verweerders, [verweerder 1] c.s. De verweerders vorderden in incidenteel hoger beroep een nieuw contactverbod voor twaalf maanden en een verbod om inbreuk te maken op hun persoonlijke levenssfeer. Het hof heeft het eerder opgelegde contactverbod bekrachtigd, maar de nieuwe vorderingen van de verweerders afgewezen. De zaak is gekenmerkt door een reeks van incidenten tussen de buren, die zijn begonnen in 2019 en hebben geleid tot meerdere aangiftes en conflicten. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was van ernstig onrechtmatig handelen door [appellant 1] c.s. en dat de verhoudingen tussen de partijen ernstig verstoord waren, wat het contactverbod rechtvaardigde. De nieuwe vorderingen werden afgewezen omdat er onvoldoende bewijs was dat er na de verhuizing van [appellant 1] c.s. opnieuw onrechtmatig gedrag zou plaatsvinden. Het hof heeft de proceskosten verdeeld tussen de partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.302.375/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/624301 / KG ZA 21-736
Arrest in kort geding van 7 maart 2023
in de zaak van

1.[appellant 1],

2.
[appellant 2],
wonend in [woonplaats],
appellanten in het principaal hoger beroep,
verweerders in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J.P. van Veenendaal, kantoorhoudend in Den Haag,
tegen

1.[verweerder 1],

2.
[verweerder 2],
wonend in [woonplaats],
verweerders in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J. Wijnja, kantoorhoudend in Dordrecht.
Het hof noemt partijen hierna bij hun achternaam, appellanten in principaal hoger beroep samen [appellant 1] c.s. en verweerders in principaal hoger beroep [verweerder 1] c.s.

1.De zaak in het kort

1.1
Partijen waren buren van elkaar totdat [appellant 1] c.s. tijdens de procedure in hoger beroep is verhuisd naar een andere buurt in [plaats]. De voorzieningenrechter heeft aan [appellant 1] c.s. op vordering van [verweerder 1] c.s. een contactverbod opgelegd voor de duur van zes maanden. [appellant 1] c.s. vindt dat dat verbod niet had mogen worden gegeven en vordert in hoger beroep dat het contactverbod alsnog wordt afgewezen. [verweerder 1] c.s. vordert in hoger beroep een nieuw contactverbod voor de duur van twaalf maanden en een verbod om inbreuk te maken op haar persoonlijke levenssfeer. In dit arrest bekrachtigt het hof het door de voorzieningenrechter opgelegde contactverbod maar wijst het de nieuwe vorderingen van [verweerder 1] c.s. af.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 25 oktober 2021 waarmee [appellant 1] c.s. in hoger beroep is gekomen van het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 28 september 2021 [1] ;
  • het arrest van dit hof van 14 december 2021 waarin een mondelinge behandeling is gelast;
  • het H12-formulier met brief en bijlagen 1 tot en met 12 van [verweerder 1] c.s.;
  • het H12-formulier met bijlage 1 van [appellant 1] c.s.;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 16 juni 2022;
  • de memorie van grieven van [appellant 1] c.s., met bijlagen;
  • de memorie van antwoord tevens houdend incidenteel hoger beroep en vermeerdering van eis van [verweerder 1] c.s., met bijlagen;
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep van [appellant 1] c.s.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
Partijen waren elkaars buren tot de verhuizing van [appellant 1] c.s. begin oktober 2022.
3.2
Sinds ongeveer eind 2019 hebben meerdere aanvaringen en incidenten plaatsgevonden tussen partijen.
3.3
Op 11 januari 2021 heeft [verweerder 1] bij de politie aangifte gedaan van belediging, smaad en laster jegens [appellant 1] c.s. Daarin beschrijft zij dat [appellant 1] c.s. omstreeks 8 mei 2020 bij de verhuurder van de woning van [verweerder 1] c.s. (hierna: de verhuurder) op leugenachtige wijze heeft geklaagd over door haar veroorzaakte (geluids)overlast, gebrek aan onderhoud aan de tuin en het lassen en slijpen met metalen in de garage. Op dezelfde dag heeft zij bij de politie ook een verklaring afgelegd dat [appellant 1] c.s. camera’s heeft hangen die op haar perceel zijn gericht, in plaats van op dat van [appellant 1] c.s.
3.4
Op 5 februari 2021 heeft [verweerder 1] een melding gedaan bij de politie dat [appellant 2] aan de gang blijft met het valselijk bij de verhuurder beklag doen over door haar en haar gezin veroorzaakte (geluids)overlast en over haar blijft roddelen, haar blijft beledigen en uitschelden, ook in het bijzijn van haar dochter en kleindochter.
3.5
Op 25 juni 2021 heeft [verweerder 1] jegens [appellant 1] c.s. opnieuw aangifte gedaan van bedreiging, schending van privacy en laster.
3.6
Op 21 en 24 juli 2021 hebben er tussen partijen incidenten plaatsgevonden. Tijdens het incident van 24 juli 2021 heeft [verweerder 1] c.s. de politie gebeld, die ter plaatse is gekomen. [verweerder 1] en [verweerder 2] hebben op 2 respectievelijk 19 augustus 2021 aangifte gedaan van dat tweede voorval. Bij dat tweede voorval waren ook aanwezig de dochter van [verweerder 1] c.s. en een vriendin van die dochter, mevrouw [naam] (hierna: [naam]).
3.7
De verhuurder heeft op 8 september 2021 ten aanzien van [verweerder 1] c.s. de ontbinding van de huurovereenkomst met [verweerder 1] c.s. wegens overlast gevorderd en de ontruiming van de woning van [verweerder 1] c.s.
3.8
Op 7 december 2021 heeft [appellant 2] iets vervelends tegen [verweerder 1] geroepen terwijl zij voor haar huis liep.
3.9
Op 9 maart 2022 heeft [appellant 2] een vervelend gebaar gemaakt in de richting van [verweerder 2].
3.1
Op 5 en 20 april 2022 heeft [appellant 2] de dochter van [verweerder 1] uitgescholden.
3.11
De kantonrechter in de rechtbank Rotterdam heeft de vorderingen van de verhuurder tegen [verweerder 1] c.s. afgewezen bij vonnis van 11 maart 2022.
3.12
Begin oktober 2022 is [appellant 1] c.s. verhuisd naar een andere plek in [plaats], in het deel van de stad waarin het winkelcentrum […] is gelegen.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[verweerder 1] c.s. heeft [appellant 1] c.s. gedagvaard en ten aanzien van hem een contactverbod gevorderd voor de duur van twaalf maanden, op straffe van een dwangsom.
4.2
De voorzieningenrechter heeft die vordering toegewezen voor de duur van zes maanden, met matiging van de dwangsom tot € 20,- per overtreding, tot een maximum van € 1.000,-, en de proceskosten gecompenseerd. Zij oordeelde dat hoewel zij niet heeft kunnen vaststellen wie van partijen telkens bij aanvaringen is begonnen, wat zich dan precies heeft voorgedaan en wie het bij het rechte einde had, wel duidelijk was geworden dat de verhoudingen tussen partijen ernstig verstoord zijn en dat beide partijen rust wensen en daar ook bij zijn gebaat, en geen contact meer met elkaar willen hebben, waardoor een contactverbod als tijdelijke ordermaatregel op zijn plaats is.

5.Vordering in hoger beroep

5.1
[appellant 1] c.s. is van dit vonnis in hoger beroep gekomen en vordert dat het hof de vorderingen van [verweerder 1] c.s. alsnog afwijst.
5.2
[verweerder 1] c.s. vordert in incidenteel hoger beroep, met vermeerdering van eis, dat het hof het vonnis zal vernietigen en [appellant 1] c.s. hoofdelijk zal verbieden:
  • gedurende 12 maanden na de datum van dit arrest op enigerlei wijze direct dan wel indirect in contact te treden met [verweerder 1] c.s.; en
  • inbreuk te maken op de persoonlijke levenssfeer van [verweerder 1] c.s.;
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per overtreding, met een maximum van € 20.000,-.

6.Beoordeling in hoger beroep

Het eerste contactverbod

6.1
Een contactverbod kan alleen worden toegewezen als sprake is van ernstig onrechtmatig handelen en van concreet gevaar voor herhaling daarvan. De rechter in kort geding moet vervolgens alle relevante omstandigheden van het geval in aanmerking nemen en de betrokken belangen van partijen afwegen om te beoordelen of hij dat verbod, zoals gevorderd, kan rechtvaardigen. Het is daarbij aan eiser om in kort geding, waar geen plaats is voor bewijslevering, dat onrechtmatig handelen en dat gevaar voor herhaling aannemelijk te maken.
6.2
[appellant 1] c.s. klaagt dat de voorzieningenrechter hier ten onrechte een contactverbod heeft opgelegd. Volgens hem wordt onder andere uit de beelden van het incident van 24 juli 2021 duidelijk dat [verweerder 1] c.s. van partijen diegene is die zich agressief opstelt en onbetamelijk uitlaat tegen de ander, terwijl de voorzieningenrechter zelf heeft geoordeeld dat de aangiftes die [verweerder 1] c.s. in het geding heeft gebracht alleen haar eigen beleving weergeven en nauwelijks door anderen worden ondersteund.
6.3
[verweerder 1] c.s. heeft ter onderbouwing van haar vordering in eerste aanleg onder andere gesteld dat [appellant 2] [verweerder 1] op 15 en 22 juni 2021 voor “
kankerhoer” heeft uitgemaakt en met de dood heeft bedreigd, op 21 juli 2021 tegen [verweerder 1] heeft geroepen “
ik sla je in elkaar met die kankerkop van je” (of woorden van gelijke strekking) en haar opnieuw met de dood heeft bedreigd, en op 24 juli 2021 [verweerder 1] nog een keer voor “
(vuile) kankerhoer” heeft uitgemaakt en de dochter van [verweerder 1] c.s. met de dood heeft bedreigd. [verweerder 1] c.s. heeft ook gesteld dat [appellant 1] [verweerder 2] tijdens de aanvaring die op 24 juli 2021 op die woordenwisseling volgde een klap op zijn arm heeft gegeven, waardoor diens telefoon op de grond viel. Zij heeft ter onderbouwing van deze stellingen verwezen naar haar eigen aangiftes, naar beeld- en geluidsopnames en naar verklaringen van haar dochter, [naam] en omwonenden.
6.4
[appellant 1] c.s. heeft bij verweerschrift in de procedure voor de voorzieningenrechter de schuld van die aanvaringen bij [verweerder 1] c.s. gelegd. Het hof volgt hem daar om de volgende redenen niet in.
6.5
Wat ten eerste de gebeurtenissen op 15 en 22 juni en 21 juli 2021 betreft, heeft [appellant 1] c.s. niet betwist dat [appellant 2] [verweerder 1] toen heeft bejegend zoals [verweerder 1] c.s. heeft gesteld en heeft hij niet uitgelegd waarom dat de schuld van [verweerder 1] c.s. zou zijn. Het hof voegt daaraan toe dat zelfs indien [verweerder 1] c.s. aanleiding zou hebben gegeven tot ergernis bij [appellant 1] c.s., dat nog niet zou rechtvaardigen dat [appellant 2] [verweerder 1] herhaaldelijk uitscheldt en met de dood bedreigt.
6.6
Wat ten tweede de gebeurtenissen op 24 juli 2021 betreft, heeft [appellant 1] c.s. niet betwist dat [appellant 2] [verweerder 1] opnieuw heeft uitgescholden en de dochter van [verweerder 1] c.s. met de dood heeft bedreigd en dat Bijlveld [verweerder 2] een klap heeft gegeven. Ter rechtvaardiging hiervan verwijst [appellant 1] c.s. naar de verklaring van een buurvrouw dat [verweerder 1] c.s. al de hele voorafgaande week provocerend gedrag vertoonde jegens hem en voert hij aan dat de betrokken aanvaring is ontstaan omdat de dochter van [verweerder 1] c.s. volgens hem bij het wegrijden “
wat moet je kankerwijf?” heeft geroepen tegen [appellant 2], die haar hond aan het uitlaten was, en omdat [verweerder 1] vervolgens bij hem op de deur stond te bonken. Ook hier geldt dat het vertonen van provocerend gedrag nog geen rechtvaardiging oplevert voor het met de dood bedreigen of slaan.
6.7
Het hof oordeelt op grond van het voorgaande dat [verweerder 1] c.s. voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [appellant 1] c.s. ernstig onrechtmatig heeft gehandeld ten aanzien van [verweerder 1] c.s.
6.8
[appellant 1] c.s. klaagt dat niet aannemelijk is geworden dat zijn onrechtmatig handelen, als daar al sprake van zou zijn, zou voortduren. [appellant 1] c.s. heeft ook herhaaldelijk aangegeven in het geheel geen contact te willen hebben met [verweerder 1] c.s. Omdat partijen elkaars buren zijn, is een contactverbod onwerkbaar, zo betoogt nog steeds [appellant 1] c.s.
6.9
Het hof volgt [appellant 1] c.s. niet in deze klacht. Uit de veelheid aan incidenten waarbij [appellant 1] c.s. onrechtmatig heeft gehandeld volgt dat die incidenten zich waarschijnlijk zouden herhalen. Als een onrechtmatigheid eenmaal aannemelijk is, heeft de rechter in kort geding vervolgens een grote mate van vrijheid bij het afwegen van de belangen van partijen om te bezien of, gelet op alle factoren, een spoedvoorziening is gerechtvaardigd. [appellant 1] c.s. heeft in hoger beroep niet betwist dat de verhoudingen tussen partijen ten tijde van het bestreden vonnis ernstig verstoord waren, dat beide partijen op dat moment rust wensten en daar ook bij gebaat waren, en dat partijen op dat moment geen contact meer met elkaar wilden hebben. Op grond van deze omstandigheden was het contactverbod voor de periode van zes maanden gerechtvaardigd. Dat geldt te meer indien wordt aangenomen, zoals de voorzieningenrechter dat in r.o. 4.4 van het bestreden vonnis heeft gedaan, dat [verweerder 1] c.s. zich eveneens zou onthouden van het zoeken van contact met [appellant 1] c.s., ook al had [appellant 1] c.s. in de procedure voor de voorzieningenrechter geen daartoe strekkende spiegelbeeldige vordering in reconventie ingesteld.
Het nieuwe contactverbod
6.1
[verweerder 1] c.s. stelt ter onderbouwing van haar nieuwe contactverbodvordering dat [appellant 1] c.s. weliswaar in oktober 2022 is verhuisd naar een ander deel van [plaats], maar dat zich in dat stadsdeel ook het winkelcentrum […] bevindt, waar beide partijen regelmatig hun boodschappen doen en elkaar waarschijnlijk weer tegen zullen komen, en dat [appellant 1] c.s. bevriend is gebleven met mensen die iets verderop wonen in de straat waar partijen tot oktober 2022 beiden woonden.
6.11
Het hof zal deze nieuwe vordering afwijzen. Het laatste door [verweerder 1] c.s. meer uitvoerig beschreven incident dateert van 20 april 2022 en zij vermeldt daarnaast dat [appellant 2] tot aan de dag van verhuizing liep te schelden tegen de deurbelcamera van [verweerder 1] c.s. Tot aan die dag woonden partijen nog naast elkaar en hadden zij daarom aanleiding om zich dagelijks aan elkaar te ergeren. In de memorie van grieven, die is genomen op 18 oktober 2022, vertelt [verweerder 1] c.s. niet over incidenten die zich zouden hebben voorgedaan na de verhuizing van [appellant 1] c.s. naar een andere buurt, begin oktober 2022. De enkele verwijzing naar het elkaar mogelijk tegenkomen in het winkelcentrum […] of bij bezoek van [appellant 1] c.s. aan vrienden in de straat waar partijen voorheen buren waren acht het hof onvoldoende om enig gevaar voor herhaling van onrechtmatig handelen aannemelijk te maken.
Het verbod inbreuk te maken op de persoonlijke levenssfeer van [verweerder 1] c.s.
6.12
[verweerder 1] c.s. verwijst ter onderbouwing van de vordering tot het opleggen van een verbod inbreuk te maken op haar persoonlijke levenssfeer naar de hiervoor in r.o. 3.3 beschreven aangifte van [verweerder 1] ten aanzien van [appellant 1] c.s. wegens belediging, smaad en laster. Volgens [verweerder 1] c.s. is [appellant 1] c.s. met het proces-verbaal van die aangifte langsgegaan bij een aantal buren van (destijds beide) partijen en heeft hij gepoogd die buren schriftelijke verklaringen te laten afleggen ten behoeve van een door de verhuurder aanhangig te maken procedure tot ontbinding en ontruiming.
6.13
Het hof zal ook deze vordering afwijzen. [verweerder 1] c.s. heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het door haar beschreven handelen van [appellant 1] c.s. een inbreuk oplevert op haar persoonlijke levenssfeer. [verweerder 1] heeft er in 2021 zelf voor gekozen om aangifte te doen tegen [appellant 1] c.s. en in die aangifte verschillende buren met naam te noemen. Daarna is het niet zonder meer onrechtmatig als [appellant 1] c.s., die zich daartegen moet kunnen verdedigen, die aangifte aan buren voorlegt. Evenmin is het zonder meer onrechtmatig om steun te vragen voor een ontbindingsverzoek aan de gemeenschappelijke verhuurder, die voor een ongestoord huurgenot moest zorgen.
Conclusie en proceskosten
6.14
De slotsom is dat geen van de hier ingestelde hoger beroepen slaagt. Het hof zal het bestreden vonnis daarom bekrachtigen, [appellant 1] c.s. veroordelen in de kosten van het principaal hoger beroep en [verweerder 1] c.s. veroordelen in de kosten van het incidenteel hoger beroep. Het hof zal het salaris van de advocaat van [verweerder 1] c.s. in het principaal hoger beroep daarbij vaststellen op € 2.366,-, gebaseerd op twee punten in tariefcategorie II (mondelinge behandeling na aanbrengen en memorie van antwoord) en dat van de advocaat van [appellant 1] c.s. in het incidenteel hoger beroep op de helft van dat bedrag.

7.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 28 september 2021;
  • wijst de in incidenteel hoger beroep ingestelde nieuwe vorderingen van [verweerder 1] c.s. af;
  • veroordeelt [appellant 1] c.s. in de kosten van het principaal hoger beroep, aan de zijde van [verweerder 1] c.s. vastgesteld op € 338,- aan griffierechten en € 2.366,- aan salaris van de advocaat;
  • veroordeelt [verweerder 1] c.s. in de kosten van het incidenteel hoger beroep, aan de zijde van [appellant 1] c.s. vastgesteld op € 1.183,- aan salaris van de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.M.H. Speyart van Woerden, J.I. de Vreese-Rood en A.J. Swelheim en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2023 in aanwezigheid van de griffier.