ECLI:NL:GHDHA:2023:626

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
AV00123022
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak met gezondheidsklachten en digitale zitting

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Den Haag op 8 februari 2023 een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van [wraker]. Het verzoek tot wraking werd ingediend tijdens de behandeling van een beklagzaak, waarbij [wraker] om digitale toegang tot het dossier en een digitale zitting had verzocht vanwege gezondheidsklachten. Dit verzoek werd door het hof afgewezen, waarna [wraker] een wrakingsverzoek indiende tegen de raadsheren die de zaak behandelden. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek tot wraking te laat was ingediend, aangezien de gronden voor de wraking al bekend waren vóór de zitting. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissingen van de beklagkamer om geen digitaal dossier te verstrekken en de zitting niet digitaal te laten plaatsvinden, geen grond voor wraking opleveren. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve vrees voor vooringenomenheid bestond en dat het verzoek tot wraking derhalve ongegrond was. Het verzoek van de advocaat-generaal om een wrakingsverbod op te leggen werd eveneens afgewezen, omdat de wrakingskamer hiervoor geen grond zag.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummer : AV001230-22
Kenmerk beklagzaak (ex art. 12 Sv) : K20/220700
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken
inzake het schriftelijk verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering in de beklagzaak met voormeld kenmerk, ingediend door:
[wraker],
hierna te noemen: [wraker].

Het geding en de feiten

In de beklagzaak is [wraker] opgeroepen om te verschijnen voor de zitting op 26 oktober 2022 om 16:00 uur.
Bij e-mailbericht van 21 oktober 2022 heeft [wraker] verzocht om haar het beklagdossier digitaal toe te sturen en om behandeling van het klaagschrift digitaal te laten plaatsvinden, nu klaagster vanwege gezondheidsklachten fysiek niet in staat is om naar het Paleis van Justitie af te reizen.
Dit verzoek is door het hof afgewezen bij e-mailbericht van 24 oktober 2022. In dat
e-mailbericht is [wraker] de mogelijkheid geboden om telefonisch gehoord te worden op haar klacht.
Bij e-mailbericht van 25 oktober 2022 heeft [wraker] op verzoek van het hof haar telefoonnummer toegezonden, teneinde de behandeling in de raadkamer telefonisch te laten plaatsvinden.
Op 26 oktober 2022 is in de raadkamer door de griffier telefonisch contact opgenomen met [wraker] teneinde het klaagschrift in raadkamer te behandelen. [wraker] heeft telefonisch een toelichting gegeven op het klaagschrift overeenkomstig de door haar op voorhand toegestuurde schriftelijke reactie.
Na de inhoudelijke behandeling maar tijdens het laatste woord heeft [wraker] een verzoek tot wraking van de raadsheren mrs. Van der Spoel, Korteling en Tan-de Sonnaville ingediend.
De raadsheren hebben in een gezamenlijke reactie van 31 oktober 2022, toegestuurd aan de wrakingskamer via e-mail, laten weten niet in de wraking te berusten. Mr. Tan-de Sonnaville heeft daarnaast op 31 oktober 2022 via e-mail een reactie aan de wrakingskamer gestuurd, die ziet op de specifiek tegen haar ingeroepen wrakingsgronden. Deze reacties heeft de secretaris van de wrakingskamer op 4 november 2022 doorgezonden aan [wraker].
De wrakingskamer heeft de behandeling van het wrakingsverzoek ingepland op 18 januari 2023 om 15:45 uur. [wraker] is op haar verzoek in de gelegenheid gesteld om via videoverbinding bij de behandeling aanwezig zijn.
Op 2 december 2022 heeft de secretaris van de wrakingskamer aan [wraker] gemaild dat de wrakingskamer (onder voorbehoud) zou bestaan uit mrs. Schaffels, Frieling en De Vreese-Rood. Bij mail van 16 januari 2023 heeft de secretaris, in antwoord op een mail van [wraker], bericht “De samenstelling van de wrakingskamer heb ik u op 2 december 2022 doorgegeven en is niet gewijzigd: mrs. Schaffels, Frieling en de Vreese-Rood.” Deze e-mails zijn bij mail van 17 januari 2023 van 17:16 uur opnieuw aan [wraker] gestuurd.
Bij email van 17 januari 2023 van 23:26 uur heeft [wraker] aan de wrakingskamer een document gestuurd waarin zij mrs. T.E. van der Spoel, mr P. van der Flier en mr. M. van ’t Hul wraakt als leden van de wrakingskamer. Zij heeft daarbij vermeld dat zij geen antwoord had gekregen op haar vraag wat de samenstelling van de wrakingskamer zou zijn, dat zij die middag had gebeld met het algemene telefoonnummer van het hof en dat een medewerker haar had medegedeeld dat mrs. Van der Spoel, Van der Flier en Van ’t Hul de behandelende raadsheren zouden zijn.
Bij e-mail van 18 januari 2023 om 11:57 uur heeft de secretaris van de wrakingskamer [wraker] gemotiveerd medegedeeld dat sprake moet zijn geweest van een misverstand en is opnieuw bericht dat mrs. Schaffels, Frieling en De Vreese-Rood de behandelend raadsheren zijn en dat de zitting van de wrakingskamer doorgang zou vinden.
Op 18 januari 2023 om 15:45 uur heeft de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek plaatsgevonden. [wraker] is noch in de zittingszaal, noch per videoverbinding verschenen. Tijdens de zitting heeft de griffier getracht telefonisch contact op te nemen met [wraker], maar dat is niet gelukt. Nadat de voorzitter heeft vastgesteld dat [wraker] deugdelijk was opgeroepen en dat vergeefs was getracht contact met [wraker] te krijgen, is de mondelinge behandeling zonder aanwezigheid van [wraker] voortgezet. De advocaat-generaal mr. H.H.J. Knol heeft zijn standpunt uiteengezet.

Het verzoek tot wraking van mrs. Van der Spoel, Van der Flier en Van ’t Hul

14. [ [wraker] legt aan haar verzoek tot wraking van mrs. Van der Spoel, Van der Flier en Van ’t Hul, samengevat, het volgende ten grondslag:
  • het is een grove schending van de rechtszekerheid dat is geweigerd [wraker] tijdig schriftelijk/per mail op de hoogte te stellen van de rechterswisseling;
  • mr. Van der Spoel is door [wraker] gewraakt, maar behandelt ook het wrakingsverzoek. Dit betekent dat hij als voorzitter/lid van het wrakingscollege zelf moet oordelen en beslissen over zijn onpartijdigheid. Dit roept aantoonbaar de objectieve schijn van partijdigheid op.
  • Nu mrs. Van der Flier en Van ’t Hul kennelijk instemmen met deze gang van zaken roepen zij de objectieve schijn van partijdigheid op.
15. Het hof stelt het verzoek tot wraking van de vermeende wrakingskamer buiten behandeling. Dit verzoek berust op de verkeerde aanname dat mrs. Van der Spoel, Van der Flier en Van ’t Hul de behandelende raadsheren zouden zijn. [wraker] kon weten dat dit een verkeerde aanname was en dat tijdens het telefoongesprek met de medewerker die [wraker] via het algemene telefoonnummer sprak een vergissing in het spel was (de telefonisch medewerker heeft desgevraagd de behandelend rechters van de artikel 12 Sv zitting van 18 januari 2022 genoemd, terwijl het om een zitting van de wrakingskamer ging), aangezien de secretaris van de wrakingskamer herhaaldelijk, ook nog kort voor de zitting, heeft bericht dat mrs. Schaffels, Frieling en de Vreese-Rood het wrakingsverzoek zouden behandelen. Nu mrs. Van der Spoel, Van der Flier en Van ’t Hul niet de behandelend rechters zijn, is de wraking kennelijk ongegrond.

Het verzoek tot wraking van mrs. Van der Spoel, Korteling en Tan-de Sonnaville

16. Het wrakingsverzoek is gebaseerd op het weigeren van het verstrekken van het digitale dossier en het weigeren de zitting digitaal te laten plaatsvinden. Deze feiten leveren volgens [wraker] een schending op van artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (recht op een eerlijk proces), de Leidraad onpartijdigheid rechters en de Gedragscode Rechtspraak, en roepen bovendien de objectieve schijn op van partijdigheid op. Ten aanzien van mr. Tan-de Sonnaville voert [wraker] verder aan dat er sprake is van belangenverstrengeling en dat zij zelf belanghebbende is, gelet op het feit dat zij jarenlang lid is geweest van het medisch tuchtcollege Den Haag en uit een artsenfamilie komt. [wraker] wijst er daarnaast op dat mr. Tan-de Sonnaville op de zwarte lijst staat van de stichting [stichting] (waarvan [wraker] voorzitter is). Dit alles maakt dat er sprake is van een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid, aldus [wraker].
17. Door de mr. Van der Spoel is gereageerd op de wrakingsgronden die de gehele combinatie treffen. De gewraakte raadsheren berusten niet in de wraking om de navolgende redenen: In de kern wordt geklaagd over de beslissingen van de beklagkamer om geen digitaal dossier te verstrekken en niet in te stemmen met een digitale zitting. Dit zijn inhoudelijke beslissingen die in principe geen grond voor wraking opleveren. Deze beslissingen zijn zonder enige blijk van vooringenomenheid door de beklagkamer genomen en gemotiveerd. Het hof beschikt immers in deze beklagzaak niet over een digitaal dossier en vanwege de beslotenheid van de artikel 12 Sv procedure behoort een digitale zitting niet tot de mogelijkheden. Het hof heeft bovendien klaagster gezien haar onmogelijkheid ter zitting te verschijnen aangeboden schriftelijk en telefonisch gehoord te worden van welke mogelijkheden zij gebruik heeft gemaakt, aldus – steeds – de gewraakte raadsheren.
18. Door mr. Tan-de Sonnaville is verder gereageerd op de wrakingsgronden die alleen haar treffen. Zij berust niet in de wraking om de navolgende redenen:
Van vooringenomenheid is geen sprake. Daarnaast valt niet in te zien hoe de aangevoerde wrakingsgronden de schijn van vooringenomenheid kunnen bewerkstelligen. Beslissingen door het medisch tuchtcollege worden door de voltallige kamer op goede gronden genomen. Het verwijt van ‘staan op de zwarte lijst’, wat daar ook van zij, is in ieder geval ongegrond, omdat deze zwarte lijst inmiddels op last van de rechter is verwijderd. In de grote familie van mr. Tan-de Sonnaville zijn meerdere familieleden arts. Dat heeft met haar beroepsuitoefening als raadsheer niets te maken, aldus – steeds – mr. Tan-de Sonnaville.
19. Ter zitting heeft de advocaat-generaal zich op de volgende standpunten gesteld.
Ten aanzien van het door het hof niet verstrekken van een digitaal dossier stelt de advocaat-generaal dat door de voorzitter voorafgaand aan de zitting was medegedeeld dat het hof niet beschikt over een digitaal dossier en dat om die reden geen digitaal dossier kan worden verstrekt. Daarmee kan [wraker] het oneens zijn, maar het is geen reden om te klagen en al helemaal geen reden om aanleiding te vinden dat het hof vooringenomen zou zijn, of dat daar een gerechtvaardigde vrees voor zou moeten zijn.
Daarbij heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat artikel 513 lid 1 Sv voorschrijft dat het verzoek tot wraking gedaan moet worden direct op het moment dat de gronden voor de wraking bekend worden. [wraker] wist in elk geval de dag voorafgaand aan de zitting dat zij het dossier niet digitaal zou ontvangen. Zij had aldus het verzoekschrift moeten indienen op het moment dat de gronden aan haar bekend werden, te weten in elk geval een dag voorafgaand aan de zitting. Doordat zij dit pas heeft gedaan bij het ‘laatste woord’, is het verzoek tot wraking te laat gedaan.
Ten aanzien van het weigeren van een digitale zitting stelt de advocaat-generaal zich op het standpunt dat digitale zittingen als zodanig niet bestaan in het strafproces en dat door het hof zoveel mogelijk aan de wensen van [wraker] tegemoet is gekomen door haar aan te bieden de zitting telefonisch bij te wonen. Door [wraker] is daar expliciet mee ingestemd en de zitting heeft ook zonder bezwaar op de voorgestelde manier plaatsgevonden. Ook daaruit kan niet blijken van een vooringenomenheid of een geobjectiveerde vrees daarvoor. Ook hiervoor geldt dat [wraker] het verzoek eerder had moeten doen.
Ten aanzien van het verzoek tot wraking van mr. Tan-de Sonnaville brengt de advocaat-generaal naar voren dat [wraker] een dag voor de zitting reeds op de hoogte was van het feit dat de genoemde raadsheer onderdeel zou zijn van de raadkamer. Ook toen had zij een eventueel wrakingsverzoek direct moeten doen, en niet pas helemaal na afloop van de behandeling. Het verzoek is aldus te laat gedaan.
Daarenboven valt volgens de advocaat-generaal niet in te zien dat mr. Tan-de Sonnaville, gelet op het enkele feit dat zij in andere zaken in het kader van haar neventaak als voorzitter van het medisch tuchtcollege uitspraken heeft gedaan ten aanzien van artsen, vooringenomen zou zijn. Ook het feit dat deze raadsheer kennelijk op een zwarte lijst zou staan kan geen enkele reden dat zij vooringenomen zou zijn, juist nu [wraker] degene is die mensen op die lijst plaatst.
Tot slot merkt de advocaat-generaal op dat er niets is aangevoerd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat mr. Tan-de Sonnaville niet onbevooroordeeld in onderhavige artikel 12 Sv zaak zou staan, en ook niet van de schijn daartoe.
De advocaat generaal concludeert dat het wrakingsverzoek tardief is gedaan en dat er daarnaast geen geobjectiveerde vrees is voor vooringenomenheid, zodat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen.
Gelet op de lange voorgeschiedenis van deze artikel 12 Sv zaak en de naar de mening van de advocaat-generaal onterechte wrakingsverzoeken, vraagt de advocaat tevens om een wrakingsverbod.

Beoordeling van het wrakingsverzoek

20. Op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan op verzoek van de
verdachte elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van
feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen
leiden. Blijkens de jurisprudentie geldt deze bevoegdheid ook voor een klager/beklaagde in
een artikel 12 Sv-procedure.
21. Volgens vaste jurisprudentie moet de rechter uit hoofde van zijn aanstelling worden
vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die
een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens [wraker]
een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij [wraker] dienaangaande bestaande vrees
objectief gerechtvaardigd is.
22. De wrakingskamer stelt voorop dat de wettelijke mogelijkheid van wraking niet bedoeld is
als een - verkapt - rechtsmiddel tegen (processuele) beslissingen van de zittingsrechter. Het
behoort tot de normale taak van de zittingsrechter om, gaande de procedure,
(tussen)beslissingen te nemen. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid
van een (tussen)beslissing noch over een verzuim te beslissen. Wat betreft de motivering
van een (tussen)beslissing geldt evenzeer dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich
ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om
een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte
motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de
motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en
naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde
bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van
de rechter die haar heeft gegeven (zie HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
23. Naar het oordeel van de wrakingskamer heeft [wraker] het wrakingsverzoek, gelet op het bepaalde in artikel 513 lid 1 Sv, te laat gedaan. De gronden waarop het wrakingsverzoek berust waren reeds voorafgaand aan de zitting bekend bij [wraker]. Uit het proces-verbaal van de zitting, p. 5, blijkt ook dat zij direct aansluitend op haar (mondelinge) wrakingsverzoek desgevraagd heeft medegedeeld dat zij haar wrakingsverzoek schriftelijk had voorbereid. Echter heeft zij pas na de inhoudelijke behandeling en tijdens het laatste woord te kennen gegeven een wrakingsverzoek te doen. Alleen al om die reden dient het wrakingsverzoek te worden afgewezen.
24. Ten overvloede overweegt de wrakingskamer het volgende. Het wrakingsverzoek is in de kern gebaseerd op de stelling dat de beklagkamer de door [wraker] gedane verzoeken om het dossier digitaal te verstrekken en de zitting digitaal te laten plaatsvinden heeft afgewezen. Uit in punt 21 genoemde uitspraak van de Hoge Raad volgt dat een (procedurele) tussenbeslissing, zoals de hier aan der orde zijnde beslissing van de beklagkamer om het papieren dossier niet digitaal te verstrekken en om de zitting niet digitaal (maar telefonisch) te laten plaatsvinden, geen grond voor wraking oplevert.
[wraker] heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die een ander oordeel rechtvaardigen.
Ten aanzien van de gronden die zien op het wrakingsverzoek van mr. Tan-de Sonnaville overweegt de wrakingskamer dat het enkele feit dat zij in andere zaken in het kader van haar neventaak als voorzitter van het medisch tuchtcollege uitspraken heeft gedaan ten aanzien van artsen, onvoldoende is voor het oordeel dat zij vooringenomen zou zijn. Ook het enkele feit dat deze raadsheer op een zwarte lijst zou staan kan geen grond zijn voor het oordeel dat zij vooringenomen zou is jegens [wraker].
25. De conclusie van het voorgaande is dat het verzoek tot wraking zal worden afgewezen.
26. Het verzoek van de advocaat-generaal om aan [wraker] een wrakingsverbod op te leggen zal worden afgewezen nu de wrakingskamer voor een dergelijk verbod geen grond ziet.

Beslissing

Het hof:
- stelt de wraking van mrs. Van der Spoel, Van der Flier en Van ’t Hul, als vermeende leden van de wrakingskamer ten aanzien van de verzochte wraking van mrs. Van der Spoel, Korteling en Tan-de Sonnaville, buiten behandeling;
- wijst het verzoek tot wraking van mrs. Mrs. Van der Spoel, Korteling en Tan-de Sonnaville (als leden van de beklagkamer in de beklagprocedure van [wraker]) af
- bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan [wraker], genoemde raadsheren mrs. Mrs. Van der Spoel, Korteling en Tan-de Sonnaville, en de advocaat-generaal.
Deze beslissing is gegeven op 8 februari 2023 door mrs. K. Schaffels, J.W. Frieling en
J.I. de Vreese-Rood, in aanwezigheid van de griffier mr. A.M. Grasman.
Deze beslissing is getekend door de voorzitter en de griffier.