ECLI:NL:GHDHA:2023:2716

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2023
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
22-000740-23
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in een strafzaak tegen het Openbaar Ministerie

In de zaak met zaaknummer 22-000740-23 heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 juli 2023 een beslissing genomen over een wrakingsverzoek van een verdachte, geboren in Ghana en thans gedetineerd. Het verzoek tot wraking was ingediend door de raadsman, mr. J. Klein Molekamp, naar aanleiding van een beslissing van het hof op 20 juni 2023, waarin het hof een verzoek tot nader onderzoek afwees. De raadsman stelde dat de motivering van deze beslissing de schijn van partijdigheid wekte.

De gewraakte raadsheren, R.M. Bouritius, H. Steenhuis en W.A.G.J.W. Ferenschild, hebben in hun schriftelijke reactie aangegeven niet in de wraking te berusten. Zij betoogden dat een onwelgevallige beslissing en de motivering daarvan geen grond voor wraking kunnen zijn. De advocaat-generaal, mr. H.H.J. Knol, stelde dat het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard diende te worden, omdat het niet onverwijld was ingediend.

De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tijdig was ingediend, aangezien het de dag na de beslissing van het hof was ingediend. De wrakingskamer benadrukte dat de wettelijke mogelijkheid van wraking niet bedoeld is als een rechtsmiddel tegen onwelgevallige beslissingen van de zittingsrechter. Na beoordeling van de argumenten concludeerde de wrakingskamer dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de gewraakte raadsheren. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummer : 000740-23
Rolnummer hoofdzaak : 22-003041-22
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken
inzake het schriftelijk verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering in de strafzaak van het Openbaar Ministerie tegen:

[ naam verzoeker ]

geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] (Ghana)
thans gedetineerd in [verblijfplaats],
verzoeker,
raadsman mr. J. Klein Molekamp.

Het geding en de feiten

1. In de strafzaak tegen verzoeker onder genoemd rolnummer heeft op 20 juni 2023 een terechtzitting van de meervoudige strafkamer plaatsgevonden, alwaar mrs. R.M. Bouritius, H. Steenhuis en W.A.G.J.W. Ferenschild zitting hadden.
2. Bij brief van 21 juni 2023 heeft de raadsman namens verzoeker een verzoek tot wraking van genoemde raadsheren gedaan.
3. De raadsheren hebben in een schriftelijke reactie van 22 juni 2023 medegedeeld niet in de wraking te berusten en hebben kenbaar gemaakt dat zij niet aanwezig zullen zijn bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
4. De wrakingskamer heeft het verzoek op 5 juli 2023 ter openbare terechtzitting behandeld, waar de raadsman is gehoord. De advocaat-generaal mr. H.H.J. Knol heeft zijn standpunt uiteengezet.

Het wrakingsverzoek

5. Het wrakingsverzoek houdt – zakelijk weergegeven – in dat het hof met de motivering van zijn beslissing van 20 juni 2023 op de onderzoekswensen van de verdediging, zoals bij brief van 6 maart 2023 en ter terechtzitting van 20 juni 2023 nader toegelicht, de schijn van partijdigheid heeft gewekt.
Het hof heeft in de bovengenoemde beslissing van 20 juni 2023 onder meer het verzoek tot nader onderzoek c.q. second opinion ten aanzien van het Forensisch-medisch onderzoek van 30 juni 2022, zoals dit zich in het dossier bevindt, afgewezen. Dit verzoek kan volgens de verzoeker worden bezien ter onderbouwing van een alternatief scenario.
Verzoeker is van mening dat de motivering van die onwelgevallige beslissing tot gevolg heeft dat de raadsheren blijk hebben gegeven dat vooringenomenheid wordt gekoesterd, althans dat bij verzoeker de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
6. De gewraakte raadsheren hebben in hun schriftelijke reactie laten weten dat zij niet in de wraking berusten. Hiertoe is – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat voorop staat dat een onwelgevallige beslissing en de motivering daarvan geen grond voor wraking kan zijn. Voorts hebben de gewraakte raadsheren aangevoerd dat voor de vraag of (nader) onderzoek in de vorm van een deskundigenbericht c.q. een second opinion noodzakelijk is, van de verdachte mag worden gevraagd om uiteen te (doen) zetten dat en waarom die alternatieve toedracht niet op voorhand onaannemelijk is. Bij de te beoordelen noodzaak van het verzochte nader onderzoek kon op grond van de door de verdediging ter regiezitting van 20 juni 2023 gegeven onderbouwing niet worden gezegd dat het alternatieve scenario niet op voorhand onaannemelijk was. Dat laat onverlet dat de verdachte bij de inhoudelijke behandeling nog alle gelegenheid heeft om het door hem te bepleiten alternatieve scenario te onderbouwen en eventueel een nieuw onderzoeksverzoek te doen. Volgens de gewraakte raadsheren is met de beslissing en de motivering daarvan de rechterlijke onpartijdigheid niet in het geding.
7. De advocaat-generaal heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat de verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat het verzoek tot wraking niet onverwijld is gedaan. Subsidiair heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen, omdat geen sprake is van vooringenomenheid dan wel van een naar objectieve maatstaven gerechtvaardigde schijn van partijdigheid van de gewraakte raadsheren.

Beoordeling van de ontvankelijkheid

8. Anders dan de advocaat-generaal bepleit, is het verzoek in dit geval naar het oordeel van de wrakingskamer tijdig gedaan. Het wrakingsverzoek is immers de dag na de beslissing van het hof ingediend. De wrakingskamer neemt daartoe in overweging hetgeen de raadsman tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek naar voren heeft gebracht, namelijk dat de raadsman nog overleg wilde plegen met zijn inmiddels afgevoerde cliënt over het al dan niet indienen van een wrakingsverzoek en – gezien de twijfel die de raadsman daarbij had – met zijn kantoorgenoten en andere confrères. Verzoeker is dus ontvankelijk in het wrakingsverzoek.

Beoordeling van het wrakingsverzoek

9. Op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan op verzoek van de verdachte of het Openbaar Ministerie elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
10. Volgens vaste jurisprudentie dient de rechter uit hoofde van zijn aanstelling te worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
11. De wrakingskamer stelt voorop dat de wettelijke mogelijkheid van wraking niet bedoeld is als een – verkapt – rechtsmiddel tegen – de verzoeker onwelgevallige – (processuele) beslissingen van de zittingsrechter. Het behoort tot de normale taak van de zittingsrechter om, gaande de procedure, (tussen)beslissingen te nemen. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van een (tussen)beslissing noch de bevoegdheid over een verzuim te beslissen.
Wat betreft de motivering van een (tussen)beslissing geldt evenzeer dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (zie HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). Een dergelijk geval is hier naar het oordeel van de wrakingskamer niet aan de orde. De wrakingskamer overweegt daartoe het navolgende.
12. Uit de beslissing van het hof van 20 juni 2023 en hetgeen door de raadsman is aangedragen blijkt naar objectieve maatstaven gemeten niet dat de desbetreffende motivering niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de raadsheren die de beslissing hebben genomen. Naar het oordeel van de wrakingskamer doet de motivering voldoende recht aan de beslissing tegen de achtergrond van het feit dat het genoemde alternatieve scenario tot op dat moment nog geen verdere invulling had gekregen. Derhalve is geen sprake van een uitzonderlijke omstandigheid die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de raadsheren jegens de verzoeker een vooringenomenheid koesteren, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
13. De conclusie van het voorgaande is dat het verzoek tot wraking zal worden afgewezen.

Beslissing

Het hof:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan (de raadsman van) verzoeker, genoemde raadsheren en de advocaat-generaal.
Deze beslissing is gegeven op 10 juli 2023 door mrs. K. Schaffels, Chr.Th.P.M. Zandhuis en
A. van Dongen, in aanwezigheid van de griffier mr. R. van Eekeres.