ECLI:NL:GHDHA:2023:648

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
200.317.472/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenkomst in hoger beroep door Charterers in geschil tussen Marlow c.s. en ITF c.s. over de geldigheid van de Non-Seafarers Working Clause

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 april 2023 een tussenuitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een incidentele vordering tot tussenkomst. De Charterers, bestaande uit B.G. Freight Line B.V., Samskip B.V., Unifeeder A/S en Eucon Shipping & Transport Ltd, hebben verzocht om tussen te komen in het hoger beroep tussen Marlow Navigation Netherlands B.V. en Marlow Navigation Company Limited (samen Marlow c.s.) aan de ene kant en de International Transport Workers' Federation, Nautilus International en de Federatie Nederlandse Vakbeweging (samen ITF c.s.) aan de andere kant. De zaak betreft de geldigheid van de Non-Seafarers Working Clause, die voorschrijft dat sjorwerkzaamheden op bepaalde schepen niet door de bemanning, maar door havenarbeiders moeten worden uitgevoerd. Het hof heeft geoordeeld dat de Charterers voldoende belang hebben bij hun vordering tot tussenkomst, omdat zij nadelige gevolgen kunnen ondervinden van de uitspraak in de hoofdzaak. Het hof heeft de tussenkomst toegestaan, omdat aan de voorwaarden daarvoor is voldaan en er geen omstandigheden zijn die aan de tussenkomst in de weg staan. De zaak is verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van antwoord door ITF c.s. op de memorie van grieven van Marlow c.s. en op de vorderingen van de Charterers.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.317.472/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/599847/ HA ZA 20-648
Arrest in het incident ex artikel 217 Rv van 25 april 2023
op de vordering tot tussenkomst van

1.B.G. Freight Line B.V.,

gevestigd in Rotterdam,
2. Samskip B.V.,
gevestigd in Rotterdam,
3. Unifeeder A/S,
gevestigd te Aarhus, Denemarken,
4. Eucon Shipping & Transport Ltd,
gevestigd te Dublin, Ierland,
eiseressen in het incident,
advocaat: mr. A.J.W. Spijker, kantoorhoudend in Rotterdam,
in de zaak tussen

1.Marlow Navigation Netherlands B.V.,

gevestigd in Rotterdam,
2. Marlow Navigation Company Limited,
gevestigd in Limassol, Cyprus,
appelanten in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat: mr. S.A. Tan, kantoorhoudend in Rotterdam,
tegen

1.International Transport Workers' Federation,

gevestigd in Londen, Verenigd Koninkrijk,
2. Nautilus International,
gevestigd in Rotterdam,
3. Federatie Nederlandse Vakbeweging,
gevestigd in Utrecht,
verweersters in de hoofdzaak en het incident,
advocaat: mr. R.J. Wybenga, kantoorhoudend in Rotterdam.
Het hof zal eiseressen in het incident samen noemen de Charterers. Appellanten in de hoofdzaak, verweersters in het incident worden samen genoemd Marlow c.s. en afzonderlijk respectievelijk Marlow Nederland en Marlow Cyprus. Ten slotte zal het hof verweersters in de hoofdzaak en het incident samen noemen ITF c.s. en afzonderlijk respectievelijk ITF, Nautilus en FNV.

1.De zaak in het kort

1.1
De rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) heeft op 6 juli 2022 eindvonnis gewezen in de hoofdzaak tussen ITF c.s. als eiseressen en onder meer Marlow c.s. als gedaagden en onder meer de Charterers als gevoegde partij (hierna: het bestreden vonnis). Marlow c.s. en de Charterers hebben daartegen beiden afzonderlijk hoger beroep ingesteld, Marlow c.s. onder dit zaaknummer (200.317.472/01) en de Charterers – in hun hoedanigheid van gevoegde partij – onder zaaknummer 200.317.474/01. In dit incident vorderen de Charterers, naar het hof begrijpt, tussen te komen in het geding in hoger beroep tussen Marlow c.s. en ITF c.s. met zaaknummer 200.317.472/01.
1.2
De tussenkomst wordt toegestaan omdat aan de voorwaarden daarvoor is voldaan en er geen omstandigheden zijn die aan tussenkomst in de weg staan.

2.Het procesverloop in het incident

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep in deze zaak blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 5 oktober 2022, waarmee Marlow c.s. in hoger beroep zijn gekomen van het bestreden vonnis;
  • de memorie van grieven van Marlow c.s., met bijlagen;
  • de ‘incidentele memorie tot tussenkomst (naast voeging aan de zijde van appellanten), tevens houdende memorie ten gronde’ van de Charterers, met bijlagen;
  • de ‘incidentele memorie houdende verweer tegen verzoek tot tussenkomst’ van Marlow c.s.;
  • de conclusie van antwoord in het incident tot tussenkomst ex art. 217 Rv van ITF c.s.
2.2
Vervolgens is arrest in het incident bepaald.
2.3
Verder is het volgende van belang. De Charterers zijn als gevoegde partij betrokken in het geding in eerste aanleg. De Charterers hebben bij dagvaarding van 5 oktober 2022 zelfstandig hoger beroep ingesteld tegen het bestreden vonnis. Deze zaak is bij het hof bekend onder nummer 200.317.474/01.

3.De feiten waarvan in het incident wordt uitgegaan

3.1
ITF is een internationale vakbondsfederatie, die in internationale context onder meer de belangen van bij haar aangesloten (lokale) vakbonden voor zeevarenden en havenwerkers behartigt. Nautilus is een te Rotterdam gevestigde vakbond voor zeevarenden die is aangesloten bij ITF. FNV is een werknemersvereniging die opkomt voor de belangen van werknemers in een groot aantal sectoren, waaronder de haven.
3.2
Marlow c.s. maken deel uit van een internationaal actief concern dat zich (onder meer) toelegt op scheepsmanagement met inbegrip van het ter beschikking stellen van scheepsbemanningen. Marlow Cyprus is enig aandeelhouder van Marlow Nederland. De door Marlow Nederland en Marlow Cyprus gemanagede (container)schepen doen regelmatig de Rotterdamse haven aan. De voor deze zaak van belang zijnde schepen waarvoor Marlow scheepsbemanning ter beschikking stelt (hierna: de Marlow-schepen), hebben doorgaans een “length overall” van minder dan 170 meter en worden ingezet als feeders of in de short sea shipping. De zeevarenden werkzaam aan boord van de Marlow-schepen zijn merendeels in dienst van Marlow Nederland of Marlow Cyprus, die jegens hen de rol van werkgever vervullen. Sjorwerkzaamheden op Marlow-schepen worden niet door havenwerkers maar door zeevarenden verricht.
3.3
De Charterers bevrachten (onder meer) de Marlow-schepen.
3.4
De International Maritime Employers' Council (hierna: IMEC) is een internationale werkgeversorganisatie die opkomt voor de belangen van werkgevers die voornamelijk bulk-, container- en tankschepen exploiteren respectievelijk doen bemannen. Marlow Cyprus is lid van IMEC.
3.5
In collectieve onderhandelingen tussen zeewerkgeversorganisaties, waaronder IMEC, en vakbonden, waaronder FNV, is afgesproken dat het vanaf 1 januari 2020 op containerschepen tot en met 170 meter lengte, geëxploiteerd en/of bemand door partijen die zijn aangesloten bij IMEC niet langer is toegestaan dat in bepaalde havens sjorwerkzaamheden worden verricht door de bemanning, maar dat deze werkzaamheden in beginsel dienen te worden verricht door havenwerkers die zijn aangesloten bij een aan ITF gelieerde vakbond. Dit is een gevolg van de inwerkingtreding per 1 januari 2020 van de nieuwe “Non-Seafarers Working Clause” (hierna: de clausule), die de zeewerkgevers, waar het de tewerkstelling van zeevarenden aan boord van schepen betreft, hebben toegezegd te zullen opnemen in zowel de per schip te sluiten “Special Agreements” als de collectieve arbeidsovereenkomsten en de individuele arbeidsovereenkomsten met de zeevarenden. De clausule strekt zich ook uit tot containerschepen die de Rotterdamse haven aandoen.

4.De procedure bij de rechtbank

4.1
ITF c.s. hebben onder andere Marlow c.s. gedagvaard. ITF en Nautilus hebben, zeer kort weergegeven, naleving van de clausule gevorderd. FNV heeft, pro se en namens de tot haar achterban behorende sjorders, hetzelfde gevorderd uit hoofde van onrechtmatige daad. De Charterers hebben zich gevoegd aan de zijde van Marlow c.s.
4.2
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank, zakelijk weergegeven, de vorderingen van ITF c,s. grotendeels toegewezen voor de in het dictum met naam genoemde Marlow-schepen.

5.De vordering in het incident

5.1
De Charterers vorderen tussen te komen in het geding tussen ITF c.s. en Marlow c.s., met behoud van hun positie van gevoegde partij aan de zijde van Marlow c.s.
5.2
Marlow c.s. concluderen tot toewijzing van de vordering tot tussenkomst.
5.3
ITF c.s. concluderen tot afwijzing van de vordering tot tussenkomst.

6.De beoordeling van het incident

6.1
De Charterers leggen aan hun vordering het volgende ten grondslag. Naleving van de clausule leidt ertoe dat in beginsel alleen ITF-havenarbeiders mogen sjorren in ITF gelieerde havens. Alleen de Charterers kunnen ITF-havenarbeiders bestellen. Dit leidt tot langere wachttijden bij het laden en lossen van schepen; dat is inefficiënt, onveilig en milieuonvriendelijk. De Charterers worden geconfronteerd met hogere kosten. De bemanning verliest 30% lashbonus als zij niet mag sjorren en dat is een significante inkomensachteruitgang. De Charterers hebben een zelfstandig vorderingsrecht jegens FNV. FNV handelt zelfstandig onrechtmatig jegens de Charterers door via Marlow c.s. nakoming van de clausule te vorderen. Unifeeder A/S (eiseres in het incident onder 3) is aan het bestreden vonnis gebonden omdat zij twee van de in het bestreden vonnis genoemde Marlow-schepen bevracht. De andere Charterers zien zich vanwege de impact van het bestreden vonnis gedwongen om havenwerkers te bestellen en willen ook geen schepen meer charteren waarvoor de clausule geldt middels een “Special Agreement”. Met voeging kan niet worden volstaan, aldus nog steeds de Charterers, omdat in de procedure tussen Marlow c.s. en ITF c.s. ook andere verweren spelen en het hof mogelijk niet toekomt aan een inhoudelijk oordeel over de geldigheid van de clausule waarover de Charterers nu juist een oordeel wensen. De Charterers wensen daarom in de hoofdzaak een vordering in te kunnen stellen tegen ITF c.s. over de rechtsgeldigheid en afdwingbaarheid van de clausule.
6.2
ITF c.s. voeren tegen de vordering het volgende aan. De tussenkomst is niet verenigbaar met de positie van de Charterers als gevoegde partij aan de zijde van Marlow c.s. De Charterers hebben ook geen belang bij tussenkomst. Zij kunnen als gevoegde partij al hun bezwaren tegen de clausule inbrengen. Door de geldigheid van de clausule aan de orde te stellen, kan het geschil een hele andere wending krijgen. Dat is in strijd met de goede procesorde. Ook strijdig met de goede procesorde is dat de Charterers ervoor kiezen om zich eerst in hoger beroep te melden als tussenkomende partij, waardoor – als de tussenkomst wordt toegestaan – ITF c.s. een instantie wordt ontzegd.
6.3
Het hof overweegt als volgt.
6.4
Voor tussenkomst is vereist dat de tussenkomende partij een voldoende belang heeft om zich te mengen in het aanhangige geding wegens de nadelige gevolgen die zij van de uitspraak in de hoofdzaak kan ondervinden. Dat belang kan zijn dat benadeling of verlies van een recht van de tussenkomende partij dreigt, dan wel diens positie anderszins kan worden benadeeld. Aan de toewijsbaarheid van een vordering tot tussenkomst kunnen niettemin de eisen van de goede procesorde in de weg staan (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:768).
6.5
ITF c.s. hebben niet betwist dat de Charterers nadelige gevolgen kunnen ondervinden van een uitspraak in de hoofdzaak. Aan de orde zijn slechts de vragen of de Charterers naast hun positie als gevoegde partij nog belang hebben bij hun vordering tot tussenkomst, en of de vordering tot tussenkomst in strijd is met de goede procesorde.
6.6
Dat de Charterers in dit hoger beroep, door de voeging in eerste aanleg en het zelfstandig instellen van hoger beroep tegen het bestreden vonnis, reeds gevoegde partijen zijn, staat naar het oordeel van het hof niet aan toewijzing van de gevorderde tussenkomst in de weg. De Charterers willen enerzijds als gevoegde partij Marlow c.s. steunen in hun bezwaren tegen de clausule en anderzijds een eigen vordering instellen tegen FNV. Dat laatste is niet mogelijk als gevoegde partij. De grondslag waarop zij die vordering baseren – een gesteld onrechtmatig handelen van FNV – vormt een aanvulling op wat zij met de voeging wensen te bereiken, en is daarmee niet in tegenspraak. De Charterers hebben voldoende onderbouwd dat zij bij deze vordering een zelfstandig belang hebben. De positie van de Charterers als zowel gevoegde als tussenkomende partij is naar het oordeel van het hof niet onverenigbaar.
6.7
Van strijd met de goede procesorde is naar het oordeel van het hof geen sprake. Het instellen van een vordering tot tussenkomst is ook in hoger beroep nog mogelijk (artikel 353 Rv in verbinding met artikel 217 Rv). Het enkele feit dat ITF c.s. daarmee een instantie verliezen, zoals wordt gesteld, maakt niet dat een dergelijke vordering in strijd is met de goede procesorde. Een vordering tot tussenkomst is nog mogelijk op de datum dat de laatste conclusie (in hoger beroep: memorie) in het aanhangige geding wordt genomen (artikel 353 Rv in verbinding met artikel 218 Rv). In dit geval is de vordering tot tussenkomst ingediend op dezelfde datum waarop van grieven is gediend. De vordering tot tussenkomst is dus niet onredelijk laat ingesteld. Mede daarom zal het toestaan van de tussenkomst niet leiden tot een onredelijke vertraging van het geding. Dat het geschil door het toestaan van de tussenkomst een geheel andere wending kan krijgen en de procedure langer zal duren, is geen reden om de tussenkomst in strijd te achten met de goede procesorde. Overigens valt niet in te zien waarom het geschil door het toestaan van de tussenkomst een geheel andere wending zou krijgen, zoals ITF c.s. aanvoeren. De geldigheid van de clausule is al onderwerp van uitvoerig debat (geweest). Het aanvoeren van aanvullende gronden en het instellen van een eigen vordering door de Charterers die samenhangt met de vraag of de clausule geldig is, ligt in het verlengde van het debat tussen ITF c.s. en Marlow c.s.
Conclusie en proceskosten
6.8
De conclusie is dus dat de incidentele vordering moet worden toegewezen. Het hof zal de Charterers dan ook toestaan om in de zaak met zaaknummer 200.317.472/01 tussen te komen en deze zaak naar de rol verwijzen voor voortprocederen.
6.9
Nu de Charterers de vorderingen die zij als tussenkomende partij tegen ITF c.s. wensen in te stellen in hun memorie al hebben omschreven en daarin ook (uitgebreid) hebben toegelicht, betekent dit dat de zaak naar de rol wordt verwezen voor memorie van antwoord door ITF c.s. In deze memorie van antwoord kan ITF c.s. zowel verweer voeren tegen de door Marlow c.s. aangevoerde grieven, als tegen de door de Charterers tegen ITF c.s. ingediende vorderingen.
6.1
Door het door de Charterers in hun hoedanigheid van gevoegde partij ingestelde hoger beroep (de procedure met nummer 200.317.474/01) behouden de Charterers hun positie van gevoegde partij aan de zijde van Marlow c.s. ITF c.s. kunnen tegen de door de Charterers in die procedure aangevoerde grieven verweer voeren in een afzonderlijke memorie van antwoord.
6.11
Het hof acht het – mede met het oog op het vermijden van uiteenlopende beslissingen – van belang dat beide procedures administratief gelijk oplopen en zal beide zaken op de rol voegen. Dit leidt er toe dat ITF c.s. in de procedure met zaaknummer 200.317.474/01 op dezelfde datum als in deze zaak van antwoord zullen moeten dienen.
6.12
De beslissing over de proceskosten wordt aangehouden.

7.De beslissing

Het hof:
in het incident
  • staat de Charterers toe in de hoofdzaak tussen te komen;
  • houdt de beslissing over de kosten in het incident aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;

in de hoofdzaak 200.317.472/01

  • verwijst de zaak naar de rol van 6 juni 2023 voor het nemen van een memorie van antwoord door ITF c.s. op de memorie van grieven van Marlow c.s. en tevens op de vorderingen van de Charterers;
  • bepaalt dat rolvoeging zal plaatsvinden van deze zaak met de zaak aanhangig onder zaaknummer 200.317.474/01, en verstaat dat ITF c.s. in die zaak, gelijktijdig met de onderhavige zaak, een memorie van antwoord zal nemen;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.J.P. Schild, J.M.T. van der Hoeven-Oud en C.A. Joustra en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2023 in aanwezigheid van de griffier.