ECLI:NL:GHDHA:2023:2911

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
200.311.346/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht over ongewenst gedrag niet-ontvankelijk verklaard door LKOG; geen onrechtmatige gedraging, afwijzen van de vorderingen

In deze zaak heeft [appellant], voormalig werknemer van de gemeente Purmerend, een klacht ingediend bij de Landelijke Klachtencommissie Ongewenst Gedrag voor de Decentrale Overheid (LKOG) over ongewenst gedrag van zijn teammanager. De LKOG heeft de klacht echter niet-ontvankelijk verklaard, wat [appellant] onterecht vond. Hij vorderde dat de LKOG zijn klacht alsnog inhoudelijk zou behandelen. Het hof heeft geoordeeld dat de LKOG zich niet onrechtmatig heeft gedragen en dat de vorderingen van [appellant] terecht zijn afgewezen. Het hof concludeert dat de LKOG bij haar beslissingen een zekere beoordelingsvrijheid heeft en dat er onvoldoende bewijs is dat de LKOG onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank had eerder de vorderingen van [appellant] afgewezen, en het hof bekrachtigt dit vonnis. De kosten van het geding in hoger beroep worden aan [appellant] opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.311.346/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/602836 / HA ZA 20-1114
Arrest van 10 oktober 2023
in de zaak van
[appellant],
wonend in [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. E.P.W.A. Bink, kantoorhoudend in Breda,
tegen
Vereniging van Nederlandse Gemeenten (Landelijke Klachtencommissie Ongewenst Gedrag voor de Decentrale Overheid (LKOG)),
gevestigd in Den Haag,
verweerster,
advocaat: mr. J.P. Hoogland, kantoorhoudend in Den Haag.
Het hof zal partijen hierna [appellant] en de LKOG noemen.

1.De zaak in het kort

1.1.
[appellant] is in dienst geweest bij de gemeente Purmerend en heeft de LKOG, die gemeentes adviseert bij klachtafhandeling, gevraagd zijn klacht over ongewenst gedrag van zijn leidinggevende in behandeling te nemen en gegrond te verklaren. De LKOG heeft de klacht van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard. De klacht van [appellant] over deze niet-ontvankelijkverklaring heeft de LKOG niet in behandeling genomen. [appellant] is het met deze beslissingen niet eens en vindt dat de LKOG zich onrechtmatig heeft gedragen. Hij vordert dat de LKOG wordt opgedragen zijn klacht alsnog inhoudelijk te behandelen.
1.2.
Het hof oordeelt dat de LKOG zich met de beslissingen niet onrechtmatig heeft gedragen, zodat de vorderingen van [appellant] worden afgewezen.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 30 mei 2022, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag, team handel van 23 maart 2022;
  • de memorie van grieven van [appellant] , met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van de LKOG, met bijlagen.

3.Feitelijke achtergrond

3.1.
Met inachtneming van de door [appellant] aangevoerde grieven tegen de vaststelling van de feiten (zoals verwoord in de grieven 1, 2 en 3), gaat het hof - voor zover nodig voor de beoordeling in hoger beroep - uit van de hierna opgenomen en zo nodig aangevulde en gewijzigde feiten.
3.2.
[appellant] was van [dag 1] 2017 tot [dag 2] 2019 werkzaam als [functie] binnen het team Vergunningen, Beleid en Advies (VBA) bij de gemeente Purmerend (hierna: de gemeente).
3.3.
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een koepelorganisatie van alle gemeentes in Nederland. De LKOG is een door het College van Arbeidszaken van VNG ingesteld onafhankelijk adviesorgaan voor decentrale overheden en een commissie in de zin van artikel 9:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De LKOG adviseert (niet bindend) de bij haar aangesloten decentrale overheden over de wijze van afhandeling van klachten over ongewenst gedrag. De LKOG behandelt klachten in overeenstemming met een door het College van Arbeidszaken vastgestelde ‘Klachtenregeling Ongewenst Gedrag voor de Decentrale Overheid’ (de klachtenregeling).
3.4.
De gemeente heeft zich met een aansluitovereenkomst met ingang van 1 januari 2010 aangesloten bij de LKOG. In de aansluitovereenkomst staat onder meer:
“- De klachtenprocedure verloopt conform de Regeling klachtencommissie ongewenst
gedrag voor de gemeentelijke overheid (www.vng.nl/arbeidsvoorwaarden en
personeelsbeleid/integriteit/in de praktijk) en de door de commissie nader vast te stellen
werkwijze.
- De gemeente machtigt de commissie om klachten te ontvangen waarop de Regeling
klachtencommissie van toepassing is.
- De gemeente is verantwoordelijk voor het lokaal van toepassing verklaren van de Regeling
klachtencommissie.
- De gemeente is verantwoordelijk voor de voorlichting van het personeel over de Regeling
klachtencommissie ongewenst gedrag voor de gemeentelijke overheid.”
3.5.
De gemeente heeft voor de verwijzing en afhandeling van klachten over ongewenst gedrag een interne klachtenregeling gepubliceerd (de ‘Regeling klachten Ongewenst Gedrag Purmerend 2015’, hierna: de interne Regeling). In de interne Regeling stond onder meer:
“Artikel 8 Externe klachtencommissie
1. De gemeente Purmerend heeft zich aangesloten bij de Klachtencommissie
ongewenst gedrag zoals ingesteld bij de Klachtenregeling ongewenst gedrag voor
de decentrale overheid 2011.
2. Voor de samenstelling en werkwijze van de klachtencommissie is de regeling “De
Klachtenregeling Ongewenst Gedrag voor de Decentrale Overheid 2011” van 12
oktober 2012 van toepassing. Deze klachtenregeling maakt integraal deel uit van
deze regeling en is als bijlage (bijlage 1) opgenomen.”
3.6.
De klachtenregeling van de LKOG uit 2011 (hierna: de klachtenregeling 201l) is gewijzigd in de klachtenregeling 2017 (hierna: de klachtenregeling 2017). De in artikel 11 van de klachtenregeling 2011 opgenomen mogelijkheid om een klacht in te dienen betreffende het functioneren van de commissie betreffende de uitvoering van haar taak is komen te vervallen. De klachtenregeling 2017 bevat geen andere regeling om te klagen over de afhandeling van een klacht door de LKOG.
3.7.
Op het punt van het begrip ‘ongewenst gedrag’ zijn de klachtenregeling 2011 en 2017 identiek. Ook de toelichting op dit begrip is ongewijzigd gebleven.
De klachtenregeling en de toelichting houden op deze punten het volgende in:

Artikel 1. Begripsbepalingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
(…)
e. ongewenst gedrag: gedrag dat valt binnen de begrippen discriminatie, (seksuele)
intimidatie zoals verwoord in artikel 1, 1 a en 2 van de Algemene wet gelijke behandeling en
agressie geweld en pesten zoals bedoeld in de Arbowet artikel 3 lid 2 jo. artikel 1 lid 3 sub e
en f;
(…)
Artikel 5. In behandeling nemen van de klacht
(…)
2. De commissie neemt een klacht niet in behandeling indien verplichte stappen uit de klachtenprocedure van de betreffende aangesloten organisatie niet zijn doorlopen.
3. De commissie verklaart de klacht niet ontvankelijk indien deze niet valt binnen de
begripsbepalingen van artikel 1 onder (...) e (...) van deze regeling.
4. Ingeval lid 2 van toepassing is brengt de commissie klager- en in het geval lid 3 van toepassing is klager en het bevoegd gezag binnen twee weken na ontvangst van de klacht schriftelijk op de hoogte van het niet in behandeling nemen (lid 2) of de niet ontvankelijkheid (lid 3) van de klacht.
(…)
Artikel 12. Prevalentie
Bij verschillen tussen de bij de aangesloten organisatie geldende klachtenregeling en deze
Klachtenregeling ongewenst gedrag voor de decentrale overheid, past de commissie de
laatstgenoemde regeling toe.”
De toelichting van de klachtenregeling vermeldt op het punt van ongewenst gedrag:
“Het begrip “ongewenst gedrag” dient ruim te worden geïnterpreteerd. Alle vormen van
verbale, fysieke en psychische agressie worden tot ongewenst gedrag gerekend, waaronder
ook sociale uitsluiting, negeren, pesten. Ter toelichting dient de omschrijving van de begrippen discriminatie, seksuele intimidatie, agressie, geweld en pesten uit de memorie van toelichting op de Arbeidsomstandighedenwet zoals deze luidt per 1 januari 2009. (…)
Onder pesten wordt verstaan alle vormen van intimiderend gedrag met een structureel
karakter, van een of meerdere werknemers (collega's, leidinggevenden) gericht tegen een
werknemer of een groep van werknemers die zich niet kan of kunnen verdedigen tegen dit
gedrag. Een belangrijk element aangaande pesten op het werk is de herhaling van die
gedraging in de tijd. Het gaat bij pesten dus niet om een eenmalige gedraging. Dit gedrag
uit zich op verschillende manieren maar in het bijzonder door:
• Sociaal isoleren
• Werken onaangenaam of onmogelijk maken
• Bespotten
• Roddelen/geruchten verspreiden
• Dreigementen
• Lichamelijk geweld
• Seksuele intimidatie
Deze opsomming is niet limitatief. Veelal is het doel van de dader om opzettelijk een andere
persoon te kwetsen, te vernederen en de waardigheid van die persoon aan te tasten. Onder agressie en geweld wordt verstaan voorvallen waarbij een werknemer psychisch of fysiek wordt lastig gevallen, bedreigd of aangevallen onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met het verrichten van arbeid. Bij agressie en geweld gaat het om gedragingen van verbaal geweld (uitschelden, beledigen) en fysiek geweld (schoppen, slaan, met een wapen dreigen en/of overvallen worden). Het kan ook gaan om psychisch geweld, bedreigen, intimideren, onder druk zetten, thuissituatie bedreigen en het beschadigen van eigendommen.”
3.8.
Bij brief van 16 mei 2019 aan de gemeente heeft [appellant] een klacht ingediend over zijn teammanager en heeft hij de LKOG, de ombudsman en de directie verzocht om zijn klacht in behandeling te nemen. De klacht houdt in dat de teammanager heeft aangegeven dat zij geen onafhankelijk onderzoek in zal stellen naar het stelselmatig lekken van informatie door medewerkers en het roddelen in het algemeen door de [medewerkers] , waardoor de teammanager een sociaal onveilige werkomgeving in het algemeen en in het bijzonder voor [appellant] heeft gecreëerd en in stand houdt. Daarnaast schrijft [appellant] dat hij te maken heeft met intimidatie en vernedering van de kant van de teammanager sinds hij het lekken van informatie en het roddelen daarover en haar slechte leiderschap bij haar heeft aangekaart; hem wordt in feite verteld dat hij moet zwijgen of anders voor zijn baan moet vrezen. Er is sprake van een afrekencultuur die door de teammanager in stand wordt gehouden, aldus deze brief. Bij brief van 20 juni 2019 (verzonden op 26 juni 2019) heeft het gemeentebestuur [appellant] laten weten dat zij geen aanleiding ziet om aan de verzoeken van [appellant] gehoor te geven.
3.9.
Bij brief van 27 juni 2019 heeft [appellant] een klacht ingediend bij de LKOG en verzocht om zijn klacht (zoals genoemd in deze brief en in zijn brief van 16 mei 2019) in behandeling te nemen en zijn klacht ontvankelijk en gegrond te verklaren.
Deze brief vermeldt voorts het volgende:
“Geachte heer, mevrouw,
Bij mijn brief van 16 mei 2019 (bijlage 1) heb ik bij de gemeente Purmerend, t.a.v. de externe onafhankelijke klachtencommissie, ombudsman en de directie mijn klacht ingediend tegen de teammanager (…), inzake het creëren en in stand houden van een sociaal onveilige werkomgeving: door:
1. Het creëren en instandhouden van integriteitschendingen (stelsel matig lekken van informatie en roddelen daarover door de [medewerkers] of anderen en het nalaten van de teammanager VBA daartegen op te treden) en
2. het zich jegens mij schuldig te maken aan ongewenst gedrag.”
Het ongewenste gedrag heeft [appellant] als volgt toegelicht:
“zie voorbeelden van ongewenst gedrag van de teammanager VBA : machtsmisbruik, intimidatie, vernederingen en pesten van de teammanager VBA in mijn brief van 16 mei 2019 en als bijlage bijgevoegde gespreksverslagen d.d. 4-4-2019, d.d. 16-4-2019, d.d. 2-5-2019, d.d. Zie verder voorbeelden van ongewenst gedrag van de teammanager VBA door onmogelijke beperkingen en verwachtingen aan mij op te leggen in de brief van 9 mei 2019 blz. 3 t/m 6 gemeente
Purmerend en het starten van dossieropbouw met aantijgingen over mij die ik gemotiveerd heb weerlegd (zie het door mij geschreven gespreksverslag van 4 april 2019 en andere bovengenoemde gespreksverslagen) als reactie op het door mij aanspreken op van teammanager VBA vanwege slecht leiderschap en/of het ontbreken van moreel ethisch leiderschap. Een van de verwachtingen is dat ik geen formeel juridische route mag kiezen maar in gesprek met de teammanager VBA moet gaan. Bij herhaling is gebleken dat de teammanager VBA een onbetrouwbare gesprekpartner is gebleken, waardoor een formele/juridische weg voor mij de enige optie is. Een andere verwachting is dat ik op het speelveld moet blijven. Het is haast onmogelijk om aan deze verwachting te voldoen om dat niet objectief is vast te stellen wanneer je binnen of buiten het speelveld begeeft. Ik ben overgeleverd aan het oordeel en willekeur van de teammanager VBA . Ook de gestelde eis dat ik niet mag optreden als vertegenwoordiger van de groep is volstrekt onaanvaardbaar en intimidatie van de teamanager VBA naar mij toe. Tijdens het gesprek op 2 mei 2019 wordt de mij door de teammanager VBA verweten dat ik geen leiding van de teammanager VBA accepteert en dat de teammanager VBA zich afvraagt of er dan nog plek voor hem is binnen deze organisatie. Ik heb deze opmerking van de teammanager VBA als zeer intimiderend ervan. Ik aangegeven dat dat haar woorden zijn en dat ik voor mijzelf wel een plek binnen de organisatie ziet en dat ik het prima naar zijn zin heb op het werk. De onderlinge sfeer met zijn collega's is goed. Ik heb in het bovengenoemde gesprek aangegeven dat de teammanager VBA directief is en geen tegenspraak duldt. Ik heb aangegeven dat binnen een gezonde organisatie spraak en tegenspraak is en dat er wat met deze tegenspraak wordt gedaan. Dat is nu niet het geval. Van het gesprek op 2 mei 2019 is een verslag gemaakt. Met de kwestie van het lekken van informatie, het roddelen daarover de sociale onveiligheid op de werkvloer en de integriteitsschendingen wordt door de teammanager VBA niets gedaan, zoals ook blijkt uit de brief van 9 mei 2019. Verder merk ik op dat ik te maken heb met intimidatie en vernedering van de kant van de teammanager VBA sinds ik het lekken van informatie en het roddelen daarover en haar slechte leiderschap bij de teammanager VBA heb aankaart. De gebeurt tijdens de gesprekken (zie gespreksverslagen) maar blijkt ook uit de brief van 9 mei 2019. Aan mij wordt in feite verteld dat hij moet zwijgen of anders hij voor mijn baan moet vrezen.”
3.10.
Bij brief van 25 juli 2019 heeft de LKOG aan [appellant] bericht dat de LKOG
zijn klacht niet-ontvankelijk verklaart. De LKOG heeft dit in de brief als volgt gemotiveerd:
“De Klachtencommissie Ongewenst Gedrag is alleen bevoegd om klachten inzake
ongewenste omgangsvormen in behandeling te nemen. Op basis van de omschrijving in de
klachtbrief van het gestelde ongewenste gedrag ziet de Klachtencommissie onvoldoende
elementen die ongewenst gedrag doen vermoeden, zoals bepaald binnen het geldende
klachtenreglement (zie bijlage). De voorbeelden van ongewenst gedrag die u beschrijft beschouwt de Klachtencommissie als een arbeidsconflict en daarmee als een rechtspositionele aangelegenheid. Derhalve ziet de Klachtencommissie geen aanleiding om de klacht over ongewenst gedrag in onderzoek te nemen en stelt vast dat de klacht niet ontvankelijk is.”
3.11.
[appellant] heeft bij brief van 27 juli 2019 bezwaar gemaakt bij de LKOG tegen
deze niet-ontvankelijkverklaring, kort samengevat omdat het ongewenst gedrag volgens
hem losstaat van het arbeidsconflict.
3.12.
Op 30 juli 2019 heeft [appellant] met een beroep op artikel 11 van de
Klachtenregeling 2011 een klacht ingediend bij de LKOG over het handelen en/of nalaten
van de LKOG met betrekking tot de uitvoering van haar taak. Volgens [appellant] had de
LKOG zijn klacht ontvankelijk en gegrond moeten verklaren. Hij voerde daartoe, kort
gezegd, aan dat de LKOG ten onrechte geen onderscheid heeft gemaakt tussen de
rechtspositionele aangelegenheid en het ongewenste gedrag van de teammanager . Daarmee
heeft de LKOG volgens [appellant] een onjuiste uitvoering aan haar taak gegeven en de voor haar geldende wet- en regelgeving onjuist toegepast.
3.13.
In reactie op het bezwaar van [appellant] heeft de LKOG bij brief van 31 juli
2019 (met als onderwerp: Klacht niet ontvankelijk) bericht dat zij het bezwaar niet in behandeling kan nemen, omdat de LKOG geen bestuursorgaan is in de zin van de Awb. De LKOG heeft [appellant] er verder op gewezen dat hij zo nodig een beroep kan doen op de Nationale Ombudsman.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1.
[appellant] heeft de LKOG gedagvaard en het volgende gevorderd:
Primair
I. voor recht te verklaren dat de LKOG de klacht van [appellant] inzake
ongewenst gedrag van zijn teammanager bij de gemeente ten onrechte niet-ontvankelijk
heeft verklaard;
II. de LKOG te veroordelen om de klacht van [appellant] van 27 juni 2019 inzake ongewenst gedrag van zijn teammanager bij de gemeente alsnog in behandeling te nemen en naar de aan deze klacht ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden een onderzoek in te stellen, althans de VNG te veroordelen om de LKOG op te dragen om de klacht van [appellant] van 27 juni 2019 inzake ongewenst gedrag van zijn teammanager bij de gemeente, alsnog in behandeling te nemen en naar de aan deze klacht ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden een onderzoek in te stellen,
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom;
Subsidiair
III. de LKOG te veroordelen de door [appellant] bij brief van 27 juli c.q. 30 juli 2019 bij de LKOG ingediende klacht over het handelen c.q. het nalaten van de LKOG betreffende de
uitvoering van haar taak in behandeling te nemen overeenkomstig het bepaalde in de
Klachtenregeling 2011, althans de VNG te veroordelen om de LKOG op te dragen om de door [appellant] bij de LKOG ingediende klacht over het handelen c.q. het nalaten van de LKOG betreffende de uitvoering van haar taak in behandeling te nemen overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Klachtenregeling 2011,
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom;
en in alle gevallen
met hoofdelijke veroordeling van VNG en de LKOG in de kosten van deze procedure, vermeerderd met de nakosten en met de wettelijke rente.
4.2.
Over de grondslag van de vorderingen heeft de rechtbank het volgende overwogen. [appellant] baseert zijn vorderingen op onrechtmatige daad. Hij stelt primair dat
de LKOG zijn klacht over zijn voormalig teammanager ten onrechte niet-ontvankelijk heeft
verklaard. Als gevolg van dit onrechtmatig handelen leidt [appellant] schade, namelijk
dat hem een zwaarwegend inhoudelijk advies van de LKOG over de gebeurtenissen op de
werkvloer is onthouden. Subsidiair stelt [appellant] dat de LKOG de door hem
ingediende klacht over de handelwijze van de LKOG ten onrechte niet in behandeling heeft
genomen. Als gevolg van dit onrechtmatig handelen is [appellant] een oordeel van de
LKOG misgelopen over de wijze van klachtenbehandeling van de LKOG in deze zaak.
4.3.
De LKOG heeft de vorderingen van [appellant] bestreden.
4.4.
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen en [appellant] in de kosten veroordeeld.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1.
[appellant] is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met het vonnis van de rechtbank. Hij heeft verschillende grieven tegen het vonnis aangevoerd en gevraagd het vonnis te vernietigen en zijn vorderingen alsnog toe te wijzen, met veroordeling van de LKOG in de kosten.
5.2.
Kort gezegd zien de bezwaren van [appellant] op het volgende. De LKOG heeft ten onrechte de klacht van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat er naar het oordeel van de LKOG sprake was van een arbeidsconflict. Daarmee heeft de LKOG wel degelijk een inhoudelijk oordeel gegeven over de vraag of er sprake is geweest van onwenselijk gedrag en had zij tot inhoudelijke behandeling moeten overgaan. Ook de rechtbank heeft een inhoudelijk oordeel gegeven over de vraag of er sprake is geweest van ongewenst gedrag. Hiermee is de rechtbank buiten het toetsingskader getreden. Zowel de LKOG als de rechtbank hebben bij dit verregaande inhoudelijke oordeel de procedurele vereisten niet in acht genomen. Het vonnis is daarmee onvoldoende onderbouwd en de rechtbank is ten onrechte aan een aantal punten voorbij gegaan. Meer specifiek zijn hierbij de volgende grieven aangedragen.
5.2.1.
De rechtbank heeft de feiten onder 2.4 niet juist weergegeven (grief 1, 2 en 3) en onder 4.6 is een onjuiste en onvolledige voorstelling van zaken gegeven (grief 5). Onder 4.8 zijn de feiten onjuist weergegeven en heeft de rechtbank onjuiste conclusies getrokken omdat er geen sprake is van een arbeidsconflict (grief 6).
5.2.2.
De rechtbank is ten onrechte aan het punt voorbijgegaan dat de LKOG artikel 5 lid 4 van de klachtenregeling heeft overtreden. De LKOG had binnen twee weken na ontvangst van de klacht [appellant] schriftelijk op de hoogte moeten stellen van de niet-ontvankelijkheid van de klacht. Dat heeft de LKOG niet gedaan, zodat zij de klacht van [appellant] in behandeling had moeten nemen (grief 4).
5.2.3.
De rechtbank is ten onrechte tot de conclusie gekomen dat er sprake is van een zuiver arbeidsconflict en dat het om een rechtspositionele aangelegenheid gaat (grief 7).
5.2.4.
De rechtbank heeft niet duidelijk gemaakt welke klachtenregeling op [appellant] van toepassing is en waarom, zodat sprake is van rechtsonzekerheid. Er moet worden uitgegaan van de klachtenregeling 2011 omdat anders de rechten van [appellant] worden aangetast, wat ook in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel, het beginsel van redelijkheid en billijkheid, het evenredigheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel (grief 8) en daarmee zijn ook het evenredigheidsbeginsel en andere beginselen geschonden (grief 9). [appellant] heeft er gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat de klachtenregeling 2011 van toepassing was in tegenstelling tot wat de rechtbank daarover heeft overwogen (grief 10).
5.2.5.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat [appellant] zijn stelling dat artikel 12 in de klachtenregeling 2017 onredelijk bezwarend is en dat de klachtenregeling 2017 onverbindend is, niet van een feitelijke toelichting heeft voorzien (grief 11). Voor een toelichting daarop wordt naar de toelichting bij de overige grieven verwezen.
5.3.
De LKOG heeft verzocht de grieven van [appellant] ongegrond te verklaren en het vonnis van de rechtbank te bekrachtigen, met veroordeling van [appellant] in de kosten vermeerderd met wettelijke rente.

6.De beoordeling

6.1.
De grieven van [appellant] komen erop neer dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de LKOG niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens hem door zijn klacht niet-ontvankelijk te verklaren en zijn klacht dáárover vervolgens niet te behandelen. Het hof zal de grieven gezamenlijk behandelen en beoordelen of de door [appellant] aangevoerde feiten en omstandigheden al dan niet tot de conclusie kunnen leiden dat er door het geven van deze beslissingen door de LKOG een onrechtmatige daad jegens [appellant] is gepleegd.
6.2.
Evenals de rechtbank, is het hof van oordeel dat de LKOG bij het geven van de beslissingen een zekere mate van beoordelingsvrijheid heeft en bij de vraag of de LKOG onrechtmatig heeft gehandeld bij het uitoefenen van haar taak in rechte hooguit kan worden beoordeeld of de LKOG in redelijkheid tot haar beslissingen heeft kunnen komen. Inhoudelijk kan het hof niet in de beoordelingsvrijheid van de LKOG treden, zoals [appellant] ook zelf terecht stelt. Een ongunstige, een achteraf betere of zelfs onjuiste beslissing betekent dan ook niet automatisch dat er een onrechtmatige daad is gepleegd. Slechts als er sprake is van handelen of nalaten van de LKOG dat strijdig is met de eisen die de maatschappelijke betamelijkheid met zich brengt en er dus in strijd is gehandeld met de zorgvuldigheid die van de LKOG in de uitoefening van haar functie verwacht mocht worden, kan dat handelen of nalaten mogelijk worden gekwalificeerd als een onrechtmatige daad. Daarbij dient dan ook voldaan te zijn aan de overige vereisten die artikel 6:162 BW (schade, causaal verband tussen het handelen/nalaten en de schade, toerekenbaarheid en relativiteit) stelt voor het kunnen aannemen van aansprakelijkheid.
6.3.
Het hof is van oordeel dat het optreden van de LKOG niet als onrechtmatig kan worden aangemerkt. Dit geldt zowel voor de beslissing waarbij [appellant] niet-ontvankelijk is verklaard als de beslissing waarbij de LKOG de klacht van [appellant] daarover niet in behandeling heeft genomen. Daartoe is het volgende redengevend.
De eerste beslissing van de LKOG tot niet-ontvankelijkverklaring
6.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de LKOG de brief met daarin de klacht van [appellant] heeft bestudeerd en de daarbij gevoegde stukken heeft gelezen en op grond hiervan tot de conclusie is gekomen dat in de door [appellant] geschetste gang van zaken in zijn brief en bijlagen onvoldoende elementen zitten die ongewenst gedrag doen vermoeden zoals bepaald in het klachtenreglement. [appellant] stelt dat dit een onjuiste conclusie van de LKOG was omdat er naar zijn mening meer aan de hand was dan een zuiver arbeidsconflict en de LKOG dit ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten. Ook als dat juist is, maakt dat echter nog niet dat de LKOG onrechtmatig heeft gehandeld bij het geven van dit oordeel. Daarvoor zijn bijkomende feiten en omstandigheden nodig, maar deze heeft het hof in de stellingen van [appellant] niet gelezen. De wijze waarop de LKOG de stellingen van [appellant] heeft gewaardeerd en gekwalificeerd en vervolgens heeft beslist, valt binnen de beoordelingsvrijheid die de LKOG bij de uitoefening van haar taak in redelijkheid toekwam. Ook het feit dat [appellant] niet binnen twee weken na ontvangst van de klacht door de LKOG op de hoogte is gesteld van de niet-ontvankelijkheid zoals artikel 5 lid 4 van de klachtenregeling voorschrijft, is niet zo’n omstandigheid. De conclusie is dan ook dat de LKOG in redelijkheid tot haar beslissing heeft kunnen komen.
De tweede beslissing van de LKOG tot het niet in behandeling nemen van de klacht tegen de LKOG
6.5.
Ook het feit dat de LKOG de klachtenregeling 2017 en niet die van 2011 heeft toegepast en de klacht over de niet-ontvankelijkverklaring [appellant] niet in behandeling heeft genomen, is onvoldoende om te kunnen oordelen dat er sprake is van onrechtmatig handelen van de LKOG. Tussen partijen is niet in geschil dat de klachtenregeling van 2011 is vervangen door de klachtenregeling 2017. Op grond van artikel 12 van de laatstgenoemde regeling was de klachtenregeling 2017 voor de LKOG van toepassing ten tijde van het behandelen van de klacht van [appellant] , óók als de bij de gemeente geldende klachtenregeling daarvan verschilde. [appellant] stelt zich echter op het standpunt dat de LKOG in zijn geval de oude klachtenregeling 2011 toe moest passen omdat hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat deze regeling van toepassing was doordat de gemeente deze had opgenomen in de interne regeling. Hoe het nalaten van de gemeente de juiste klachtenregeling op te nemen in de interne regeling onrechtmatig handelen van de LKOG jegens [appellant] zou kunnen opleveren, is het hof niet duidelijk geworden. Dat hiermee de door [appellant] genoemde beginselen zijn geschonden, in die zin dat hij door het handelen dermate in zijn rechten is aangetast dat niet meer van een eerlijke beslissing kan worden gesproken, kan hier in ieder geval niet uit volgen. Uit alle informatie die van de zijde van de LKOG werd gegeven, bleek onmiskenbaar dat de LKOG de klachtenregeling 2017 toepaste. Dat de klachtenregeling 2017 en meer in het bijzonder artikel 12 daarvan jegens [appellant] onredelijk bezwarend is - in het midden kan blijven welke norm [appellant] hier op het oog heeft - en om die reden door de LKOG buiten beschouwing had moeten worden gelaten, valt niet in te zien. Een en ander kan dan ook niet tot de conclusie leiden dat de LKOG met het toepassen van de klachtenregeling 2017 onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld.
6.6.
Uit bovenstaande volgt dat er geen sprake is van een onrechtmatige daad van de LKOG en dat de vorderingen van [appellant] , zowel de primaire als de subsidiaire, door de rechtbank terecht zijn afgewezen. Hierop stuiten de grieven af.
Conclusie en proceskosten
6.7.
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellant] niet slaagt. Daarom zal het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigen. Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 783,00 aan griffierecht en € 1.183,00 aan salaris voor de advocaat (één punt van tarief II).

7.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag, team handel van 23 maart 2022;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de LKOG tot op heden begroot op € 783,00 aan verschotten en € 1.183,00 aan salaris advocaat;
  • bepaalt dat binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak aan deze kostenveroordeling moet zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
  • verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Verkerk, R.J.F. Thiessen en M.V. Ulrici en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2023 in aanwezigheid van de griffier.