Rolnummer: 22-002598-22
Parketnummer: 10-128362-22
Datum uitspraak: 10 oktober 2023
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 14 september 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [woonadres][woonplaats].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 23 mei 2022 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (een) wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk CZ, model P07, kaliber 9.mm voorhanden heeft gehad;
2.
hij, op of omstreeks 23 mei 2022 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet , Categorie III te weten vijf kogelpatronen, kaliber 9mm voorhanden heeft gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd met aanvulling van gronden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt. Het hof komt tot een enigszins andere bewezenverklaring en zal ook de kwalificatie en bewijsvoering aanpassen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij, op
of omstreeks23 mei 2022 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (een
)wapen
(s)als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk CZ, model P07, kaliber 9mm voorhanden heeft gehad;
2.
hij, op
of omstreeks23 mei 2022 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 Categorie III
van die wet, te weten vijf kogelpatronen, kaliber 9mm voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep -op gronden als vermeld in de pleitnotities- op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde, nu er onvoldoende wettig en overtuigende bewijs is dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van het wapen in de auto.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor een veroordeling van het voorhanden hebben van een wapen is vereist dat de verdachte het wapen bewust aanwezig had. De in de rechtspraak van de Hoge Raad in dit verband gebruikte aanduiding van “een meerdere of mindere mate” van bewustheid geeft aan dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen en/of de munitie, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie.
Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad.
Voorts vergt het aanwezig hebben van een wapen dat de verdachte feitelijke macht daarover kon uitoefenen in de zin dat hij daarover kon beschikken. Daarvoor hoeft het wapen of de munitie zich niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden
Uitgaande van het hiervoor geschetste beoordelingskader is het volgende van belang.
Op 23 mei 2022 werd er rond middernacht preventief gefouilleerd in Delfshaven in Rotterdam. Hierbij is een auto gecontroleerd met daarin vier mannen.
De medeverdachte [medeverdachte] was de huurder en bestuurder van deze auto. Drie inzittenden van de auto (waaronder de verdachte) werden vervolgens aangehouden, één inzittende is gevlucht.
Tijdens de doorzoeking van de auto is in een opbergvak achter de bestuurdersstoel een geladen vuurwapen gevonden. Dit vuurwapen zat in een sok.
Onder de verdachte is een Samsung telefoon in beslag genomen. Op deze telefoon (IMEI: [nummer]) zijn twee foto's van een vuurwapen aangetroffen. Eén van die foto's is op 22 mei 2022 om 17.57.21 uur via de app Snapchat opgeslagen in de map Snapchat Files.
Snapchat kent een geïntegreerde camera optie, waardoor het mogelijk is via Snapchat foto's te nemen en op te slaan, zonder deze te verzenden. De andere foto is een screenshot van diezelfde foto, gemaakt op 23 mei 2022 om 00.03.46 uur, dus vlak voor de aanhouding. Op de foto's staat een op een vuurwapen gelijkend voorwerp dat op de vloer ligt van een personenauto. Qua uiterlijk komt het vuurwapen op de foto's overeen met het vuurwapen dat in de auto werd aangetroffen. Bovendien is op de foto's een deel van de autobekleding zichtbaar, die sterke overeenkomsten vertoont met de bekleding van de auto waarin de verdachten zaten. Het patroon op het zitvlak, de rode stiksels rondom het zitvlak en de hendel om de stoel naar voren en achteren te bewegen zijn identiek.
Uit de verklaring van de verdachte volgt dat hij op
22 mei 2022 in de middag en op 23 mei 2022 kort na middernacht in de auto heeft gezeten met de medeverdachte [medeverdachte], die de auto bestuurde. Naar eigen zeggen zaten zij de eerste keer - in de middag, in ieder geval na 16.00 uur - met zijn tweeën in de auto.
Vervolgens heeft hij rond 00.00 uur wederom in de auto
van de medeverdachte [medeverdachte] gezeten, ditmaal met een onbekend gebleven bijrijder en zijn eigen neefje.
Het hof acht op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden bewezen dat de verdachte het geladen vuurwapen op 23 mei 2022 voorhanden heeft gehad en overweegt daartoe het volgende.
Het is op basis van het bestandspad van de om 17.57.21 uur opgeslagen afbeelding aannemelijk dat er in de middag van 22 mei 2022 met de telefoon van de verdachte een foto is gemaakt van het vuurwapen in de auto van de medeverdachte [medeverdachte].
De verdachte heeft in de middag van 22 mei 2022 met alleen [medeverdachte] in diens auto gezeten. In de avond, op het tijdstip dat de verdachte wederom in de auto van de medeverdachte zat, is van deze foto een screenshot gemaakt met de telefoon van de verdachte. Niet alleen is aannemelijk dat beide foto's zijn gemaakt met de telefoon die aan de verdachte wordt toegeschreven, maar het hof gaat er – bij gebreke aan concrete aanwijzingen dat dat anders is - ook van uit dat de verdachte deze foto's heeft gemaakt.
De verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij die foto's niet heeft gemaakt en zijn telefoon weleens uitleent, maar hij heeft op geen enkele wijze duidelijkheid verschaft over degene(n) aan wie hij de telefoon zou hebben uitgeleend en wanneer dat dan geweest is.
Het hof hecht aan de verklaring van de verdachte dat hij de foto’s niet heeft gemaakt daarom geen geloof.
Gelet op de bovenstaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, stelt het hof vast dat het vuurwapen zich niet alleen in de directe nabijheid van de verdachte bevond, maar dat het op zijn telefoon aantreffen van foto’s van een wapen van hetzelfde type – zeker gelet op de tijdstippen waarop die foto’s zijn gemaakt/opgeslagen - ook in zeer sterke mate duidt op betrokkenheid van de verdachte bij het aangetroffen vuurwapen. Nu de verdachte hiervoor geen aannemelijke, hem ontlastende, verklaring heeft gegeven, is het hof van oordeel dat het niet anders kan dan dat de verdachte bewustheid heeft gehad ten aanzien van de aanwezigheid van het vuurwapen in de auto en dat hij daarover kon beschikken.
Gelet op het bovenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het geladen vuurwapen voorhanden had.
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dat is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in een voertuig een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden gehad. Het vuurwapen is gevonden in de auto waarin de verdachte zich bevond en was voor direct gebruik in de openbare ruimte gereed.
Dergelijk bezit verdient bestraffing, nu dat onder burgers gevoelens van onveiligheid met zich mee brengt, temeer aangezien vuurwapens dikwijls worden gebruikt bij het plegen van ernstige strafbare feiten.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 september 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk strafbaar feit. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden weer een dergelijk feit te plegen.
Het hof heeft in verband met onder meer de genoemde recidive overwogen een hogere gevangenisstaf op te leggen dan door de rechtbank is opgelegd, maar heeft bij de duur van de op te leggen gevangenisstraf in sterke mate rekening gehouden met de vordering van de advocaat-generaal.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 55 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
Opheffing bevel voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis van de verdachte is bijna
16 maanden geleden geschorst. In de tussentijd is de verdachte alleen wegens geheel andersoortige feiten opnieuw met politie of justitie in aanraking gekomen, zodat – ondanks de eerdere veroordeling wegens vuurwapenbezit – de recidivegrond niet langer zonder meer van toepassing is.
Ook overigens is het hof niet gebleken van gronden voor het voortduren van de voorlopige hechtenis. Dat de verdachte thans ook in hoger beroep ter zake van het tenlastegelegde is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van langere duur dan de duur van de voorlopige hechtenis doet daar in de omstandigheden van het geval niet aan af.
Het hof zal dan ook de opheffing van de voorlopige hechtenis bevelen.
BESLISSING
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.