Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaaknummer rechtbank : 8913202 / CV EXPL 20-44362
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- het arrest van 16 november 2021 waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
- het proces-verbaal van de zitting gehouden op 13 januari 2022;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord met producties;
- het proces-verbaal van de zitting van 7 februari 2023;
- de brief van de advocaat van [appellant] van 16 februari 2023 die aan het proces-verbaal van 7 februari 2023 is gehecht.
3.Feitelijke achtergrond
ontslagverklaring’ waarin staat dat [appellant] van 27 juni 2008 tot en met 1 september 2015 bij ETS in dienst is geweest en dat de reden voor het einde van de dienstbetrekking is ‘op eigen verzoek’.
Op deze arbeidsovereenkomst is de Cao Particuliere Beveiliging 1, nader te noemen: “de Cao” van toepassing, zolang deze CAO geldig is”. Art. 1 van de andere overeenkomst bevat uitsluitend de leden 1 en 2. Op de plek waar in de eerste overeenkomst art. 1 lid 3 staat gepositioneerd, is deze tweede overeenkomst blanco.
“
Door mede-ondertekening verklaart werkne(e)m(st)er zich accoord met zijn/haar ontslag. (….)”
en
”
Reden einde dienstbetrekking Geen verlenging”
4.Procedure bij de rechtbank
€ 19.751,12 bruto aan loon en dergelijke en € 1.873,62 netto aan reiskosten;
€ 9.875,56 aan wettelijke verhoging;
€ 1.456,28 exclusief btw aan buitengerechtelijke incassokosten;
te vermeerderen met de wettelijke rente over de deze bedragen vanaf de opeisbaarheid en met de proceskosten.
5.Vorderingen in hoger beroep
-een verklaring voor recht dat tussen [appellant] en ETS op 28 maart 2018 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bestond;
-de veroordeling van ETS om binnen drie dagen na de betekening van dit arrest aan [appellant] te betalen € 9.141,07 bruto aan achterstallig loon, € 4.653,28 bruto aan reiskosten, € 6.897,17 bruto ten titel van de wettelijke verhoging van 50% over deze twee bedragen,
€ 458,96 netto aan maaltijdvergoedingen en € 1.456,28 exclusief btw aan buitengerechtelijke incassokosten;
-ETS te veroordelen om over voormelde betalingsveroordeling de wettelijke rente te voldoen vanaf de opeisbaarheid tot de voldoening:
-ETS te veroordelen tot betaling van de kosten in eerste aanleg en in hoger beroep met nakosten en tot terugbetaling van door [appellant] naar aanleiding van de afwijzing van diens vordering in eerste aanleg betaalde proceskosten.
6.BeoordelingArbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd?
“tot 28 maart 2018”(memorie van antwoord sub 10 en 15), maar ETS stelt ook dat zij op 1 maart 2018 – in afwijking van het voorgaande – te kennen heeft gegeven dat de arbeidsovereenkomst
“zou eindigen per 29 maart 2018, waarbij 28 maart 2018 de laatste dag van het dienstverband tussen partijen was”(memorie van antwoord sub 17). Daarmee wordt ofwel het maximum aantal van drie contracten overschreden, door de op 1 maart 2018 aangekondigde vierde verlenging, dan wel de oorspronkelijke termijn met één dag overschreden, zodat de maximumtermijn van 24 maanden is overschreven. Op dit laatste punt is van belang dat, uitgaande van de aanvankelijke verlenging, deze op 28 maart 2018 al voorbij was. Dat betekent dat tussen partijen hoe dan ook met ingang van 28 of 29 maart 2018 een overeenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan.
heeft niet bestreden dat hij de ontslagverklaring, met daarin de passage dat hij zich akkoord verklaart met het einde van zijn arbeidsovereenkomst per 29 maart 2018, op 1 maart 2018, dus kort voor het einde van de arbeidsovereenkomst per 29 maart 2018, heeft ondertekend. Op zijn akkoord is hij niet teruggekomen. In deze procedure is hij niet ingegaan op het verweer van ETS inhoudende dat de arbeidsovereenkomst per 29 maart 2018 is geëindigd. Ook de (naar het hof aanneemt subsidiaire) stelling van ETS dat de ontslagverklaring moet worden aangemerkt als een opzeggingshandeling van ETS waartegen hij niet tijdig is opgekomen (art. 7:686a lid 4 sub a BW) heeft [appellant] niet betwist. De arbeidsovereenkomst is dus per 29 maart 2018 ten einde gekomen. Nu [appellant] daar onvoldoende tegen in heeft gebracht, is er evenmin aanleiding om hem met tegenbewijs te belasten.
cao PB
U vraagt mij of Trigion verlangt dat wij aan haar uitgeleende mensen betalen volgens de cao PB. Dit klopt. We worden daarop niet gecontroleerd. U houdt mij voor dat dit betekent dat ETS verplicht is de cao PB toe te passen op werknemers die worden uitgeleend aan Trigion. Dit klopt. U houdt mij voor dat de discussie dus alleen maar kan gaan over de werkzaamheden die [appellant] niet heeft verricht voor Trigion. Dat klopt inderdaad.”
Dit is dus het -logische- uitgangspunt voor de verdere beoordeling, passend bij het lidmaatschap van Trigion van de NVB. Dat betekent dat [appellant] op grond van de van 2012 tot 1 februari 2020 geldende tekst van art. 8 Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi-oud) voor de in de periode van 2 september 2016 tot en met 28 maart 2018 voor Trigion verrichte werkzaamheden moet worden beloond in overeenstemming met de cao PB. Het hof stelt vast dat er geen enkele rechtvaardiging bestaat voor het feit dat ETS dat tot nu toe niet heeft gedaan maar het laat aankomen op een veroordeling in rechte.
Het hof stelt voorop dat de vordering van [appellant] betrekking heeft op de periode van 2 september 2016 (en dus niet 28 maart 2016) tot en met 28 maart 2018.
bestrijdt het betoog van ETS en stelt dat hij in 2016 één keer niet voor Trigion heeft gewerkt, namelijk op 30 november 2016, toen hij voor ETS werkte. In februari en maart 2017 heeft hij inderdaad enkele diensten gewerkt voor HMC (waarmee naar het hof aanneemt gedoeld wordt op Medisch Centrum Haaglanden) en op 1 december 2017 eenmalig voor Mars Food gedurende vier uren. Verder heeft hij ook in 2017 enkele diensten voor ETS gewerkt. In 2018 heeft hij uitsluitend voor Trigion gewerkt, aldus steeds [appellant]. [appellant] wijst er nog op dat ETS ook conform de cao PB moet belonen als de inlener de cao PB heeft geïncorporeerd in de arbeidsovereenkomsten met zijn personeel. Onjuist is de bij ETS levende gedachte dat alleen aldus verloond zou moeten worden als de inlener cao-sluitende partij is, aldus [appellant].
De ter beschikking gestelde arbeidskracht heeft recht op ten minste dezelfde arbeidsvoorwaarden als die welke gelden voor werknemers werkzaam in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van de onderneming waar de terbeschikkingstelling plaatsvindt:a. met betrekking tot loon en overige vergoedingen;b. op grond van een collectieve arbeidsovereenkomst of (….) met betrekking tot arbeidstijden, daaronder begrepen overwerk, rusttijden, arbeid in nachtdienst, pauzes, de duur van vakanties of het werken op feestdagen.”
De verplichting om op dezelfde wijze te belonen als de inlener doet rust op ETS als de uitzendende werkgever. Het is aan de werkgever, die de plicht heeft om de werknemer opgave te doen van de op grond van de waadi toepasselijke arbeidsvoorwaarden (art. 7:655 lid 1 onder l BW), om dat op basis van de juiste gegevens te doen. Dat betekent dat ETS niet kan volstaan met het toetsen van het lidmaatschap van de inlener van een cao-sluitende partij. Zij zal ook moeten onderzoeken of er andere gronden zijn waarop de inlener de cao PB toepast, zoals het bestaan van een incorporatiebeding in de relevante arbeidsovereenkomsten van de inlener. ETS heeft dit niet gedaan en daarmee heeft zij onvoldoende weersproken dat ook in het kader van de (beperkte) diensten van [appellant] voor andere inleners dan Trigion met hem moet worden afgerekend op basis van de cao PB. Het hof neemt dus tot uitgangspunt dat ook de diensten bij HMC en Mars Food moeten worden afgerekend op basis van de cao PB.
Op welke betalingen kan [appellant] nog aanspraak maken?
ETS heeft zelf geen melding gemaakt van voor haar verrichte werkzaamheden, ook niet over de omvang daarvan. Zij heeft de door [appellant] aangegeven lage frequentie daarvan niet betwist. [appellant] heeft, weliswaar in verband met haar betoog over de ABU cao, maar eveneens onbetwist, uitgerekend dat de door hem ten behoeve van ETS verrichte diensten ongeveer 1% van het totaal aantal gewerkte uren bedraagt. ETS heeft daar niets tegenover gesteld. Het hof houdt dit dus aan. Dat betekent dat aan achterstallig loon een bedrag van € 9.141,07 min (1% keer € 9.141,07 is) € 91,41 is € 9.049,66 toewijsbaar is.
conclusie, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten
Uit het voorgaande volgt verder dat grief 2 slaagt en grief 3 faalt. De in hoger beroep voor het eerst ingestelde vordering ter zake van maaltijdvergoedingen is niet toewijsbaar.
De in hoger beroep voor het eerst ingestelde vordering omtrent het bestaan van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt toegewezen zoals in het dictum vermeld. Zoals hierna zal worden toegelicht slagen de grieven 4 en 5 gedeeltelijk.
7.Beslissing
- veroordeelt ETS om aan [appellant] te betalen € 9.049,66 met de wettelijke verhoging daarover tot een maximum van 30%, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de opeisbaarheid tot aan de voldoening en verklaart deze betalingsveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- compenseert tussen [appellant] en ETS de proceskosten in eerste aanleg aldus dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
- verklaart voor recht dat van 28 maart 2018, dan wel 29 maart 2018, tot 29 maart 2018 tussen ETS en [appellant] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft bestaan;
- wijst af de vordering inzake de maaltijdkostenvergoeding;
- compenseert tussen [appellant] en ETS de proceskosten in hoger beroep aldus dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.