ECLI:NL:GHDHA:2023:350

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
2200071216
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor voorbereidingshandelingen cocaïne en wapenbezit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Rotterdam. De verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden voor het plegen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot cocaïne en het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en de vordering van de advocaat-generaal om de verdachte te veroordelen tot 100 dagen gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, gehonoreerd. De verdachte had op 8 januari 2014 in 's-Gravenhage een semi-automatisch pistool en munitie in zijn bezit, en had in de periode van 1 januari 2013 tot 8 januari 2014 een grote hoeveelheid lidocaïne voorhanden gehad, wat werd gezien als een versnijdingsmiddel voor cocaïne. Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van berechting in deze zaak fors is overschreden, wat heeft geleid tot een lagere strafmaat. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 100 dagen, die hij reeds had uitgezeten. Het hof heeft ook beslist over het beslag en de verbeurdverklaring van in beslag genomen voorwerpen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000712-16
Parketnummer: 10-960195-13
Datum uitspraak: 9 maart 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 29 januari 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde gedetineerd in [detentielocatie].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts zijn er beslissingen genomen over het beslag en over de voorlopige hechtenis, een en ander zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1. zaaksdossier Vis)
hij op of omstreeks 08 januari 2014 te 's-Gravenhage een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3° van die wet in de vorm van een semi automatisch pistool van het merk WALAM 48, kaliber 9 mm Brow short en voorzien van serienummer E 08153
en/of munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet van de Categorie III, te weten
- 2 kogelpatronen, merk Sellier & Bellot, kaliber 9mm Luger en/of
- 50 kogelpatronen, merk CCI, kaliber .22LR en/of
- 1 patroonmagazijn, merk Pietro Beretta, kaliber 9mm Para en/of
- 9 kogelpatronen, merk MMS, kaliber 9mm Luger en/of
- 4 kogelpatronen, merk Geco, kaliber 9mm K en/of
- 2 kogelpatronen, merk Lapua, kaliber 9mm BR.SHORT, voorhanden heeft gehad;
2. ( zaaksdossier Verf)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 8 januari 2014 te
's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van (een) grote hoeveelhe(i)d(en) cocaïne, althans (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, voor te bereiden en/ of te bevorderen
- ( telkens) zich of een ander gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feite en) heeft getracht te verschaffen en/of
- ( telkens) (een) voorwerp(en) en/of (een) vervoermiddel(en) en/of (een) stof(fen) en/of gelden en/of (een) ander(e) betaalmiddel(en) voorhanden heeft gehad waarvan hij wist, althans ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en), immers heeft/hebben hij en/of zijn, verdachtes, mededaders (telkens) opzettelijk daartoe een (grote) hoeveelheid, in elk geval 26480 gram, lidocaïne voorhanden gehad en/of opgeslagen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 100 dagen, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging van de verdachte
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig de overgelegde pleitnotitie primair op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte dient te worden verklaard, omdat de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM in ernstige mate is overschreden.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2008:BD2578) leidt overschrijding van de redelijke termijn niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Het hof ziet geen ruimte en aanleiding van deze jurisprudentie af te wijken.
Het verweer wordt verworpen. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.
Verweren
Verweer m.b.t. bewijsuitsluiting (feiten 1 en 2)
De verdediging heeft zich op gronden als vermeld in de pleitnota op het standpunt gesteld dat de doorzoeking van de woning van de verdachte aan de [adres A] te [plaats A] op (het hof begrijpt:) op 8 januari 2014 onrechtmatig heeft plaatsgevonden. Volgens de verdediging dient dit te leiden tot bewijsuitsluiting.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Voorop staat dat de rechter-commissaris bij beschikking van 24 december 2013 [1] op vordering van de officier van justitie heeft bepaald dat de woning aan de [adres A] te [plaats A] zou worden doorzocht. Aldus was sprake van de voor de doorzoeking benodigde toestemming.
Voorts geldt dat de in de door de verdediging bedoelde CIE-informatie [2] vervatte gegevens naar het oordeel van het hof voldoende concreet en specifiek waren om in het voorliggende geval het vermoeden op te leveren op grond waarvan een doorzoeking ter inbeslagneming mag/mocht worden verricht. De omstandigheid dat er geen oordeel gegeven kan worden over de betrouwbaarheid van de informatie, is daarmee niet onverenigbaar (vgl. ECLI:NL:HR:2013:BZ2191).
Daar komt nog bij dat uit het ‘proces-verbaal aanvraag doorzoeking’ van 18 december 2013 [3] en het proces-verbaal van bevindingen (verdenking [verdachte]) van 22 juli 2013 [4] volgt dat de doorzoeking niet uitsluitend gebaseerd was op CIE-informatie, maar ook op (andere) bevindingen. Zo heeft op 12 juni 2013 een doorzoeking van een woning aan de [adres B] te [plaats B] plaatsgevonden waarbij (naast drie vuurwapens inclusief munitie, ongeveer 170 gram cocaïne en in totaal 10.860 euro in cash) verschillende briefjes zijn aangetroffen, die werden toegeschreven aan de verdachte. Deze notities hebben een inhoud die met de handel in verdovende middelen in verband kan worden gebracht.
Gelet op het voorgaande was de doorzoeking niet onrechtmatig en is er geen aanleiding voor bewijsuitsluiting of strafvermindering. Het verweer wordt verworpen.
Partiële vrijspraak (feit 1)
Overeenkomstig de standpunten van de verdediging en de advocaat-generaal zal de verdachte worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van de (kort gezegd:) in de schuur aangetroffen patroonhouder en munitie.
Nadere bewijsoverweging feit 2
De verdediging heeft zich op gronden als vermeld in de pleitnota op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 aan hem tenlastegelegde feit, omdat niet is bewezen dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van de tas met witte blokken en evenmin is te bewijzen dat hij wist dat het ging om een versnijdingsmiddel voor cocaïne.
Het hof overweegt als volgt.
Bij zijn inverzekeringstelling en zijn verhoor op 15 januari 2014 heeft de verdachte tegenover de politie verklaard dat de tas met geperste witte blokken (die later lidocaïne bleken te bevatten), aangetroffen in de schuur bij zijn woning, van hem was. Het hof ziet geen aanleiding om aan de juistheid van deze min of meer spontane, kort na zijn aanhouding en zonder verdere kennis van het dossier of de stand van het onderzoek afgelegde, bekennende verklaring te twijfelen. Dat de verdachte en zijn vader later, om hen moverende redenen, eensluidend hebben verklaard dat de blokken door [medeverdachte] in de schuur waren neergezet, zonder dat de verdachte daarvan en van de inhoud van de tas op de hoogte zou zijn geweest, brengt het hof niet tot een ander oordeel. Het hof houdt de verdachte dan ook aan zijn eerstgenoemde verklaring.
Daarnaast overweegt het hof dat de bij de verdachte aangetroffen lidocaïne is gevonden in een (in een plastic boodschappentas gestopte) partij van bijna 20 kilo samengeperste, in doorzichtig plastic verpakte blokken in de schuur van een woning waarin tegelijkertijd voorwerpen zijn aangetroffen die wel worden gebruikt bij de handel in verdovende middelen, te weten sealbags, een weegschaal en telmachines. Gelet hierop acht het hof bewezen dat de aangetroffen witte blokken daadwerkelijk bestemd waren om als versnijdingsmiddel voor verdovende middelen – in dit geval cocaïne - te dienen en dat de verdachte dit ook wist.
Voor dit oordeel vindt het hof steun in de omstandigheid dat enkele weken eerder in een ander pand (aan de [adres B] te [plaats B]) briefjes van de verdachte zijn gevonden, waarvan de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat het zijn handschrift is en dat het genoemde telefoonnummer van hem is. De inhoud van deze briefjes duidt erop dat de verdachte (de handel in) cocaïne, waarbij het hof in aanmerking neemt dat in dat pand tegelijkertijd cocaïne, cash en wapens en munitie zijn aangetroffen.
Het verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. zaaksdossier Vis)
hij op
of omstreeks08 januari 2014 te 's-Gravenhage een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3° van die wet in de vorm van een semi automatisch pistool van het merk WALAM 48, kaliber 9 mm Brow short en voorzien van serienummer
E 08153
en 1 patroonmagazijn, merk Pietro Beretta, kaliber 9mm Para
en
/ofmunitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet van de Categorie III, te weten
- 2 kogelpatronen, merk Sellier & Bellot, kaliber 9mm Luger en/of
- 50 kogelpatronen, merk CCI, kaliber .22LR en/of
- 1 patroonmagazijn, merk Pietro Beretta, kaliber 9mm Para en/of
- 9 kogelpatronen, merk MMS, kaliber 9mm Luger en/of
- 4 kogelpatronen, merk Geco, kaliber 9mm K en
/of
- 2 kogelpatronen, merk Lapua, kaliber 9mm BR.SHORT, voorhanden heeft gehad;
2. ( zaaksdossier Verf)
hij op
een of meer tijdstippen inof omstreeks
de periode van 1 januari 2013 tot en met8 januari 2014 te
's-Gravenhage,
in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk
telen, bereiden,bewerken
, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengenvan (een) grote hoeveelhe(i)d(en)
cocaïne, althans (een) hoeveelhe(i)d(en)van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,voor te bereiden
en/ of te bevorderen
- (telkens) zich of een ander gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feite en) heeft getracht te verschaffen en/of
- (telkens) (een) voorwerp(en) en/of (een) vervoermiddel(en) en/of (een
)stof
(fen) en/of gelden en/of (een) ander(e) betaalmiddel(en)voorhanden heeft gehad waarvan hij wist,
althans ernstige reden had om te vermoedendat zij bestemd
warenwastot het plegen van dat/die feit(en), immers heeft
/hebbenhij
en/of zijn, verdachtes, mededaders (telkens)opzettelijk daartoe een
(grote
)hoeveelheid,
in elk geval 26480 gram,lidocaïne voorhanden gehad en/of opgeslagen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een grote hoeveelheid van een versnijdingsmiddel voorhanden gehad en zich daarmee schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen ten aanzien van het bewerken van cocaïne. Drugswinsten worden vergroot door het vermengen van cocaïne met dit soort versnijdingsmiddelen.
De verdachte heeft bijgedragen aan de bewerking van harddrugs. Harddrugs zijn zeer schadelijk voor de volksgezondheid en vormen een bron van criminaliteit.
De verdachte heeft ook een semiautomatisch vuurwapen en een aantal kogelpatronen voorhanden gehad. Het bezit van een vuurwapen en de bijbehorende munitie is enorm gevaarzettend. Het bezit van een vuurwapen werkt het gebruik ervan in de hand, wat een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengt.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
3 februari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, veelal langere tijd geleden.
Naar het oordeel van het hof is gelet op het voorgaande de oplegging van een gevangenisstraf noodzakelijk, met name nu de aard en de ernst van de gepleegde feiten door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
Het hof is van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, met aftrek van voorarrest, in beginsel een passende en geboden reactie vormt.
Het hof is evenwel van oordeel dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerst lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in deze zaak fors is overschreden. Het hof gaat hierbij uit van het volgende:
  • de verdachte is op 8 januari 2014 in verzekering gesteld;
  • op 29 januari 2016 is door de rechtbank vonnis gewezen;
  • op 11 februari 2016 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis;
  • op 3 juni 2019 heeft bij het hof een regiebehandeling plaatsgevonden;
  • de inhoudelijke behandeling in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 15 februari en 9 maart 2023;
  • dit arrest wordt gewezen op 9 maart 2023.
Uit het voorgaande blijkt dat zowel de berechting in eerste aanleg als in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen een periode van telkens 24 maanden. In eerste aanleg is de redelijke termijn van berechting overschreden met iets minder dan een maand. In hoger beroep is de redelijke termijn van berechting overschreden met vijf jaren. Er bestaat geen aanleiding (een deel van) deze overschrijdingen voor rekening van de verdachte te laten.
Het hof zal deze overschrijdingen verdisconteren in de strafmaat. In plaats van de hiervoor overwogen gevangenisstraf acht het hof, mede gezien het aanzienlijke tijdsverloop sinds het begaan van de bewezenverklaarde feiten en de datum van de huidige berechting in hoger beroep, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van het reeds ondergane voorarrest passend en geboden. Het hof zal aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 100 dagen, met aftrek van voorarrest. Per saldo betekent dit dat de verdachte de op te leggen straf reeds feitelijk heeft uitgezeten. Gelet hierop zal het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis worden opgeheven.
Beslag
Het na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp zoals dit vermeld is onder 4 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu met betrekking tot dit voorwerp het onder 2 bewezenverklaarde is begaan. Het hof zal daarom dit voorwerp verbeurdverklaren.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Met betrekking tot de overige op de beslaglijst onder vermelde voorwerpen zal het hof bepalen dat deze worden teruggegeven aan de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 10a van de Opiumwet, de artikelen 24, 33, 33a, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
100 (honderd) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 weegschaal.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 1 telmachine Brandt
  • 1 machine Easy Pack.

Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.

Dit arrest is gewezen door mr. E.C. van Veen,
mr. W.M. Limborgh en mr. E.A. Lensink, in bijzijn van de griffier mr. A.M. Grasman.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 9 maart 2023.

Voetnoten

1.Onderzoek Dagger, algemeen dossier 1e aanvulling, p. 1143.
2.De CIE processen-verbaal met nummers 82-2013, 270/13 en 265/13, Onderzoek Dagger, zaaksdossier ‘Verf’, p. 1 e.v.)
3.Onderzoek Dagger, algemeen dossier 1e aanvulling, p. 1135 e.v.
4.Onderzoek Dagger, algemeen dossier 1e aanvulling, p. 824 e.v.