Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[appellant 1] B.V.,
[appellant 2] B.V.,
[appellant 3] B.V.,
[appellant 4],
[appellant 5],
[appellant 6],
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 30 juli 2021, waarmee [appellant 1] c.s. in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kortgedingrechter bij de rechtbank Den Haag van 30 juli 2021 (plus het herstelexploot van 20 augustus 2021);
- de memorie van grieven van [appellant 1] c.s.;
- de memorie van antwoord van de Staat.
3.Feitelijke achtergrond
4.Procedure bij de rechtbank
5.Vorderingen in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
“gelet op de lange doorlooptijd daarvan”niet
“opportuun”is en dat zij genoodzaakt is tot de gang naar de burgerlijke rechter (in kort geding, zo begrijpt het hof)
“om de onomkeerbaarheid van aanstaande beslissingen van de drie verdachte belastingambtenaren in het lopende fiscale geschil te voorkomen”. Deze gedachtegang is onjuist. Voor zover het belang van [appellant 1] c.s. daarin is gelegen dat komt vast te staan dat de opgelegde aanslagen en boetes niet juist zijn, geldt dat zij daarvoor de – eveneens met voldoende waarborgen omklede – fiscale rechtsgang moet volgen. Voor zover haar belang daarin is gelegen dat haar aangifte naar aanleiding van nieuw onderzoek alsnog wordt opgepakt en dat de belastingambtenaren alsnog worden vervolgd, geldt zoals gezegd dat daarvoor de artikel 12 Sv-procedure is bedoeld. Daargelaten dat de gestelde “lange doorlooptijd” van die procedure niet nader is onderbouwd, is opmerkelijk dat [appellant 1] c.s. stelt in de tussentijd (dus sinds de sepotbeslissing van 30 april 2021) ook geen artikel 12 Sv-procedure te hebben opgestart. Dat verhoudt zich niet goed met het gestelde spoedeisend belang. Dat sprake is van bewijsmateriaal dat verloren dreigt te gaan is bovendien niet gesteld of gebleken.
Beslissing