ECLI:NL:GHDHA:2023:2739

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 december 2023
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
BK-22/01335
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag Bpm en bewijslastverdeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) van € 8.575, opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst. De Rechtbank Den Haag had eerder de uitspraak van de Inspecteur bevestigd, waarbij belanghebbende was aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder. De Rechtbank oordeelde dat de bewijslast voor de waardevermindering door schade op belanghebbende rustte, en dat deze niet was geslaagd in het leveren van bewijs. Belanghebbende had een taxatierapport overgelegd, maar de Rechtbank oordeelde dat de schade zoals vermeld in het rapport niet aannemelijk was gemaakt. De Inspecteur had de handelsinkoopwaarde van de auto vastgesteld op € 21.348, en de naheffingsaanslag was terecht opgelegd. In hoger beroep heeft belanghebbende opnieuw betoogd dat de auto door schade in waarde was gedaald, maar het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet had aangetoond dat de schade had geleid tot een blijvende waardevermindering. De uitspraak van het Hof werd op 28 december 2023 gedaan, en belanghebbende heeft recht op een vergoeding van immateriële schade van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn. De proceskosten werden vastgesteld op € 759, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-22/01335

Uitspraak van 28 december 2023

in het geding tussen:

[X] , te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: S.M. Bothof)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 24 november 2022, nummer SGR 21/3953.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 8.575. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 57 aan belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente).
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag Bpm (de naheffingsaanslag) gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is een griffierecht van € 181 geheven. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759;
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 181 aan hem te vergoeden.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake is € 274 griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 15 november 2023. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
2.1.
Ter zake van de registratie van een Dodge Challenger SXT 3.6 V6 (de auto) heeft belanghebbende op 4 juli 2019 een aangifte Bpm ingediend naar een te betalen Bpm van
€ 1.036. De verschuldigde Bpm is berekend met behulp van een taxatierapport van [naam taxateur] (het taxatierapport). De taxatie van de auto heeft op 11 januari 2019 plaatsgevonden en het taxatierapport is op 1 juli 2019 opgesteld.
2.2.
Belanghebbende heeft bij het berekenen van het voor de auto verschuldigde bedrag aan Bpm een vermindering op grond van artikel 10, leden 1 en 2, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet Bpm) in aanmerking genomen (tekst 2019). De vermindering (de afschrijving) heeft belanghebbende bepaald op 97,55%. Belanghebbende gaat daarbij uit van een historische nieuwprijs van € 67.193 en een handelsinkoopwaarde van de auto van € 1.603. De historische bruto bpm is bepaald op
€ 42.287. De datum van eerste toelating is 6 april 2016.
2.3.
Uit het taxatierapport blijkt dat de taxateur van belanghebbende deze handelsinkoopwaarde heeft vastgesteld door de handelsinkoopwaarde zonder schade van
€ 22.900 te verminderen met een door de taxateur bepaald bedrag aan schade van (naar boven afgerond) € 21.797 en rekening houdend met een daarop in mindering komende correctie van € 500 in verband met normale gebruikssporen. De handelsinkoopwaarde zonder schade van € 22.900 is gebaseerd op de gemiddelde vraagprijs van € 38.500 en handelsinkoopwaarde van € 28.619 van vier gelijksoortige auto’s, onder aftrek van een correctie van 25% vanwege het schadeverleden van de auto.
2.4.
Naar aanleiding van de aangifte Bpm heeft de Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) in opdracht van de Inspecteur belanghebbende verzocht de auto te tonen voor een hertaxatie. Belanghebbende heeft de auto op 9 juli 2019 aan DRZ getoond. De bevindingen van DRZ zijn neergelegd in een rapport, gedagtekend 1 juli 2020. DRZ heeft de consumentenprijs van de auto op basis van het VWE SilverDAT/VIN-informatiesysteem vastgesteld op € 89.852 en de handelsinkoopwaarde vastgesteld op € 21.348. De handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat bedraagt € 23.060 op basis van de gemiddelde vraagprijs van vier referentievoertuigen van € 43.149, rekening houdend met een marge van 6% tussen de vraag- en verkoopprijs en een correctie van € 17.500 vanwege het uitrustingsniveau van de auto, inclusief handelsmarge. De aftrek wegens schade is vastgesteld op € 1.712 (83% van € 2.069).
De verschuldigde Bpm is door de Inspecteur als volgt berekend:
CO2-bedrag (CO2-uitstoot van 235 gr/km)
€ 42.287
Bruto Bpm
€ 42.287
Historische nieuwprijs
€ 89.852
Inkoopwaarde in Nederland
€ 21.348
Afschrijving o.b.v. werkelijk afschrijvingspercentage (76,25%)
€ 32.244
Verschuldigde Bpm
€ 10.043
Leeftijdskorting
€ 432
Reeds op aangifte voldaan
€ 1.036
Totaal te betalen
€ 8.575

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft als volgt geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

Artikel 110 VWEU
5. Artikel 110 VWEU luidt, voor zover hier van belang:
“De lidstaten heffen op producten van de overige lidstaten, al dan niet rechtstreeks, geen hogere binnenlandse belastingen van welke aard ook dan die welke, al dan niet rechtstreeks, op gelijksoortige nationale producten worden geheven.”
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat artikel 110 VWEU in dit geval niet van toepassing is, omdat uit de stukken van het geding niet kan worden afgeleid dat de auto afkomstig is uit een andere lidstaat van de EU. Volgens verweerder is het ook mogelijk dat eiser de auto zelf rechtstreeks in de Verenigde Staten heeft aangeschaft.
7. Het ligt daarom op de weg van eiser om feiten en omstandigheden te stellen op grond waarvan kan worden aangenomen dat de auto een product van een andere lidstaat is als bedoeld in artikel 110 VWEU. Eiser stelt dat de auto uit Duitsland afkomstig is en wijst daartoe op het bij het verweerschrift gevoegde voertuigbeeld van de RDW en op het feit dat voor de auto een Duits kentekenbewijs is afgegeven. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daarmee niet in zijn bewijslast geslaagd. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat tot de stukken van het geding behoren een verkoopfactuur van de auto waaruit blijkt dat de auto afkomstig is uit de Verenigde Staten, de facturen voor het zeevervoer van de auto naar Nederland en een Carfax formulier waaruit blijkt dat de auto vanuit de Verenigde Staten rechtstreeks naar Nederland is gegaan. Het enkele feit dat voor de auto in Duitsland een kentekenbewijs is afgegeven en de RDW van de gegevens op dat kentekenbewijs is uitgegaan, sluit daarom niet uit dat eiser de auto zelf rechtstreeks heeft gekocht in de Verenigde Staten en via Duitsland naar Nederland heeft overgebracht.
8. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank zich uitsluitend uitlaten over de vraag of verweerder het juiste bedrag aan schade heeft meegenomen bij het vaststellen van de naheffingsaanslag.
Schade
9. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door eiser gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van een auto, rust op eiser.[1] Eiser heeft ter onderbouwing van de schade verwezen naar het taxatierapport. De in het taxatierapport genoemde schade is echter slechts gedeeltelijk aangetroffen door DRZ en voor het overige door DRZ aangemerkt als normale gebruikssporen. Verweerder stelt dat het rapport van eiser niet kan dienen als bewijs omdat de opname heeft plaatsgevonden op 11 januari 2019 en het rapport is opgemaakt op 1 juli 2019. Eiser heeft geen verklaring gegeven voor de lange periode tussen de opname en de opmaak van het rapport. Reeds hierdoor heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de schade zoals vermeld in het taxatierapport er ten tijde van de aangifte nog was. Eiser is daarom niet geslaagd in het van hem te vergen bewijs.
Schadeverleden
10. Eiser stelt dat de auto door het schadeverleden blijvend in waarde is gedaald, zelfs nadat de schade volledig zou zijn hersteld. Eiser stelt de waardevermindering als gevolg van het schadeverleden op € 5.719.
11. Onder omstandigheden kan het schadeverleden van een auto een waardevermindering van dat voertuig rechtvaardigen. Een voertuig met een schadeverleden kan, ook na herstel, minder waard zijn dan een voertuig zonder schadeverleden. De bewijslast dat het schadeverleden een waardevermindering van de auto rechtvaardigt, rust op eiser. Ter onderbouwing van de waardevermindering wijst eiser op het Carfax formulier waarop staat vermeld dat de auto door een verzekeringsmaatschappij total loss is verklaard.
Echter op het Carfax formulier staat ook het volgende vermeld:
“An insurance or fleet company declares a vehicle a total loss when a claim exceeds approximately 75% of its pre-damage value or if the vehicle is stolen and not recovered. This damage threshold varies by company. These companies typically take possession and obtain the title. Not all total loss vehicles result in a DMV-reported branded title. This may occur when an insurance company’s definition of a total loss is different than the state DMV’s definition for a branded title or when the owner of the vehicle is a self-insured company, like a fleet or rental company.”
De total loss verklaring op zichzelf acht de rechtbank op grond van het voorgaande onvoldoende indicatie voor aanwezigheid van een zodanige schade dat er een blijvende waardevermindering aan verbonden moet worden.
12. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de naheffingsaanslag terecht en naar een juist bedrag opgelegd.
Belastingrente
13. Eiser heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
14. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond verklaard.
Immateriële schade
15. Eiser heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade (isv) wegens overschrijding van de redelijke termijn. Als uitgangspunt heeft te gelden dat, behoudens bijzondere omstandigheden, een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd. De termijn hiervoor vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt.
16. Het bezwaarschrift is ontvangen op 13 oktober 2020 en door de rechtbank is op
24 november 2022 uitspraak gedaan. Sinds de ontvangst van het bezwaarschrift zijn dus twee jaar en (afgerond naar boven) twee maanden verstreken. Dit betekent dat eiser recht heeft op isv tot een bedrag van € 500. Deze termijnoverschrijding dient geheel te worden toegerekend aan de bezwaarfase. Verweerder dient daarom het bedrag van € 500 aan eiser vergoeden.
Proceskosten
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 0.5). De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0.5 nu de kostenvergoeding alleen wordt toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn.
[1] ECLI:NL:HR:2020:63, r.o. 2.3.3. en ECLI:NL:HR:2020:318, r.o. 3.3.2.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd, meer specifiek:
  • of de inkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat op het juiste bedrag is vastgesteld; en
  • of belanghebbende een waardevermindering wegens het schadeverleden toekomt.
Niet in geschil is dat de auto rechtstreeks vanuit de Verenigde Staten in Nederland is geïmporteerd.
4.2.
Belanghebbende concludeert:
  • tot gedeeltelijke vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank;
  • tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar;
  • primair tot vaststelling van de inkoopwaarde van de auto op een bedrag van € 7.922, tot vaststelling van de verschuldigde Bpm op een bedrag van € 3.574 en tot vermindering van de naheffingsaanslag naar een bedrag van € 2.538; en
  • subsidiair tot vaststelling van de inkoopwaarde van de auto op een bedrag van € 13.641, tot vaststelling van de verschuldigde Bpm op een bedrag van € 6.155 en tot vermindering van de naheffingsaanslag naar een bedrag van € 5.119.
Voorts verzoekt belanghebbende om veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten in hoger beroep.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het hoger beroep van belanghebbende.

Beoordeling van het hoger beroep

Handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat
5.1.1.
Belanghebbende stelt dat op basis van het door de Inspecteur overgelegde overzicht van vier referentievoertuigen slechts één referentievoertuig daadwerkelijk als referentie kan dienen. Belanghebbende voert daartoe aan dat twee van de vier referentievoertuigen van een ander automerk zijn en één van de twee overige referentievoertuigen een kilometerstand van 5.025 kilometer heeft, terwijl de kilometerstand van de auto 79.120 kilometer bedraagt. Volgens belanghebbende moet de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat enkel worden gebaseerd op de referentieauto met een vraagprijs van € 34.950. Gelet op de kilometerstand sluit deze referentieauto het beste aan bij de auto, aldus belanghebbende. Met inachtneming van een handelsmarge van 6% en een winstopslagmarge van € 17.500, moet de inkoopwaarde in onbeschadigde staat worden vastgesteld op € 15.353. Belanghebbende verwijst daarbij naar Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2021:9528, r.o. 4.22.
5.1.2.
Het Hof is van oordeel dat belanghebbende de door hem voorgestane handelsinkoopwaarde niet aannemelijk heeft gemaakt. Bij het vaststellen van de handelsinkoopwaarde heeft belanghebbende correcties in mindering gebracht die niet kunnen worden herleid of gecontroleerd. Dat DRZ deze correcties bij de berekening heeft gebruikt, betekent niet dat bij vergelijking met één voertuig dezelfde berekening kan worden gemaakt. Deze is immers gebaseerd op vier referenties, waarvan twee van een ander merk. Dat, zoals belanghebbende stelt, bij vergelijking met één voertuig van hetzelfde merk en type rekening moet worden gehouden met een correctie van € 10.000 vanwege een verschil in uitrustingsniveau, behoeft toelichting, die ontbreekt. Daarbij komt dat uit de gedingstukken blijkt dat de auto oorspronkelijk voor een bedrag van € 3.620 (US$ 4.268) is gekocht. De transportkosten bedroegen € 1.950 en de opslagkosten € 285. De door belanghebbende aangegeven Bpm bedraagt € 1.036 en de door de taxateur van belanghebbende vastgestelde schade bedraagt € 21.297. Hier moeten de invoerrechten, verzekeringskosten en btw nog aan worden toegevoegd. Gelet hierop is het Hof van oordeel dat de Inspecteur de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat met € 23.060 niet te hoog heeft vastgesteld. Dat drie van de door de Inspecteur gebruikte referentieauto’s niet volledig vergelijkbaar zijn met de auto, doet daar in dit geval niet aan af.
Waardevermindering wegens het schadeverleden
5.2.1.
Belanghebbende stelt dat de auto door het schadeverleden blijvend in waarde is gedaald. Volgens belanghebbende leidt dit tot een waardevermindering van € 5.719. Belanghebbende voert daartoe aan dat de auto op 22 maart 2018 ‘total loss’ is verklaard naar aanleiding van waterschade en verwijst daarbij naar een rapport van Carfax, waarop staat vermeld dat de auto door een verzekeringsmaatschappij ‘total loss’ is verklaard. In het rapport staat daarnaast het volgende:
“An insurance or fleet company declares a vehicle a total loss when a claim exceeds approximately 75% of its pre-damage value or if the vehicle is stolen and not recovered. This damage threshold varies by company. These companies typically take possession and obtain the title. Not all total loss vehicles result in a DMV-reported branded title. This may occur when an insurance company’s definition of a total loss is different than the state DMV’s definition for a branded title or when the owner of the vehicle is a self-insured company, like a fleet or rental company.”
Voorts verwijst belanghebbende naar de volgende verklaring van zijn taxateur:
“De handelsinkoopwaarde in onbeschadigde toestand is met 25% extra gecorrigeerd vanwege een gedocumenteerde schadeverleden in Amerika. Bij een Carfax raadpleging zal ten allen tijden een salvage title weergegeven worden, dit zorg voor een permentente incourante marktpositie. Tevens zal bij totaal-verlies of diefstal een lagere waarde worden toegekend.”
5.2.2.
Met de Rechtbank is het Hof van oordeel dat belanghebbende niet erin is geslaagd aannemelijk te maken dat sprake is van een waardevermindering in verband met ex-schade. Naar vaste rechtspraak rust de bewijslast voor een waardevermindering als gevolg van schade op belanghebbende (Zie onder meer HR 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63, r.o. 2.3.3, BNB 2020/45 en HR 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:318, r.o. 3.3.2, BNB 2020/63). De Rechtbank heeft in r.o. 11 op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het Hof neemt de gronden over en maakt deze tot de zijne. De verklaring van de taxateur van belanghebbende maakt dit niet anders, gelet op de bewoordingen van het Carfax-rapport. Daarbij geldt dat bij een auto met een schadeverleden niet per definitie een waardevermindering wordt toegepast en dat belanghebbende niet nader heeft geconcretiseerd hoe het door hem toegepaste percentage van 25 aan waardevermindering tot stand is gekomen.
Belastingrente
5.3.
Belanghebbende heeft in hoger beroep geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met de wet belastingrente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
Slotsom
5.4.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten en griffierecht

Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, Chr.Th.P.M. Zandhuis en T.A. de Hek, in tegenwoordigheid van de griffier T.S.K.L. Tjon. De beslissing is op 28 december 2023 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.