Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
binnen uiterlijk 3 maanden nadat door optienemer een bouwvergunning is verkregen(…)”. In hoger beroep is de vraag of [appellante], nadat [geïntimeerde] de koopoptie had ingeroepen, het pand vóór 1 januari 2021 had moeten leveren en, omdat zij dat niet deed, schadevergoeding moet betalen omdat de overdrachtsbelasting per die datum is verhoogd. De rechtbank oordeelde van wel.
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 29 november 2021, waarmee [appellante] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 1 september 2021;
- de memorie van grieven van [appellante], met een bijlage;
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde].
3.Feitelijke achtergrond (voor zover van belang in hoger beroep)
- de koopprijs bedraagt € 1.075.000,-, kosten koper (k.k.);
- de levering zal plaatsvinden “
zou maken “op vergoeding van het meerdere aan overdrachtsbelasting die zij na 31 december 2020 verschuldigd is c.q. zal zijn – die gaat op 1 januari 2021 van 6% naar 8% (…)”.
4.Procedure bij de rechtbank
- nakoming van de verplichting tot verkoop en levering van het registergoed aan [geïntimeerde] voor € 1.075.000,- k.k., op straffe van een dwangsom,
- betaling van een schadevergoeding wegens bepaalde te derven huurinkomsten,
- betaling van de proceskosten, inclusief de beslagkosten, nasalaris en rente.
- nakoming binnen vier weken van de verplichting tot verkoop en levering van het registergoed aan [geïntimeerde] tegen betaling van € 1.075.000,- k.k., op straffe van een dwangsom,
- betaling van € 826,86 per maand plus rente wegens schade door een huurkorting,
- betaling van € 21.500,- wegens schade door verhoging van de overdrachtsbelasting per 1 januari 2021 en
- betaling van € 16.528,97 voor gemaakte proceskosten en € 340,- voor nog te maken nakosten, met rente.
5.Vorderingen in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
Schadevergoeding wegens verhoging overdrachtsbelasting per 1 januari 2021 (grief 1)
zoveel eerder of later als partijen onderling overeenkomen”. Zij zijn echter tot aan het vonnis nooit onderling een eerdere (of latere) leveringsdatum overeengekomen. In september 2019 was een concept-koopovereenkomst opgesteld met als leveringsdatum 15 oktober 2019 of eerder of later, maar partijen hebben dit concept niet als koopovereenkomst aanvaard. Eind 2019/begin 2020 stelde [geïntimeerde] voor om het registergoed per 1 december 2021 te kopen en de definitieve transportdatum in overleg met [appellante] te bepalen, maar dit is niet aanvaard en er is geen vruchtbaar overleg gekomen.
7.Beslissing
- bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
- veroordeelt [geïntimeerde] om het door [appellante] betaalde bedrag van € 21.500,- binnen vijf werkdagen terug te betalen aan [appellante], vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag van betaling hiervan door [appellante] aan [geïntimeerde] tot aan het moment van terugbetaling door [geïntimeerde];
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van [appellante] bepaald op € 902,21 voor de dagvaarding en het griffierecht, € 4.593,- voor het salaris van de advocaat en € 173,- voor het nasalaris, te verhogen met € 90,- als [geïntimeerde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest voldoet en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
- wijst af het meer of anders gevorderde,
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.