ECLI:NL:GHDHA:2023:326

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
3 maart 2023
Zaaknummer
2200064922
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van voorbereidingshandelingen voor grootschalige hennepteelt

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in Iran in 1969, was eerder vrijgesproken van het tenlastegelegde feit van voorbereidingshandelingen voor grootschalige hennepteelt, zoals omschreven in artikel 11a van de Opiumwet. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep herzien en de vordering van de advocaat-generaal in overweging genomen, die een veroordeling tot een taakstraf had gevorderd. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de criminele intentie van de verdachte met betrekking tot de aangetroffen goederen, die mogelijk bestemd waren voor hennepteelt. De verklaring van de verdachte over de aanwezigheid van deze goederen werd niet als onaannemelijk beschouwd, en er waren onvoldoende aanknopingspunten om te concluderen dat hij zich bezighield met criminele activiteiten. Daarom heeft het hof de verdachte vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde feit. Tevens is er geen beslissing genomen over de inbeslaggenomen goederen, aangezien de verdachte afstand had gedaan van deze voorwerpen. Het hof heeft de vrijspraak gemotiveerd door te verwijzen naar de vereisten voor bewezenverklaring van de criminele intentie en de omstandigheden waaronder de goederen zijn aangetroffen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000649-22
Parketnummer: 09-010811-21
Datum uitspraak: 7 februari 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van
25 februari 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Iran) op [geboortedatum] 1969,
adres: [adres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder
1. tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, waarvan veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Omtrent de inbeslaggenomen zendapparatuur, filmcamera en afstandsbedieningen is beslist als in het vonnis waarvan beroep omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Blijkens de akte instellen hoger beroep is het hoger beroep partieel ingesteld. Hieraan verbindt het hof de conclusie dat het hoger beroep niet is gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van het hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 november 2020 te 's-Gravenhage, stoffen en/of voorwerpen heeft bereid, bewerkt, verwerkt, te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd of voorhanden gehad, te weten
- een of meerdere plantenpotten en/of
- een of meerdere buizen en slangen voor luchtafvoer en/of
- acht, althans een of meerdere droognetten en/of
- twee, althans een of meerdere kachels en/of
- vier, althans een of meerdere schakelborden en/of
- een cannacutter en/of
- diverse elektra kabels en/of
- een of meerdere assimilatielampen en/of
- een grote watergekoelde airco en/of
- een hoofdaanvoerkabel (elektra) en/of
- vijf, althans een of meerdere CO2 verbranders en/of
- een kachel ventilator en/of
- zes, althans een of meerdere, kweektenten en/of
- een slijptol en/of
- een of meerdere waterslangen en/of
- een of meerdere thermometers en/of
- een of meerdere PH meters en/of
- een afzuigventilator (slakkenhuis) en/of
- een of meerdere GPS trackers en/of
- een of meerdere anti spy detectoren en/of
- een endoscope camera en/of
- een of meerdere afstandsbedieningen,
waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, waarvan veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. In dit verband heeft de verdediging naar voren gebracht dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte de in de tenlastelegging omschreven voorwerpen voorhanden had met het oog op de grootschalige hennepteelt.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Wettelijk kader
De geschiedenis van de totstandkoming van de Wet van
12 november 2014 tot wijziging van de Opiumwet in verband met de strafbaarstelling van handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van illegale hennepteelt (Stb. 2014, 444), op grond waarvan art. 11a Opiumwet is komen te luiden als hiervoor weergegeven, houdt - voor zover hier van belang - het volgende in:
"Voor een veroordeling ter zake van overtreding van het nieuwe artikel 11a zal het openbaar ministerie moeten bewijzen dat betrokkene wist dat of ernstige redenen had om te vermoeden dat de door hem verrichte handelingen bestemd waren voor het beroeps- of bedrijfsmatig telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren van lijst II middelen of van grote hoeveelheden van die middelen. Voorop gesteld wordt dat dezelfde bestanddelen in artikel 10a van de Opiumwet zijn opgenomen zonder dat dit tot vragen heeft geleid, terwijl het daarbij evenzeer kan gaan om personen die (ogenschijnlijk) onderdeel uitmaken van het reguliere bedrijfsleven. Bij de lijst II middelen zal het in de praktijk om voorbereidingshandelingen met betrekking tot de beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt gaan of teelt van grote hoeveelheden hennep. Van strafbare voorbereiding is sprake indien ten aanzien van de dader wetenschap of een ernstig vermoeden kan worden bewezen bij de verrichting van handelingen die strekken tot voorbereiding of vergemakkelijking van de genoemde illegale hennepteelt. Het gaat met andere woorden steeds om de criminele intentie van de dader en de daaruit voortvloeiende handeling. Deze twee bestanddelen van de strafbaarstelling moeten zijn vervuld, wil er sprake zijn van strafbare voorbereidingshandelingen. De werking van deze bestanddelen is vergelijkbaar met communicerende vaten. Indien de verrichte handeling onmiskenbaar bestemd is voor de hennepteelt zal de criminele intentie grotendeels kunnen worden afgeleid uit aard en bedoeling van die handeling, terwijl wanneer de handeling meer alledaags is, hogere eisen zullen gelden voor het bewijs van hetgeen de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden over het uiteindelijk doel ten behoeve waarvan de handeling werd verricht."
(Kamerstukken II 2011/12, 32 842, nr. 6, p. 2)
Oordeel van het hof
Uit de hiervoor weergegeven wetgeschiedenis leidt het hof af dat voor een bewezenverklaring van de bestemming als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet vereist is dat de tenlastegelegde gedragingen strekken tot voorbereiding of vergemakkelijking van (grootschalige/bedrijfsmatige) hennepteelt, waarbij het uiteindelijke doel ten behoeve waarvan de handeling wordt verricht van belang is (zie onder meer ECLI:NL:HR:2018:328). Dat betekent voor de onderhavige zaak dat – om tot een bewezenverklaring te kunnen komen – buiten redelijke twijfel moet komen vast te staan dat de aangetroffen goederen op de in de tenlastelegging genoemde datum (nog steeds) bestemd waren voor beroepsmatige of bedrijfsmatige hennepteelt of de teelt van een groot aantal hennepplanten.
Het hof stelt op grond van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep vast dat de verdachte de in de tenlastelegging omschreven voorwerpen voorhanden had en dat hij wist of in ieder geval ernstige reden had te vermoeden dat die voorwerpen gebruikt konden worden voor (grootschalige/bedrijfsmatige) hennepteelt. Dat hij die voorwerpen voorhanden had met het doel die ook daadwerkelijk te gebruiken of te laten gebruiken voor de grootschalige/bedrijfsmatige teelt van hennep, kan naar het oordeel van het hof echter niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de door de verdachte ter terechtzitting (ook) in hoger beroep gegeven verklaring voor de aanwezigheid van deze goederen – mede gelet op waar en hoe deze goederen zijn aangetroffen en de overige omstandigheden van het geval – (hoewel niet verifieerbaar) niet zonder meer onaannemelijk is. Hoewel de verdachte door de door de advocaat-generaal genoemde omstandigheden, te weten het relatief kort voor het aantreffen van de goederen bij een growshop kopen van andere goederen die ook kunnen worden gebruikt voor de hennepteelt en de omstandigheid dat een deel van de in de tenlastelegging genoemde goederen in de auto van de verdachte is aangetroffen, zonder meer de verdenking op zich heeft geladen dat hij zich bezighoudt met het telen van hennep, zijn uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep onvoldoende aanknopingspunten naar voren gekomen voor de overtuiging van het hof dat de verklaring van de verdachte voor de aanwezigheid van deze goederen niet juist zou zijn en hij eerdergenoemde criminele intenties had.
Het hof acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 is tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Ten overvloede overweegt het hof dat de verdachte door – zoals hij verklaard heeft - ten behoeve van zijn gevluchte vriend de betreffende goederen op te slaan wetende dat deze goederen gebruikt zijn voor beroepsmatige of bedrijfsmatige hennepteelt, door dit handelen het aan zichzelf heeft te wijten aan deze vervolging te zijn blootgesteld.
Beslag
Ter terechtzitting in hoger beroep van 24 januari 2023 heeft de verdachte afstand gedaan van de inbeslaggenomen voorwerpen als vermeld op bladzijde 12, onderaan, van het vonnis.
Gelet hierop zal het hof hieromtrent dan ook geen beslissing nemen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en
spreekt de verdachtedaarvan
vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. B.P. de Boer,
mr. N. Schaar en mr. A.L. Frenkel, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 februari 2023.
Mr. N. Schaar en mr. G. Schmidt-Fries zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.