ECLI:NL:GHDHA:2023:643

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
200.293.399/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen opdrachtgever en aannemer over betaling van gefactureerde bedragen na oplevering van werkzaamheden

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een opdrachtgever, aangeduid als [appellant], en een aannemer, Timmerbedrijf [geïntimeerde] B.V., over de betaling van gefactureerde bedragen na de oplevering van werkzaamheden. De opdrachtgever heeft een gebouw laten verbouwen door de aannemer, maar weigert de laatste facturen te betalen, omdat hij ontevreden is over de geleverde werkzaamheden en meent dat de aannemer niet heeft aangetoond dat het werk naar behoren is uitgevoerd. De opdrachtgever vordert ook terugbetaling van eerder betaalde bedragen en een schadevergoeding.

Het proces begon met een hoger beroep van de opdrachtgever tegen een eindvonnis van de kantonrechter in Rotterdam, waarin de kantonrechter oordeelde dat de opdrachtgever de gefactureerde bedragen verschuldigd was, omdat hij het werk stilzwijgend had aanvaard. In hoger beroep heeft de opdrachtgever 16 grieven ingediend, waarin hij onder andere de stelplicht- en bewijslastverdeling aan de orde stelt, en betwist dat de aannemer de werkzaamheden conform de opdrachten heeft uitgevoerd.

Het hof heeft de grieven van de opdrachtgever verworpen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de aannemer voldoende had aangetoond dat de werkzaamheden waren uitgevoerd en dat de opdrachtgever zijn betalingsverplichting niet kon opschorten. De vorderingen van de aannemer tot betaling van de facturen werden toegewezen, en de opdrachtgever werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.293.399/01
Zaaknummer rechtbank : 7856086 / CV EXPL 19-27879
arrest van 11 april 2023
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiser in reconventie
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. I.C.M.C. Henriquez-Van de Wetering,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Timmerbedrijf [geïntimeerde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J. van de Graaf.

1.Waar het in deze zaak over gaat

[appellant] heeft een gebouw laten verbouwen door [geïntimeerde] . De laatste facturen van [geïntimeerde] wil [appellant] niet betalen, omdat hij niet tevreden is over de werkzaamheden van [geïntimeerde] en omdat hij vindt dat [geïntimeerde] niet heeft laten zien dat het werk allemaal goed is gedaan. [appellant] vordert ook het bedrag dat hij al betaald heeft terug en wil een schadevergoeding.

2.Het procesverloop

2.1.
Bij exploot van 13 april 2021 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het door de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen eindvonnis van 29 januari 2021.
2.2.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
  • de memorie van grieven, met producties;
  • de memorie van antwoord, met een productie.
2.3.
Vervolgens hebben partijen schriftelijk gepleit en daarna arrest gevraagd.

3.De feiten

3.1.
De door de kantonrechter in de vonnissen van 7 augustus 2020 en 29 januari 2021 vastgestelde feiten zijn in hoger beroep niet bestreden en ook tegen een aantal onderdelen van de beoordeling is geen grief gericht. Voor zover in hoger beroep relevant, staat het volgende daarom vast:
3.2.
[geïntimeerde] is een bouwbedrijf, gespecialiseerd in timmerwerk en aanverwante werkzaamheden.
3.3.
[appellant] heeft op 1 oktober 2016 het kantoorpand aan het adres [adres] gekocht ten behoeve van een huisvestingsproject in samenwerking met de gemeente [plaats] . Het project met de naam Spring! betreft het transformeren van het kantoorpand in 57 microwoningen ten behoeve van de huisvesting van statushouders en andere kwetsbare doelgroepen.
3.4.
Admintech B.V. heeft namens [appellant] de administratie en het technische beheer van het project gevoerd.
3.5.
[geïntimeerde] heeft in opdracht van [appellant] in 2017/2018 verschillende werkzaamheden uitgevoerd ten behoeve van het project.
3.6.
In juni 2018 hebben de eerste bewoners de woningen betrokken.
3.7.
De facturen waarvan [geïntimeerde] betaling vordert betreffen, kort gezegd, het volgende. Factuur 18-00151 betreft het aanbrengen van MDF aftimmering langs de buitengevels, factuur 18-00167 het nazien van roosters en factuur 18-00211 het leveren en monteren van vloerbuffers. Factuur 18-00361 betreft divers meerwerk, zoals omschreven in de factuur.
3.8.
[geïntimeerde] heeft werkzaamheden geoffreerd in offerte 18-70288 d.d. 28 februari 2018, inhoudende het aanbrengen van MDF betimmering langs de buitengevels. Admintech heeft [geïntimeerde] op 10 april 2018 schriftelijk opdracht gegeven om de werkzaamheden conform voornoemde offerte uit te voeren tegen de door [geïntimeerde] geoffreerde vaste prijs ad € 7.985,00 ex btw. Die prijs dient in vier termijnen te worden voldaan, namelijk in drie termijnen van 30% en een slottermijn van 10%. In de opdrachtbevestiging wordt ten aanzien van de werkzaamheden het volgende vermeld:
“[…]
Datum aanvang: reeds uitgevoerd
Datum oplevering: reeds uitgevoerd
[…]”
3.9.
In offerte 18-70332 d.d. 17 april 2018 zijn werkzaamheden door [geïntimeerde] geoffreerd, te weten het nazien van roosters voor een vaste prijs ad € 2.000,00 ex btw. Admintech heeft [geïntimeerde] op 19 april 2018 schriftelijk opdracht gegeven voor het uitvoeren van werkzaamheden conform voornoemde offerte en tegen de geoffreerde vaste prijs. Partijen hebben afgesproken dat met de werkzaamheden wordt aangevangen in week 16 en dat de oplevering van de werkzaamheden eveneens in week 16 dient te gebeuren. Als betalingsconditie is vermeld: 100% bij 100% werk gereed.
3.10.
[geïntimeerde] heeft in offerte 18-70296.2 d.d. 15 maart 2018 werkzaamheden geoffreerd, namelijk het leveren en monteren van vloerbuffers tegen een vaste prijs ad € 1.347,00,ex btw. Admintech heeft op 22 maart 2018 schriftelijk opdracht gegeven aan [geïntimeerde] om werkzaamheden uit te voeren conform voornoemde offerte en tegen voornoemde vaste prijs. Als betalingsconditie wordt vermeld: laatste termijn 100% bij werk gereed. In de opdrachtbevestiging wordt vermeld dat de werkzaamheden dienen aan te vangen in week 13 en dienen te worden opgeleverd in week 15.
3.11.
[geïntimeerde] heeft door middel van pro forma factuur 18-10556 d.d. 27 juni 2018 divers meerwerk ter goedkeuring aan Admintech voorgelegd. Admintech heeft die pro forma factuur op 23 juli 2018 schriftelijk goedgekeurd en formeel opdracht gegeven aan [geïntimeerde] voor het meerwerk tegen een vaste prijs ad € 3.407,88 ex btw. Als betalingsconditie wordt vermeld: 100% bij 100% werk gereed. Voorts wordt ten aanzien van de werkzaamheden het volgende vermeld in de opdrachtbevestiging:
“[…]
Datum aanvang: reeds uitgevoerd
Datum oplevering: reeds uitgevoerd
[…]”

4.De procedure bij de kantonrechter

4.1.
In eerste aanleg vorderde [geïntimeerde] in conventie betaling (in hoofdsom) van
€ 11.398,43 te vermeerderen met (primair) de contractuele rente of (subsidiair) de wettelijke handelsrente en € 888,98, te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
4.2.
In reconventie vorderde [appellant] , na vermeerdering van eis, veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetalen van wat [appellant] teveel aan [geïntimeerde] heeft betaald, (door hem begroot op € 31.095,88), te vermeerderen met de wettelijke rente en veroordeling van [geïntimeerde] tot vergoeding van schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, te begroten door de kantonrechter of op te maken bij staat, en in dat laatste geval met veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een voorschot daarop van € 20.000,00 met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
4.3.
In het eindvonnis van 29 januari 2021 heeft de kantonrechter geoordeeld dat de algemene voorwaarden van [geïntimeerde] niet vóór of tijdens het sluiten van de overeenkomst(en) aan [appellant] ter hand zijn gesteld, zodat het beroep van [appellant] op vernietigbaarheid ervan slaagt. Het werk is door [appellant] stilzwijgend aanvaard, zodat hij de gefactureerde bedragen verschuldigd is, te vermeerderen met de incassokosten en de wettelijke handelsrente. De vordering in reconventie is afgewezen en [appellant] is in conventie en in reconventie in de proceskosten veroordeeld.

5.De vordering en het verweer in hoger beroep

5.1.
[appellant] vordert onder aanvoering van 16 grieven dat het hof:
5.1.1.
het eindvonnis van 29 januari 2021 vernietigt; en opnieuw rechtdoende
5.1.2.
de eis in reconventie van [appellant] toe zal wijzen en daarbij voor recht zal verklaren dat de overeenkomsten, waar de facturen 18-00124, 18-00151, 18-00167, 18-
00184, 18-00189, 18-00190, 18-00192, 18-00211, 18-00214, 18-00215, 18.00216, 18-00221,
18-00222, 18-00255, 18-00257, 18-00262 en 18-00361 op zien, zijn ontbonden of die overeenkomsten (gedeeltelijk) zal ontbinden;
5.1.3.
[geïntimeerde] veroordeelt om de bedragen die [appellant] op basis van het vonnis aan [geïntimeerde] heeft betaald aan [appellant] zal terugbetalen, te vermeerderen met de wettelijke rente,
5.1.4.
[geïntimeerde] zal veroordelen in de proceskosten in hoger beroep en eerste aanleg, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente.
5.2.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.

6.De beoordeling in hoger beroep

6.1.
Met grief 1 legt [appellant] de stelplicht- en bewijslastverdeling aan het hof voor. Grieven 2, 3, 4, 5 en 6 richten zich tegen het oordelen van de kantonrechter dat [geïntimeerde] de werkzaamheden conform de verleende opdrachten heeft uitgevoerd. Grief 7 ziet op de vraag of [appellant] zijn betalingsverplichting mocht opschorten. Grief 15 ziet op de toewijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] ondanks het beroep van [appellant] op strijdigheid met de redelijkheid en billijkheid. Grief 8 heeft betrekking op de rente en grief 9 op de buitengerechtelijke kosten. Grieven 10, 11, 12, 13, 14 en 16 zien op het afwijzen van de tegenvordering van [appellant]
6.2.
Het standpunt van [appellant] laat zich als volgt samenvatten: [geïntimeerde] heeft geen werkzaamheden verricht en [geïntimeerde] heeft daarom geen recht op betaling. Het werk is ook nooit opgeleverd. De facturen van [geïntimeerde] die [appellant] wel heeft betaald, zijn dan ook onverschuldigd betaald.
6.3.
[geïntimeerde] van haar kant vordert nakoming van de tussen partijen gesloten aannemings- overeenkomsten, te weten betaling van haar facturen 18-00151, 18-00167, 18-000211 en 18.00361. [geïntimeerde] voert hiertoe aan dat zij de betreffende werkzaamheden heeft uitgevoerd en afgerond. [geïntimeerde] voert verweer tegen de (tegen)vorderingen van [appellant] .
A.
De vorderingen van [geïntimeerde]
Uitleg overeenkomsten: betalen na uitvoering
6.4.
De overeenkomsten tussen partijen moeten worden uitgelegd aan de hand van hetgeen partijen jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden (art. 3:33-3:35 BW). De tekst van de schriftelijke opdrachten, ten aanzien waarvan niet is gesteld dat daarover is onderhandeld, bevat de bepaling dat
na oplevering(onderstreping hof) gefactureerd wordt
(“De factuur dient binnen 2 weken na oplevering bij onze administratie bekend te zijn.”).Daarnaast wordt in een aantal schriftelijke opdrachten als betalingsconditie vermeld dat pas betaald wordt als het werk gereed is
(“Betalingsconditie:- 100% bij 100% werk gereed”).Op de facturen wordt vermeld dat het om
uitgevoerde(onderstreping hof) werkzaamheden gaat. De feitelijke praktijk was dat [geïntimeerde] de facturen opstelde, nadat zij had meegedeeld dat het werk gereed was. Een groot gedeelte van de facturen is ook voldaan, steeds
na(onderstreping hof) uitvoering van de werkzaamheden. Het hof legt daarom de overeenkomsten zo uit dat de partijen de bedoeling hebben gehad dat de vorderingen van [geïntimeerde] verschuldigd werden nadat het werk was uitgevoerd.
Stelplicht en bewijslast voor [geïntimeerde]
6.5.
Gezien voorgaande uitleg van de overeenkomsten en ingevolge artikel 150 Rv rust op [geïntimeerde] , die immers rechtsgevolgen, namelijk betaling, daaraan verbindt, voldoende te stellen en bij voldoende betwisting te bewijzen dat de werkzaamheden vermeld in de facturen 18-00151,18-00167, 18-000211 en 18-00361 ook zijn uitgevoerd.
Werkzaamheden zijn uitgevoerd
6.6.
[geïntimeerde] stelt dat al het werk is uitgevoerd en opgeleverd. Na oplevering is [geïntimeerde] op grond van artikel 7:758 BW niet aansprakelijk voor kenbare gebreken aan het werk. [appellant] voert aan dat de werken niet zijn opgeleverd.
6.7.
Over de feitelijke gang van zaken overwoog de kantonrechter: “
Uit de stukken en het partijdebat kan worden afgeleid dat er meerdere opdrachten waren die elkaar telkens in rap tempo opvolgden, dat er ook opdrachtbevestigingen werden afgegeven namens [appellant] nádat het werk waarvoor de opdrachtbevestiging werd afgegeven al feitelijk was uitgevoerd en opgeleverd en dat de gebruikelijke gang van zaken bestond uit het mondeling mededelen dat het werk klaar was aan de opzichters ter plaatse en het lopen van een rondje met die opzichters, waarna akkoord volgde en/of opleverpunten werden besproken met de opzichters. Deze feitelijke manier van werken is door [appellant] niet betwist.
6.8.
In hoger beroep biedt [appellant] aan te bewijzen “
dat er géén gezamenlijke inspecties hebben plaatsgevonden en dat er namens[ [appellant] ]
niets is goedgekeurd en er tijdig is geklaagd.”. Het is [geïntimeerde] die op dit punt de stelplicht heeft. Zij beroept zich namelijk op het rechtsgevolg van de oplevering. [geïntimeerde] stelt dat de werkzaamheden steeds met [medewerker] van Admintech zijn besproken. Een concrete, voldoende onderbouwde, betwisting op dit punt ontbreekt. [appellant] wijst erop dat door [geïntimeerde] overgelegde urenstaten niet getekend zouden zijn, maar zonder nadere toelichting – die ontbreekt – volgt daaruit niets over het wel of niet opgeleverd zijn van de werken. De betwisting van [appellant] is daarom onvoldoende, het hof neemt als vaststaand aan dat [geïntimeerde] meedeelde dat de werken gereed waren en dat de werken dan met de opzichters van Admintech werden besproken.
6.9.
[appellant] betoogt in grief 5 en 10 dat de gang van zaken niet als “oplevering” kan worden gekwalificeerd, dat uit de klachten en niet getekende urenlijsten blijkt dat het werk ook nooit (stilzwijgend) is goedgekeurd, ook omdat er nog een eindoplevering zou moeten plaatsvinden.
6.10.
Artikel 7:758 BW bepaalt:
Indien de aannemer te kennen heeft gegeven dat het werk klaar is om te worden opgeleverd en de opdrachtgever het werk niet binnen een redelijke termijn keurt en al dan niet onder voorbehoud aanvaardt dan wel onder aanwijzing van de gebreken weigert, wordt de opdrachtgever geacht het werk stilzwijgend te hebben aanvaard. Na de aanvaarding wordt het werk als opgeleverd beschouwd.
6.11.
Niet bestreden is dat [geïntimeerde] steeds aangegeven heeft dat de werken klaar waren om te worden opgeleverd. Het is vervolgens aan [appellant] om het werk (te laten) keuren en óf het werk te aanvaarden of het werk te weigeren. Uit niets blijkt dat de werken geweigerd zijn door (Admintech, namens) [appellant] . [appellant] onderbouwt ook niet dat de klachten, waar [appellant] naar verwijst, al op dat moment door of namens [appellant] zijn geuit. [appellant] stelt zelf dat “
meteen rond de ingebruikname van de eerste woningen” is geklaagd, dat is zo begrijpt het hof, in juli 2018 geweest. [appellant] voert daarbij nog aan “
niet alle woningen zijn medio juli 2018 door bewoners betrokken”, maar voert niet aan dat er woningen vóór medio juli 2018 zijn betrokken. Drie facturen dateren van april en mei 2018, de vierde van september 2018. Voor geen van deze vier facturen voert [appellant] dus concreet aan dat op het moment dat er bij het “
lopen van een rondje met die opzichters” geen akkoord is gegeven en dat toen al is gezegd dat de werkzaamheden niet of niet goed zijn verricht. De verklaring van [dhr. A] waar [appellant] zich op beroept houdt uitdrukkelijk in dat [dhr. A] in juli 2018 de vloeren en roosters heeft nagekeken, maar niet dat hij dat voor of bij een oplevering heeft gedaan. Het hof leidt uit het verweer van [appellant] af dat de werken steeds óf niet zijn gekeurd of niet zijn geweigerd onder aanwijzing van de gebreken. Op grond van de wet is er dan dus sprake van stilzwijgende aanvaarding van het werk door [appellant] .
6.12.
Het betoog van [appellant] dat er sprake zou zijn van een “eindoplevering” waarbij het hele pand zou worden opgeleverd aan [appellant] , volgt het hof niet. [appellant] stelt niet dat dat met [geïntimeerde] is besproken, laat staan afgesproken. [appellant] stelt ook te weinig feiten en omstandigheden om aan te kunnen nemen dat alle opdrachten van [appellant] zo moeten worden uitgelegd. De tekst “100% bij 100% werk gereed” hebben partijen, gelet op de praktijk van steeds losse opdrachten, facturen en bepalingen, ook nooit zo uitgevoerd en het hof ziet – in de stellingen van [appellant] – verder geen aanknopingspunten dat partijen over en weer de overeenkomsten zo hebben bedoeld of redelijkerwijs zo hebben moeten begrijpen.
6.13.
De werken waar de verschillende opdrachten op zagen, zijn steeds namens [appellant] (stilzwijgend) aanvaard. Het betoog van [appellant] is dat de werkzaamheden niet zijn uitgevoerd (grief 2, 3 en 4), dat zijn steeds, als dat juist zou zijn, gebreken die de opdrachtgever op het tijdstip van de (stilzwijgende) oplevering redelijkerwijs had moeten ontdekken. Op grond van artikel 7:758 lid 3 BW is [geïntimeerde] daarvoor niet aansprakelijk. De grieven 2, 3 en 4 slagen daarom niet.
Vaste prijs
6.14.
Over de hoogte van de vorderingen van [geïntimeerde] heeft de kantonrechter overwogen dat het hier gaat om een overeengekomen “vaste prijs”. (r.o. 2.7. van het vonnis van 29 januari 2021). In hoger beroep is dat niet bestreden, zodat dit vast staat. Omdat het hier steeds gaat om overeengekomen vaste prijzen, kan het verweer van [appellant] dat de hoogte van het bedrag hem niet voldoende inzichtelijk is, dan ook niet slagen.
Rekening en verantwoording
6.15.
[appellant] wijst nog op de verplichting van een opdrachtnemer om rekening en verantwoording af te leggen (art. 7:403 BW), maar zelfs als niet volledig aan die verplichting voldaan zou zijn, bevrijdt dat in de gegeven omstandigheden [appellant] op zichzelf niet van zijn betalingsverplichting.
Geen opschorting
6.16.
[appellant] beroept zich op een opschortingsrecht. Tegen de afwijzing daarvan komt hij op in grief 7. Een opschortingsrecht is naar zijn aard tijdelijk en doet de verbintenis tot betalen niet teniet. Dat wordt niet anders als [geïntimeerde] heeft ingestemd met het opschorten van betaling van de laatste drie facturen “
tot alle discussiepunten zijn opgelost/uitgepraat.
6.17.
Het beroep op opschorting door [appellant] is niet gericht op het bewerkstelligen van nakoming door [geïntimeerde] : hij wil de facturen – voor zover hij die verschuldigd is – verrekenen met zijn tegenvordering(en). Omdat het hof hierna beslist dat [appellant] geen vorderingen op [geïntimeerde] heeft, kan ook dit beroep op een opschortingsrecht niet slagen.
Geen strijd met redelijkheid en billijkheid
6.18.
[appellant] stelt in grief 15 dat toewijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid omdat er geen (volledige) prestatie van [geïntimeerde] tegenover betaling door [appellant] zou staan. Dat betoog faalt, alleen al om dat in deze procedure niet is gebleken dat [geïntimeerde] zijn verbintenissen niet volledig is nagekomen.
Wettelijke handelsrente
6.19.
Met grief 8 betoogt [appellant] dat hij een consument is en daarom in geen geval de wettelijke handelsrente verschuldigd is. Hij wijst erop dat hij als natuurlijk persoon en niet voor een rechtspersoon handelde. Dat betoog faalt.
6.20.
De wettelijke bepalingen over handelsrente zijn gebaseerd op een Europese Richtlijn. De huidige versie daarvan (Richtlijn 2011/7/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (herschikking) ) definieert in artikel 3 lid 2 als “onderneming”:
elke organisatie[…]
die handelt in het kader van haar zelfstandige economische of beroepsmatige activiteit, ook wanneer deze activiteit door slechts één persoon wordt uitgeoefend;” [appellant] handelde hier in het kader van zijn zelfstandige economische activiteit, om (pensioen-) inkomen te gaan verwerven met de verhuur van het pand. Dat hij gepensioneerd is en niet namens een rechtspersoon handelde, maakt dat niet anders. De overeenkomsten tussen hem en [geïntimeerde] zijn dus handelstransacties en [appellant] is daarom de wettelijke handelsrente verschuldigd.
Buitengerechtelijke kosten
6.21.
In grief 9 betoogt [appellant] dat de buitengerechtelijke kosten ten onrechte zijn toegewezen, omdat [geïntimeerde] geen buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt en niet meer heeft gedaan dan het versturen van enkele sommaties, nadat het verweer van [appellant] bekend was. Het gaat hier dus om werkzaamheden ter instructie van de zaak, niet om werkzaamheden waar de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten op ziet.
6.22.
Het hof overweegt als volgt. De kosten van het versturen van aanmaningen en sommaties zijn redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, ook als het verweer van de schuldenaar al bekend is. Deze kosten vallen dus onder het schadebegrip van 6:96 BW en niet onder de regeling van de proceskosten van artikel 241 Rv. De regeling in het toepasselijke Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten abstraheert van de daadwerkelijk gemaakte kosten. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn daarom toewijsbaar.
B.
Tegenvorderingen [appellant]
Geen schadevergoeding en ontbinding
6.23.
Op grond van gestelde tekortkomingen van [geïntimeerde] , vordert [appellant] schadevergoeding en (gedeeltelijke) ontbinding van de overeenkomsten. In hoger beroep baseert [appellant] zijn vordering tot vergoeding van schade en tot (gedeeltelijke) ontbinding op verwijten die hij [geïntimeerde] maakt met betrekking tot overeenkomsten waar 17 facturen (zie onder 5.1.2 hiervoor) op zien. Daarnaast baseert [appellant] zijn vordering tot schadevergoeding op (extra) kosten die [appellant] stelt te hebben gemaakt om leiding te geven aan medewerkers van [geïntimeerde] en een vordering uit hoofde van garantieverplichtingen van [geïntimeerde] .
6.24.
Het hof zal hierna eerst de verwijten en stellingen van [appellant] per factuur bespreken. Het hof stelt hierbij voorop dat op [appellant] de stelplicht en de bewijslast rust omdat hij aan zijn stellingen omtrent de (toerekenbare) tekortkomingen van [geïntimeerde] als rechtsgevolg ontbinding en schadevergoeding verbindt.
Geen tekortkomingen Factuurnummer 18-00124
6.24.1.
[appellant] heeft schriftelijk opdracht verleend voor “
Diverse kleine
timmerwerkzaamheden t.b.v. ondersteuning installateurs.” De desbetreffende factuur is betaald door [appellant] . Onderdeel van de gefactureerde werkzaamheden is een post van 4 uur voor “regelen/coördineren/opruimen”. [appellant] stelt dat die werkzaamheden niet zijn verricht en niet in rekening gebracht zouden mogen worden, maar onderbouwt deze stellingen niet concreet. Ook licht [appellant] niet concreet toe waarom deze factuur destijds – en kennelijk zonder protest – is voldaan. Het hof kan hier geen tekortkoming van [geïntimeerde] vaststellen.
Factuurnummer 18-00151
6.24.2.
Een concreet verwijt van [appellant] ontbreekt. Het hof kan hier geen tekortkoming van [geïntimeerde] vaststellen.
Factuurnummer 18-00167
6.24.3.
[geïntimeerde] vordert betaling van deze factuur. Het gaat hier om het nazien van roosters in de woningen. De opdracht hield in “
Alle geïsoleerde ventilatieroosters in het glas schoonmaken, de roosters zonder bedieningskoord voorzien van een koord, alle roosters indien mogelijk gangbaar maken, volgens uw offerte d.d. 17-04-2018 met uw referentie 18- 70332” [appellant] stelt dat naar aanleiding van klachten van bewoners – dus nadat de woningen aan de bewoners waren opgeleverd, de roosters zijn bekeken. Dat is ook consistent met de verklaring van [dhr. A] , die stelt dat hij eind juli 2018 is gevraagd naar de roosters te kijken. Het verweer dat de roosters door [geïntimeerde] opgeleverd zijn en namens [appellant] stilzwijgend zijn aanvaard, is niet voldoende weersproken. Ook is niet gesteld en niet gebleken dat [geïntimeerde] op dit punt in verzuim is geraakt of dat nakoming tijdelijk of blijvend onmogelijk zou zijn. Het hof kan hier geen tekortkoming waar [geïntimeerde] aansprakelijk voor zou zijn vaststellen.
Factuurnummer 18-00184
6.24.4.
[appellant] heeft [geïntimeerde] opdracht gegeven voor: “
Het dichtzetten van de onderzijde van de douchebakken, volgens uw offerte d.d. 7-02-2018 met uw referentie 18-70270” voor een vaste prijs van € 1.719,50 exclusief btw. [appellant] merkt op dat [geïntimeerde] geen tegelzetters in dienst heeft en dat het tegelwerk door een andere partij is gedaan. De opdracht ziet echter niet op betegelen. Het hof kan hier geen tekortkoming van [geïntimeerde] vaststellen.
Factuurnummer 18-00189
6.24.5.
[appellant] stelt dat de kwaliteit van het werk pover was en in maximaal de helft van het aantal berekende uren is uitgevoerd. Een onderbouwing ontbreekt. Het hof kan hier geen tekortkoming van [geïntimeerde] vaststellen.
Factuurnummer 18-00190
6.24.6.
[appellant] heeft [geïntimeerde] opdracht gegeven voor: “
Het maken van aanpassingen aan de entree pui, waaronder het vrij maken van de plafonds, e.e.a. volgens uw pro forma d. d. 02-05-2018 met uw referentie 18-10539.” Volgens [appellant] is de post “plafonds vrij maken” ten onrechte in rekening gebracht en hadden de werkzaamheden in de helft van het aantal gefactureerde uren verricht kunnen worden. Het vrij maken van de plafonds is expliciet opgedragen en de stellingen van [appellant] zijn ook verder niet onderbouwd. Het hof kan hier geen tekortkoming van [geïntimeerde] vaststellen.
Factuurnummer 18-00192
6.24.7.
[appellant] stelt dat deze factuur ziet op een modelwoning die is gebouwd en ontmanteld door een ander bedrijf. [appellant] heeft [geïntimeerde] opdracht gegeven voor: “
Het leveren en monteren van sloten op 8 stuks deuren, het leveren en monteren van een geïsoleerd vloerluik, het realiseren van 3 stuks bakken op het dak t.b.v. de loodgieter, het aanhelen van het gips bij de modelwoning, het betimmeren van kolommen voor de interieurbouwer, het verwijderen van de plafondbetimmering, coördinatie, het opbergen van de spullen van de stucadoor, inventaris glas, e.e.a. volgens uw pro forma d.d. 02-05-2018 met uw referentie 18-10488.” [appellant] onderbouwt niet (voldoende) dat de factuur ziet op werkzaamheden die niet zijn verricht of waar geen opdracht voor is verleend. Het hof kan hier geen tekortkoming van [geïntimeerde] vaststellen.
Factuurnummer 18-00211
6.24.8.
Deze factuur ziet op vloerbuffers voor 57 woningen. Volgens [appellant] is de juistheid van de factuur niet te controleren. Het hof kan hier geen tekortkoming van [geïntimeerde] vaststellen.
Factuurnummers 18-00214, 18-00215 en 18.00216
6.24.9.
[appellant] stelt dat de werkzaamheden aan de entree zijn verricht door andere bedrijven. Een onderbouwing ontbreekt. De door [geïntimeerde] overgelegde opdrachten, zien op werkzaamheden aan de entree en de entree pui. Het hof kan hier geen tekortkoming van [geïntimeerde] vaststellen.
Factuurnummer 18-00221 en 18-00222
6.24.10.
Deze facturen zien op het monteren van (Ikea) meubelen. [appellant] voert aan dat [geïntimeerde] een hoger uurtarief in rekening brengt dan andere bedrijven en dat het werk niet is uitgevoerd. Een onderbouwing ontbreekt. Het hof kan hier geen tekortkoming van [geïntimeerde] vaststellen.
Factuurnummer 18-00255
6.24.11.
[appellant] betwist – bij gebrek aan wetenschap – dat hij een opdracht heeft verleend. [geïntimeerde] heeft de desbetreffende schriftelijke opdracht van 24 mei 2018 in het geding gebracht. [appellant] heeft de juistheid daarvan niet betwist. Het hof kan hier geen tekortkoming van [geïntimeerde] vaststellen.
Factuurnummer 18-00257
6.24.12.
[appellant] heeft [geïntimeerde] opdracht gegeven voor: “
Het monteren van door de directie geleverde Ikea meubelen, week 22, uur tarief € 40,00 per uur. Inclusief materiaalkosten
.[appellant] voert aan dat “
in die week de woningen al verhuurd en ingericht waren en een derde partij voor het in elkaar zetten van de meubels was ingeschakeld.” Een onderbouwing ontbreekt. De opdracht ziet op het monteren van meubelen in die week. Het hof kan hier geen tekortkoming van [geïntimeerde] vaststellen.
Factuurnummer 18-00262
6.24.13.
[appellant] heeft [geïntimeerde] opdracht gegeven voor: “
Het vervangen van de kozijnen, e.e.a. volgens uw offerte d.d. 15-05-2018 met uw referentie 18-70355”. De offerte houdt – voor zover hier van belang – in:

Vervangen kozijnen
-
Het verwijderen van 2 st. Ko[z]
ijnen
-
Het demonteren van de Trespa panelen rondom de kozijnen
-
Het leveren en monteren van een nieuw kozijn met een multiplex deur
-
Het leveren en monteren van een kozijn met tussenstijl
-
In het kozijn het plaatsen van HR++ Isolatieglas 5-4 met 2 st roosters
-
De binnen en buitenzijde afkitten met Glaskit window seal plus wit
-
De bestaande Trespa platen terug monteren
Bovengenoemde werkzaamheden kunnen wij voor u uitvoeren voor een prijs van
€ 3.600,00 excl. B .T.W.”
6.24.14.
[appellant] voert aan dat hij niet over de offerte beschikt, maar betwist niet de juistheid van de door [geïntimeerde] bij dagvaarding in eerste aanleg in het geding gebrachte offerte. Zijn verweer dat het bedrag buitensporig is, is niet onderbouwd. [geïntimeerde] heeft het overeengekomen bedrag, voor materiaal en uren, in rekening gebracht. Het hof kan hier geen tekortkoming van [geïntimeerde] vaststellen.
Factuurnummer 18-00361
6.24.15.
Bij factuur van 3 september 2018 heeft [geïntimeerde] een bedrag van € 4.001,76 in rekening gebracht voor “
meerwerk diversen”. De schriftelijke opdracht(bevestiging) van 23 juli 2018 vermeldt: “
Het uitvoeren van diverse meerwerkzaamheden, e.e.a. volgens uw pro- forma 18-1055.6 d.d. 27-06-2018 en pro-forma 18-10556.2 d. d. 05-07-2018” en bij datum oplevering “
reeds uitgevoerd” (zie onder 3.11 hiervoor). [appellant] voert aan dat de factuur buiten de door hem gehanteerde termijn van twee weken na oplevering ontvangen is. De desbetreffende tekst op de opdrachtbevestiging luidt: “
De factuur dient binnen 2 weken na oplevering bij onze administratie bekend te zijn.[…]
Het projectadres en opdrachtnummer staan duidelijk vermeld op uw factuur.
Bij de factuur is een kopie van deze opdracht bijgevoegd.
Wanneer uw factuur niet voldoet aan bovengenoemde eisen, zijn wij helaas genoodzaakt om de factuur aan u te retourneren en niet op te nemen in onze administratie. Een spoedige verwerking van uw factuur heeft u dus zelf in de hand.”
Die bepaling moet worden uitgelegd aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Partijen stellen niet dat hierover is onderhandeld. De tekst zelf wijst erop dat het gaat om “
een spoedige verwerking” van de factuur: dat wijst er niet op dat het hier zou gaan om een vervaltermijn, waarna geen recht op betaling meer zou bestaan. Toen [geïntimeerde] de factuur heeft ingediend, is de factuur ook niet, als te laat, geweigerd. Het hof legt daarom de opdracht zo uit, dat een factuur die te laat is ingediend, niet betekent dat het recht op betaling vervalt.
6.24.16.
[appellant] stelt verder dat er twee verschillende uurtarieven in rekening zijn gebracht, dat er sprake is van dubbeltelling omdat een vloerbuffer tweemaal en “
klein materiaal” aanvullend in rekening zijn gebracht. Volgens [appellant] is de post “Arbeidsloon i.v.m. deur/ hang en sluitwerk” volledig onterecht, omdat dit allemaal door de leverancier van de deuren (Intercession) zelf en technisch installatiebedrijf (H.T.I.) is gedaan.
6.24.17.
De genoemde posten staan op de pro forma factuur op basis waarvan de opdracht is verleend, voor een overeengekomen vaste prijs. Het verweer van [appellant] kan er dus niet aan afdoen dat [geïntimeerde] hier factureert voor opgedragen werkzaamheden. Dat het werk niet of niet goed is verricht, is niet voldoende onderbouwd. Het hof kan hier geen tekortkoming van [geïntimeerde] vaststellen.
Opruimen (grief 11)
6.25.
[appellant] houdt [geïntimeerde] , gezien grief 11,aansprakelijk voor een gedeelte van de (extra) kosten voor het opruimen van de werkplaats. Het verwijt dat [appellant] [geïntimeerde] hier maakt is steeds alleen in algemene termen geformuleerd: “
puin en troep die ook jou[w]
mensen lieten liggen”, “
de zooi overal waar jouw mensen aan de gang waren” in een klachtbrief van 5 februari 2019. [geïntimeerde] heeft, volgens [appellant] , “
niet (steeds)” het vrijgekomen afval en verpakkingsmaterialen afgevoerd (akte na comparitie). De verklaring van [medewerker] (van Admintech), waarop [appellant] zich beroept (in hoger beroep) houdt in: “
[geïntimeerde] was niet uitgezonderd van de afspraak dat iedereen zijn eigen vuil/rommel moest opruimen. Iedere leverancier werd daarop aangesproken tijdens de bouwvergaderingen. Men werd geacht het vuil/troep af te voeren naar de door de opdrachtgever ter beschikking gestelde vuilcontainers. Het was een terugkerend agendapunt op de wekelijkse bouwvergadering, omdat geen van de leveranciers zich aan deze afspraak hield. Ook [geïntimeerde] niet. Daardoor heeft de heer [appellant] veel extra opruimkosten gehad.” Dat is geen voldoende concrete onderbouwing van de stelling dat [geïntimeerde] op dit punt toerekenbaar tekort is geschoten. [appellant] stelt – tegenover de betwisting van [geïntimeerde] – niet concreet hoe de “afspraak” dat alle aannemers hun afval zouden opruimen tot stand is gekomen, niet concreet welk afval waar is achtergelaten en waarop [appellant] baseert dat dit door ook (medewerkers van) [geïntimeerde] is achtergelaten. De stellingen van [appellant] dat [geïntimeerde] op dit punt tekortgeschoten is, zijn daarom onvoldoende onderbouwd. Het hof komt daarom ook niet toe aan het schatten van de hoogte van de schade.
Garantie
6.26.
Het betoog in zijn grief 12 dat [appellant] niet “
kan genieten van de garantie” slaagt niet. Uitgaande van oplevering uiterlijk in september 2018, was de garantietermijn van zes maanden al verstreken op het moment van het instellen van de vordering in reconventie in eerste aanleg (op 24 juli 2019). [appellant] stelt niet dat er gebreken zijn, die [geïntimeerde] onder de garantie had moeten herstellen. Niet gebleken is dat [geïntimeerde] tekortgeschoten is op dit punt en [appellant] heeft op dit punt dan ook geen schade en geen vorderingsrecht.
Kosten derden (grief 13)
6.27.
[appellant] heeft Admintech ingeschakeld voor het “technisch beheer”. Het begeleiden van aannemers behoort tot hun taak. Dat zij daarvoor – in het geval van werknemers van [geïntimeerde] – mogelijk meer tijd hebben besteed dan begroot of gewenst, levert nog geen toerekenbare tekortkoming op aan de zijde van [geïntimeerde] . Omdat het hof ook verder geen tekortkoming van [geïntimeerde] kan vaststellen, is de schadevergoeding die [appellant] vordert, voor zover die gebaseerd is op gebreken in het werk (kosten van derden, extra kosten van een aannemer en schade doordat een andere aannemer een hoger tarief rekende) niet toewijsbaar. Grief 13 faalt.
Ontbinding
6.28.
[appellant] vermeerdert in hoger beroep zijn eis. Hij vordert naast toewijzing van een schadevergoeding, ook een verklaring voor recht dat de overeenkomsten (gedeeltelijk) ontbonden zijn althans dat het hof de overeenkomsten gedeeltelijk ontbindt. [geïntimeerde] maakt geen bezwaar tegen de vermeerdering van eis en het hof ziet ook geen grond om ambtshalve de vermeerdering van eis buiten beschouwing te laten. Het hof zal daarom op de vermeerderde eis beslissen.
6.29.
[appellant] stelt niet dat er een ontbindingsverklaring (art. 6:267 BW) is uitgebracht. De overeenkomsten zijn alleen al daarom niet buitengerechtelijk ontbonden. De vordering dat het hof de overeenkomsten zal ontbinden is ook niet toewijsbaar. Op grond van art. 6:265 BW is [appellant] bevoegd een overeenkomst te ontbinden als [geïntimeerde] tekortgeschoten is. Zoals hiervoor overwogen, is daarvan niet gebleken. Het hof zal daarom de overeenkomsten niet, ook niet gedeeltelijk, ontbinden.
Onverschuldigde betaling
6.30.
Uit het voorgaande volgt dat de betalingen door [appellant] niet zonder rechtsgrond zijn geweest. Voor zover [appellant] betoogt dat voor bepaalde gefactureerde (en betaalde) werkzaamheden geen opdracht is verleend, voldoet [appellant] niet aan zijn stelplicht. Aan bewijslevering op dit punt komt het hof dan ook niet toe. De vordering uit onverschuldigde betaling kan niet slagen.
Veeggrieven
6.31.
Grieven 14 en 16 hebben geen zelfstandige betekenis naast de hiervoor besproken grieven en behoeven dus geen afzonderlijke bespreking.
Bewijsaanbod
6.32.
[appellant] voert geen voldoende concrete feiten en omstandigheden aan die – indien deze worden bewezen – tot een andere beslissing kunnen leiden. Het hof gaat daarom voorbij aan het bewijsaanbod van [appellant] .
Conclusie
6.33.
De grieven van [appellant] slagen niet. Het hof zal het vonnis van de kantonrechter bekrachtigen. [appellant] is in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten van het hoger beroep worden veroordeeld.

7.De beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 29 januari 2021;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 772,00 aan verschotten en € 2.157,00 aan salaris advocaat;
  • verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, R.A. van der Polen H.F.P. van Gastel en ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2023 door de rolraadsheer mr.
J.E.H.M. Pinckaers in aanwezigheid van de griffier.