ECLI:NL:GHDHA:2023:2738

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 december 2023
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
BK-22/01333
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag Bpm en bewijslastverdeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) van € 4.573, opgelegd aan belanghebbende. De naheffingsaanslag is gebaseerd op een aangifte Bpm voor een Mercedes-Benz GLK 350 4-Matic, waarbij belanghebbende een taxatierapport heeft ingediend ter onderbouwing van de waarde van de auto. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij de Rechtbank Den Haag. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de bewijslast voor de waardevermindering door schade op belanghebbende rustte. Belanghebbende stelde dat de auto door schade in waarde was gedaald, maar de Rechtbank oordeelde dat de schade niet aannemelijk was gemaakt.

In hoger beroep heeft het Gerechtshof Den Haag de zaak behandeld. Het Hof oordeelde dat het taxatierapport van belanghebbende niet kon worden gehanteerd, omdat de staat van de auto op het moment van aangifte niet kon worden vastgesteld. Het Hof concludeerde dat de Inspecteur de inkoopwaarde van de auto correct had vastgesteld en dat er geen aanleiding was voor een waardevermindering wegens schade. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, waarbij het hoger beroep ongegrond werd verklaard. De beslissing werd op 28 december 2023 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-22/01333

Uitspraak van 28 december 2023

in het geding tussen:

[X] , te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: S.M. Bothof)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 24 november 2022, nummer SGR 21/3987.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 4.573.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag Bpm (de naheffingsaanslag) gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is een griffierecht van € 181 geheven. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759;
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 181 aan hem te vergoeden.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake is € 136 griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Van de zijde van belanghebbende is een nader stuk ingediend, ingekomen bij het Hof op 8 november 2023.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 15 november 2023. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
2.1.
Ter zake van de registratie van een Mercedes-Benz GLK 350 4-Matic (de auto) heeft belanghebbende op 4 februari 2020 een aangifte Bpm ingediend naar een te betalen Bpm van € 249. De verschuldigde Bpm is berekend met behulp van een taxatierapport van [A B.V.] (het taxatierapport). De taxatie van de auto heeft op 26 januari 2020 plaatsgevonden en het taxatierapport is op 30 januari 2020 opgesteld.
2.2.
Belanghebbende heeft bij het berekenen van het voor de auto verschuldigde bedrag aan Bpm een vermindering op grond van artikel 10, leden 1 en 2, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet Bpm) in aanmerking genomen (tekst 2020). De vermindering (de afschrijving) heeft belanghebbende bepaald op 99,33%. Belanghebbende gaat daarbij uit van een historische nieuwprijs van € 73.693 en een handelsinkoopwaarde van de auto van € 500. De historische bruto bpm is bepaald op
€ 37.224. De datum van eerste toelating is 1 juli 2012.
2.3.
Uit het taxatierapport blijkt dat de taxateur van belanghebbende deze handelsinkoopwaarde heeft vastgesteld door de handelsinkoopwaarde zonder schade van
€ 16.860 te verminderen met een gangbare marge bij importvoertuigen en een redelijk deel van de reparatiekosten van in totaal € 16.360. De handelsinkoopwaarde zonder schade van € 16.860 is gebaseerd op de waarde uit de AutotelexPro koerslijst.
2.4.
Naar aanleiding van de aangifte Bpm heeft de Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) in opdracht van de Inspecteur belanghebbende verzocht de auto te tonen voor een hertaxatie. Belanghebbende heeft de auto op 11 februari 2020 aan DRZ getoond. De bevindingen van DRZ zijn neergelegd in een rapport, gedagtekend 3 juni 2020. DRZ heeft vastgesteld dat de CO2-opgave in Autotelex Pro afwijkt van de CO2-opgave van de auto en geconstateerd dat het door DRZ vastgestelde schadebedrag lager is dan het schadebedrag dat door belanghebbende is vastgesteld. Ten tijde van de schouw was de auto reeds (grotendeels) gerepareerd. DRZ heeft de consumentenprijs van de auto op basis van het VWE SilverDAT/VIN-informatiesysteem vastgesteld op € 75.574 en de handelsinkoopwaarde vastgesteld op € 13.187 op basis van de waarde uit de AutotelexPro koerslijst van € 16.832 voor een margeauto onder aftrek van vermindering wegens schade van € 3.645 (81% van € 4.495).
2.5.
De Inspecteur heeft de afschrijving op basis van de forfaitaire tabel berekend, omdat dit voor belanghebbende tot een gunstiger resultaat leidt ten opzichte van een afschrijving op basis van het werkelijke afschrijvingspercentage. De verschuldigde Bpm is door de Inspecteur als volgt berekend, waarbij de Inspecteur abusievelijk heeft verondersteld dat belanghebbende reeds € 785 aan Bpm heeft voldaan:
CO2-bedrag (CO2-uitstoot van 272 gr/km)
€ 37.384
Bruto Bpm
€ 37.384
Periode van gebruik is 7 jaar en 7 maanden
Afschrijving o.b.v. forfaitaire tabel
85,666%
€ 32.025,38
Verschuldigde Bpm
€ 5.358
Reeds op aangifte voldaan
€ 785
Totaal te betalen
€ 4.573
2.6.
In een e-mailbericht aan de Inspecteur schrijft een medewerker van de RDW het volgende over de auto:
“Hierbij de gevraagde gegevens.
Het voertuig heeft een rijverbod (WOK 2) gehad van 6-2-2020 tot 11-3-2020.”
2.7.
Per brief van 25 augustus 2022 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een reactie gestuurd naar aanleiding van een verzoek om openbaarmaking van informatie. In bijlage 9 van deze reactie staat het volgende opgenomen:
“De RDW maakt onderscheid tussen de status WOK-1 en WOK-2. Het onderscheid daarin is als volgt:
De WOK-1 status is gebaseerd op de begripsbepaling voor 'schadevoertuigen' als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel u van de Wegenverkeerswet 1994. Verder uitgewerkt in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen en omvat motorrijtuigen met schade welke aan één of meer van de onderstaande punten voldoen:
• a. waarvan de dragende carrosseriedelen ernstig zijn vervormd;
• b. waarvan de langsbalken van het chassis ernstig zijn vervormd;
(…)
De WOK-2 status houdt verband met de permanente eisen uit de Wegenverkeerswet. Een
motorrijtuig dat aan één of meer van de onderstaande punten voldoet krijgt een WOK-2 status:
• Niet goed sluiten van motorkap, kofferdeksel en deuren (artikel 5.2.41 van de Wegenverkeerswet 1994 "regeling voertuigen")
• Toestand van de ruiten; zichtveld verhinderd, alleen afkeuren bij overduidelijke beschadigingen (artikel 5.2.42 van de Wegenverkeerswet 1994 "regeling voertuigen")
• Scherpe delen, gevaar voor losraken; bv losse bumper, schermen, spiegels enz. (artikel 5.2.82 van de Wegenverkeerswet 1994 "regeling voertuigen")
• Bevestiging verplichte verlichting (artikel 5.2.55 lid 2 van de Wegenverkeerswet 1994 "regeling voertuigen")
• Toestand verplichte verlichting; bv lichtarmatuur stuk/ontbreekt, geen controle op werking
verlichting (artikel 5.2.55 lid 3 van de Wegenverkeerswet 1994 "regeling voertuigen")
Een WOK-2 status is dus minder 'ernstig' dan een WOK-1 status.”

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft als volgt geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

Schade
5. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door eiser gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van een auto, rust op eiser.[1] Eiser heeft ter onderbouwing van de schade verwezen naar het taxatierapport. De in het taxatierapport genoemde schade is echter slechts gedeeltelijk aangetroffen door DRZ en voor het overige door DRZ aangemerkt als normale gebruikssporen. Eiser heeft gesteld dat een deel van de schade is hersteld tussen het moment van opname door [A B.V.] en het moment van opname door DRZ. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt in hoeverre nog sprake was van schade op het moment van het doen van aangifte. De bij het taxatierapport van [A B.V.] gevoegde foto’s laten enige mate van schade zien, maar het is niet duidelijk of die foto’s ook de staat laten zien waarin de auto verkeerde op het moment van het doen van aangifte. Daarnaast heeft eiser reparatienota’s overgelegd met data gelegen tussen
25 februari 2019 en 12 maart 2019. Dus ruim voor de opname door de taxateur.
6. Verweerder is dan ook terecht uitgegaan van de door DRZ vastgestelde schade.
Schadeverleden
7. Eiser stelt dat de auto door het schadeverleden blijvend in waarde is gedaald, zelfs nadat de schade volledig zou zijn hersteld. Eiser stelt de waardevermindering als gevolg van het schadeverleden op € 4.000.
8. Onder omstandigheden kan het schadeverleden van een auto een waardevermindering van dat voertuig rechtvaardigen. Een voertuig met een schadeverleden kan, ook na herstel, minder waard zijn dan een voertuig zonder schadeverleden. De bewijslast dat het schadeverleden een waardevermindering van de auto rechtvaardigt, rust op eiser. Eiser heeft gewezen op foto’s bijhorende bij dit VIN nummer. Op die foto’s is weliswaar een flinke schade te zien maar daarmee heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat die voormalige schade zodanig is dat er een blijvende waardevermindering aan verbonden moet worden. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat de taxateur van eiser geen aanleiding heeft gezien om een waardevermindering in aanmerking te nemen.
9. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de naheffingsaanslag terecht en naar een juist bedrag opgelegd.
Belastingrente
10. Eiser heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
11. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond verklaard.
(…)
[1] ECLI:NL:HR:2020:63, r.o. 2.3.3. en ECLI:NL:HR:2020:318, r.o. 3.3.2.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of de Inspecteur de inkoopwaarde van de auto op het juiste bedrag heeft vastgesteld, wat zich laat uitsplitsen in de vragen:
  • of belanghebbende een waardevermindering wegens schade toekomt;
  • of belanghebbende een waardevermindering wegens het schadeverleden toekomt.
4.2.
Belanghebbende concludeert:
  • tot gedeeltelijke vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank;
  • tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar;
  • primair tot vernietiging van de naheffingsaanslag;
  • subsidiair tot vaststelling van de historische nieuwprijs van de auto op een bedrag van € 88.357, tot vaststelling van de inkoopwaarde van de auto op een bedrag van € 9.187, tot vaststelling van de verschuldigde Bpm op een bedrag van € 2.317 en tot vermindering van de naheffingsaanslag naar een bedrag van € 2.068.
Voorts verzoekt belanghebbende om veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten in hoger beroep.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het hoger beroep van belanghebbende.

Beoordeling van het hoger beroep

Taxatierapport
5.1.1.
Belanghebbende stelt dat de aan de auto toegekende WOK2-status er niet toe kan leiden dat zijn taxatierapport buiten beschouwing dient te blijven. Volgens belanghebbende kan dit alleen indien sprake is van een WOK1-status. Belanghebbende verwijst daarbij naar bijlage 9 van de reactie van de Inspecteur op het verzoek om informatie (onder 2.7.).
5.1.2.
Het Hof stelt voorop dat, naast de WOK-status, ook andere redenen kunnen bestaan om aan de geldigheid van het taxatierapport te twijfelen, waardoor het taxatierapport buiten beschouwing dient te blijven.
5.1.3.
Het Hof overweegt dat uit de foto’s van het taxatierapport van belanghebbende blijkt dat sprake is van (ernstige) gebreken aan de auto. Uit het rapport van DRZ en de bijgevoegde foto’s volgt dat de auto na de opname door de taxateur van belanghebbende en voorafgaand aan de DRZ-opname reeds (uitgebreid) was gerepareerd. Gelet hierop komt het Hof tot de conclusie dat niet kan worden vastgesteld of het taxatierapport de staat van de auto weergeeft ten tijde van de aangifte, hetgeen een vereiste is dat aan een taxatierapport wordt gesteld. Dit komt voor rekening en risico van belanghebbende. Derhalve verwerpt het Hof het taxatierapport van belanghebbende.
Waardevermindering wegens schade
5.2.1.
Belanghebbende stelt dat DRZ te weinig schade in aanmerking heeft genomen en verwijst daarbij naar zijn taxatierapport en de reparatienota’s. Daarbij merkt belanghebbende op dat de velgen van de auto ernstig beschadigd waren en voor € 2.000 aan nieuwe velgen zijn aangeschaft. Dat de reparatienota's dateren van vóór de BPM-aangifte kan niet aan hem worden tegengeworpen, aldus belanghebbende.
5.2.2.
Het Hof stelt voorop dat de bewijslast op belanghebbende rust (vgl. HR 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63, BNB 2020/45).
5.2.3.
Het Hof is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de auto ten tijde van het doen van de aangifte Bpm schade had die het niveau van normale gebruikssporen overstijgt. DRZ heeft de in het taxatierapport vermelde schade slechts gedeeltelijk aangetroffen en daarmee ook rekening gehouden en voor het overige als normale gebruikssporen aangemerkt. De bij het taxatierapport gevoegde foto’s geven weliswaar blijk van schade, maar zoals in 5.1.3. is overwogen, verwerpt het Hof het taxatierapport van belanghebbende. Daarnaast dateren de reparatienota’s van de periode tussen 25 februari 2019 en 12 maart 2019, hetgeen ruim vóór de opname door de taxateur van belanghebbende is. Belanghebbende heeft geen andere omstandigheden gesteld die een verdere waardevermindering rechtvaardigen.
5.2.4.
Aangezien normale gebruikssporen reeds zijn verdisconteerd in de koerslijstwaarde, bestaat geen aanleiding voor waardevermindering ten gevolge van schade.
Waardevermindering wegens het schadeverleden
5.3.1.
Belanghebbende stelt dat de door de Inspecteur vastgestelde inkoopwaarde van
€ 13.187 vanwege het schadeverleden van de auto dient te worden verminderd met € 4.000 conform de uitgangspunten van de TMV-richtlijn. Belanghebbende wijst voor een overzicht van de schade naar een aantal foto’s van de auto en de aankoopprijs van US$ 5.408. Volgens belanghebbende heeft het schadeverleden een blijvend waardeverminderend effect.
5.3.2.
Met de Rechtbank is het Hof van oordeel dat belanghebbende niet erin is geslaagd aannemelijk te maken dat sprake is van waardevermindering in verband met ex-schade. Naar vaste rechtspraak rust de bewijslast voor een waardevermindering als gevolg van schade op belanghebbende (Zie onder meer HR 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63, r.o. 2.3.3, BNB 2020/45 en HR 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:318, r.o. 3.3.2, BNB 2020/63).
Belanghebbende heeft geen schade aannemelijk gemaakt die van dien aard is dat hieraan – ook na schadeherstel – een blijvende waardevermindering moet worden verbonden. Een opsomming van mogelijke reparaties met bijhorende prijzen is hiervoor onvoldoende.
Slotsom
5.4.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten en griffierecht

Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door T.A. de Hek, Chr.Th.P.M. Zandhuis en A. van Dongen, in tegenwoordigheid van de griffier T.S.K.L. Tjon. De beslissing is op 28 december 2023 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.