ECLI:NL:GHDHA:2023:411

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
200.293.713/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake incasso vordering Veiligheid B.V. tegen voormalige vennoten G&P Flowers en Plants

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Veiligheid B.V. tegen de voormalige vennoten van de v.o.f. G&P Flowers en Plants. Veiligheid B.V. heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld voor betaling van € 2.788,66, bestaande uit hoofdsom, rente en incassokosten. De vordering is gebaseerd op twee overeenkomsten voor de levering van een camerasysteem en een elektronisch inbraakbeveiligingssysteem, die door de v.o.f. zijn overgenomen van een ander bedrijf. De v.o.f. heeft de facturen van Veiligheid B.V. ontvangen, maar slechts één factuur is betaald, terwijl de overige facturen onbetaald zijn gebleven. Hierdoor heeft Veiligheid B.V. de overeenkomsten ontbonden en een afkoopsom in rekening gebracht voor de resterende contractduur.

In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vordering afgewezen, omdat deze als onvoldoende onderbouwd werd beschouwd. Veiligheid B.V. heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. In het hoger beroep zijn de voormalige vennoten van de v.o.f. niet verschenen, waardoor zij geen verweer hebben gevoerd tegen de vordering. Het hof heeft geoordeeld dat de vordering van Veiligheid B.V. voldoende onderbouwd is en heeft de eerdere uitspraak van de kantonrechter vernietigd. Het hof heeft de vordering van Veiligheid B.V. alsnog toegewezen en de voormalige vennoten hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief rente en proceskosten.

Het hof heeft de kosten van het herstelexploot voor rekening van Veiligheid B.V. gelaten en verklaarde het arrest uitvoerbaar bij voorraad. De beslissing van het hof is op 7 maart 2023 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.293.713/01
Zaaknummer rechtbank : 8661479 RL EXPL 20-12497
arrest van 7 maart 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellante] Veiligheid B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
eiseres in eerste aanleg,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. J.W. Hilhorst,
tegen

1.[geïntimeerde 1],

2.
[geïntimeerde 2],
beiden wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
gedaagde in eerste aanleg,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden 2],
niet verschenen.

1.Het procesverloop

1.1.
Bij exploot van 23 maart 2023 is [appellante] in hoger beroep gekomen van het door de kantonrechter in de rechtbank Den Haag (zittingsplaats ’s-Gravenhage) tussen partijen gewezen vonnis van 24 december 2020.
1.2.
Dat exploot is niet ingeschreven op rol voor de rolzitting van 4 april 2021. Op 13 april 2021 is het herstelexploot aan [geïntimeerden 2] betekend.
1.3.
Op de rolzitting van 4 mei 2021 is [geïntimeerden 2] verstek verleend.
1.4.
[appellante] heeft vervolgens een memorie van grieven met producties genomen.

2.De beoordeling

2.1.
[appellante] vordert betaling van € 2.788,66 (hoofdsom, rente en incassokosten). Aan die vordering legt zij – onweersproken – het volgende ten grondslag.
2.2.
[appellante] had twee overeenkomsten met “Suit Home” voor een camerasysteem en een elektronisch inbraakbeveiligingssysteem. Dat waren duurovereenkomsten (“abonnementen”) voor onderhoud van de systemen en meldkameraansluitingen. De v.o.f. G&P Flowers en Plants (hierna: de v.o.f.), waarvan [geïntimeerden 2] de vennoten waren, heeft beide overeenkomsten overgenomen van “Suit Home”. Daarvoor heeft de v.o.f. twee overnamecontracten getekend en aan [appellante] toegezonden. [appellante] heeft het camerasysteem en het elektronisch inbraakbeveiligingssysteem geïnstalleerd in het pand van de v.o.f.
2.3.
[appellante] heeft – op grond van de overeenkomsten – vanaf 1 december 2018 aan de v.o.f. in rekening gebracht:
- € 249,00 aan verhuiskosten,
- € 39,54 (excl. btw) per maand, per 1 januari 2019 geïndexeerd naar € 41,40 (excl. btw) voor het beveiligingssysteem,
- € 48,47 (excl. btw) per maand, per 1 januari 2019 verlaagd tot € 29,70 (excl. btw) voor het camerasysteem.
2.4.
De desbetreffende facturen zijn door de v.o.f. ontvangen en zonder protest behouden. De eerste factuur, van € 39,54, is door de v.o.f. betaald, de overige facturen niet. Om die reden heeft [appellante] de overeenkomsten ontbonden en bij factuur van 1 juni 2020 een afkoopsom voor de resterende contractduur van de beide overeenkomsten in rekening gebracht (€ 403,04 en 609,40 respectievelijk). De door [geïntimeerden 2] onbetaald gelaten facturen bedragen in totaal € 2.384,38.
2.5.
[geïntimeerden 2] hebben in eerste aanleg als verweer gevoerd: “
Ik ben het niet eens met de vordering omdat hij 2e hands overgenomen is van een ander bedrijf.” Op de mondelinge behandeling in eerste aanleg zijn [geïntimeerden 2] (en de v.o.f.) niet verschenen. Ook in hoger beroep zijn [geïntimeerden 2] niet verschenen.
2.6.
Dat betekent dat zij geen verweer hebben gevoerd tegen de hoogte van de hoofdsom (€ 2.384,38) en de verschuldigdheid van de wettelijke handelsrente noch tegen de hoogte en verschuldigdheid van de buitengerechtelijke incassokosten. Ook is geen verweer gevoerd tegen de aansprakelijkheid van [geïntimeerden 2] voor deze bedragen als voormalig vennoten van de v.o.f.
2.7.
De kantonrechter heeft de vordering als onvoldoende onderbouwd afgewezen. Daartegen richt zich grief 1, met een nadere toelichting op de vordering. Die grief slaagt: de vordering van [appellante] is toewijsbaar. [geïntimeerden 2] zullen – zoals in eerste aanleg gevorderd – hoofdelijk tot betaling worden veroordeeld.
2.8.
Het hof zal het vonnis vernietigen, de vorderingen van [appellante] alsnog toewijzen en [geïntimeerden 2] als de in het ongelijk te stellen partijen (hoofdelijk) veroordelen in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep. De kosten van het herstelexploot laat het hof voor rekening van [appellante].

3.De beslissing

Het hof:
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag (zittingsplaats ’s-Gravenhage) van 24 december 2020,
en
opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt [geïntimeerden 2] hoofdelijk tot betaling van € 2.788,66 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over €2.384,38 vanaf 2 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt [geïntimeerden 2] hoofdelijk in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [appellante] tot op 24 december 2020 begroot op € 499,00 en € 94,93 aan verschotten en € 360,00 aan salaris gemachtigde;
- veroordeelt [geïntimeerden 2] hoofdelijk in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellante] tot op heden begroot op € 772,00 en € 89,41‬ aan verschotten en € 836,00 aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, C.J.H.G. Bronzwaer en J.G.A. Struycken en ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2023 door de rolraadsheer mr. J.E.H.M. Pinckaers in aanwezigheid van de griffier.