In deze zaak gaat het om een vordering tot schadevergoeding van een docent, [appellante], die in hoger beroep is gekomen tegen de Stichting Hindoe Onderwijs Nederland (SHON) vanwege de wijze waarop het stichtingsbestuur de overeenkomst van opdracht heeft beëindigd. De overeenkomst was gesloten voor het schooljaar 2018/2019, waarbij [appellante] 16 uur per week werkzaamheden verrichtte. SHON heeft de overeenkomst opgezegd per 26 augustus 2019, met inachtneming van de overeengekomen opzegtermijn van één maand. De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen, omdat SHON de opzegtermijn in acht had genomen en er geen sprake was van een tekortkoming.
In hoger beroep heeft [appellante] haar vordering gewijzigd naar onrechtmatige daad en vordert zij schadevergoeding voor gemiste omzet. Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] geen grieven heeft gericht tegen het oordeel van de kantonrechter over de rechtmatigheid van de opzegging. Het hof oordeelt dat de opzegging met inachtneming van de opzegtermijn rechtmatig was en dat er geen andere onrechtmatige handelingen van SHON zijn aangetoond. De vordering van [appellante] wordt afgewezen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, waarbij [appellante] wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.