ECLI:NL:GHDHA:2023:2887

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2023
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
22-002221-21
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en bevestiging voor het overige in belastingfraudezaak met procesafspraken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 13 juli 2021. De verdachte, geboren in 1978, was betrokken bij belastingfraude door het indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting. In eerste aanleg was de verdachte vrijgesproken van twee tenlastegelegde feiten, maar veroordeeld voor een derde feit tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Het Openbaar Ministerie en de verdachte hebben procesafspraken gemaakt, die zijn besproken en ondertekend tijdens de zitting. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor de vrijspraken, en ook de officier van justitie is niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de opgelegde straf en heeft een taakstraf van 240 uren, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden en een geldboete van € 20.000,- opgelegd. Het hof heeft de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de gemaakte procesafspraken in overweging genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belastingontduiking, wat heeft geleid tot een aanzienlijke benadeling van de Belastingdienst. Het hof heeft de straffen gemotiveerd en rekening gehouden met de ouderdom van de feiten en de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002221-21
Parketnummer: 10-996672-17
Datum uitspraak: 27 november 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 13 juli 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
adres: [woonadres] [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 en 3 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Verder is de dagvaarding ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde partieel nietig verklaard wat betreft het gedeelte '(een) ander(e) (rechts)perso(o)n(en).
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
De zaak is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met een andere zaak tegen de verdachte (rolnummer: 22-001323-22, parketnummer: 10-993076-18) waarin ook uitspraak is gedaan op 27 november 2023.
Ontvankelijkheid in het hoger beroep
Verdachte
De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van het onder 1 en 3 tenlastegelegde. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is dus mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de vrijspraken van het onder 1 en 3 tenlastegelegde.
Officier van justitie
Uit de hierna te bespreken procesafspraken volgt dat het Openbaar Ministerie afziet van het hoger beroep tegen de vrijspraken van het onder 1 en 3 tenlastegelegde. Het hof begrijpt hieruit dat de eerder opgegeven grieven tegen het vonnis niet langer worden gehandhaafd. Het hof ziet ook ambtshalve geen redenen voor een inhoudelijke behandeling van het hoger beroep van de officier van justitie. Daarom zal de officier van justitie, gelet op het bepaalde in artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – met inachtneming van het voorgaande - tenlastegelegd dat:
2.
de vennootschap(pen) [B.V. 1] en/of [B.V. 2] en/of [B.V. 3] (tezamen [B.V. 4], [B.V. 1], c.s. vormende),
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode
1 mei 2013 tot en met 1 juni 2016 te Den Haag en/of Oosterbeek en/of Nieuwegein, in ieder geval in Nederland, tezamen en vereniging met (een) ander of anderen, althans alleen (als - deel van de - fiscale eenheid voor de omzetbelasting),
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene Wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting (ten name van de fiscale eenheid) over de maand(en)
-juni 2013 (DOC-051) en/of november 2013 (DOC-056) en/of december 2013 (DOC-057) en/of
-januari 2014 (DOC-058) en/of februari 2014 (AMB-002, p. 17) en/of juni 2014 (DOC-062) en/of
-januari 2015 (DOC-069) en/of februari 2015 (DOC-070) en/of maart 2015 (DOC-071) en/of
-januari 2016 (DOC-079) en/of februari 2016 (AMB-002, p. 71) en/of maart 2016 (DOC-080),
onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan,
immers heeft/hebben [B.V. 1] en/of [B.V. 2] en/of [B.V. 3] en/of haar/hun mededader(s) opzettelijk op het/de bij de Inspecteur der Belastingen of de Belastingdienst ingeleverde en/of aan de Inspecteur der Belastingen of de Belastingdienst toegezonden (elektronische) aangiftebiljet(ten) omzetbelasting over de genoemde tijdvak(ken) (telkens) onjuiste bedragen, althans (telkens) een te laag bedrag aan per saldo verschuldigde omzetbelasting opgegeven, zulks terwijl daarvan (telkens) het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven en/of terwijl dat/die feit(en) er toe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven,
tot welk(e) feit(en) zij, verdachte, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) zij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren subsidiair
120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een geldboete van € 20.000,- subsidiair 135 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof is van oordeel dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist omtrent de bewezenverklaring. Het hof verenigt zich daarmee. De bewezenverklaring wordt gedekt door de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof stelt vast dat de verdachte, in het geval het hof navolging geeft aan de in verband met de in hoger beroep tussen het Openbaar Ministerie en de verdachte gemaakte procesafspraken, haar grieven tegen de bewezenverklaring in eerste aanleg niet handhaaft en dat de in eerste aanleg namens haar gevoerde verweren om die reden bewust niet worden herhaald. Zoals uit het hiernavolgende zal blijken, geeft het hof navolging aan de gemaakte procesafspraken.
Gelet hierop zal het hof het vonnis waarvan beroep, met overneming van de gronden bevestigen, behalve voor wat betreft de opgelegde gevangenisstraf. Het vonnis zal op dat onderdeel worden vernietigd en in zoverre zal opnieuw recht worden gedaan.
Procesafspraken en strafmotivering
De procesafspraken
Op 20 november 2023 heeft de advocaat-generaal het hof op de hoogte gebracht van tussen het Openbaar Ministerie en de verdachte tot stand gekomen en op schrift gestelde procesafspraken. Deze procesafspraken zijn ter terechtzitting op 27 november 2023 door partijen ondertekend en maken onderdeel uit van het dossier.
De procesafsprakenluiden als volgt:
Het Openbaar Ministerie ziet af van het hoger beroep tegen de vrijspraken van het onder 1 en 3 tenlastegelegde.
Er kan een bewezenverklaring volgen van het onder 2 tenlastegelegde, zijnde – kort gezegd – omzetbelastingfraude, conform de bewezenverklaring van de rechtbank.
Het Openbaar Ministerie eist voor het onder 2 tenlastegelegde een taakstraf voor de duur van 240 uur, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar, alsmede een geldboete van € 20.000,-.
Het toetsingskader inzake procesafspraken van de Hoge Raad: waarborging van het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)
De Hoge Raad heeft in het arrest van 27 september 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1252) overwogen dat de rechter alleen acht kan slaan op een door het Openbaar Ministerie en de verdediging opgesteld afdoeningsvoorstel (ook: procesafspraken) als gewaarborgd is dat wordt voldaan aan de eisen die artikel 6 van het EVRM stelt. Deze waarborg is in het bijzonder van belang omdat in de regel mede van een afdoeningsvoorstel deel uitmaakt de afspraak dat de verdachte afziet van de uitoefening van bepaalde aan hem toekomende verdedigingsrechten.
Het hof overweegt hieromtrent in de onderhavige zaak als volgt. Ter terechtzitting heeft het hof de procesafspraken met de aanwezige verdachte en haar raadsman besproken en zich ervan vergewist dat partijen elkaar over en weer voldoende en duidelijke informatie hebben verstrekt en ten aanzien van hetgeen daarmee is beoogd. De verdachte heeft voldoende gelegenheid gehad om weloverwogen tot een ondubbelzinnige beslissing te komen en heeft, bijgestaan door haar raadsman, zich rekenschap kunnen geven van de inhoud, de strekking en de rechtsgevolgen van de procesafspraken. De verdachte heeft ter zitting in hoger beroep desgevraagd te kennen gegeven zich te kunnen vinden in de gemaakte procesafspraken en is, naar het hof heeft vastgesteld, vrijwillig tot deze beslissing gekomen. In deze zaak zijn geen slachtoffers of benadeelde partijen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het acht kan slaan op de voorliggende procesafspraken.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft feitelijke leiding gegeven aan het door een rechtspersoon indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting. Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan belastingontduiking. Door aldus te handelen heeft de verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in bescheiden als de onderhavige gesteld mag worden. Door haar handelen werd bovendien de Belastingdienst (en daarmee de samenleving) voor een groot bedrag benadeeld.
Gelet op de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering is de door het hof vervolgens te beantwoorden vraag of de procesafspraken voor wat betreft de op te leggen straf in redelijke verhouding staan tot de ernst van de zaak zoals die is gebleken uit de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Het hof houdt in de eerste plaats rekening met de ouderdom van de bewezenverklaarde feiten, die zijn gepleegd in een periode tussen 2013 en 2016, en de omstandigheid dat de verdachte een flink aantal jaren in onzekerheid heeft verkeerd over de uiteindelijke afdoening van deze strafzaak. Tevens betrekt het hof bij zijn oordeel hetgeen de verdachte omtrent haar persoonlijke omstandigheden ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht. Ten slotte kent het hof in het voordeel van de verdachte betekenis toe aan het feit dat inmiddels alle aanslagen van de Belastingdienst die aan de vennootschap zijn opgelegd, zijn betaald door toedoen van de verdachte.
Het hof is – alles afwegende en in overeenstemming met de procesafspraken – van oordeel dat een taakstraf van 240 uren, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, alsmede een geldboete van € 20.000,- een passende en geboden reactie vormen. Gelet op de ouderdom van de zaak en de omstandigheid dat de verdachte blijkens een haar betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 13 november 2023 niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, zal het hof de aan de voorwaardelijke gevangenisstraf te verbinden proeftijd beperken tot 1 jaar. Bij de oplegging van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 51, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 en 3 tenlastegelegde.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht:
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van

€ 20.000,00 (twintigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
135 (honderdvijfendertig) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door mr. A.L. Frenkel,
mr. M. Koole en mr. F.W. Pieters, in bijzijn van de griffier mr. J.C.A. Verhoef.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 november 2023.
De griffier is buiten staat dit arrest te ondertekenen.