ECLI:NL:GHDHA:2023:2713

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
BK-22/01283
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) en waardevermindering door schadeverleden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X] V.O.F., tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag over een naheffingsaanslag Bpm van € 6.342. De Rechtbank had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd tot € 5.485. Belanghebbende stelde dat de auto, een Mercedes-Benz GLC klasse Coupé, door een schadeverleden blijvend in waarde was gedaald. De Rechtbank oordeelde dat de bewijslast voor deze waardevermindering op belanghebbende rustte, maar dat zij niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de schade meer bedroeg dan het bedrag dat door de dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) was vastgesteld. De Inspecteur had de naheffingsaanslag opgelegd op basis van een waardebepaling die geen rekening hield met een schadeverleden, en de Rechtbank oordeelde dat belanghebbende niet had aangetoond dat er sprake was van blijvende schade.

In hoger beroep herhaalde belanghebbende haar standpunt, maar het Hof oordeelde dat de argumenten en het bewijs dat door belanghebbende was aangedragen onvoldoende waren om de naheffingsaanslag te verminderen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de waardevermindering door schadeverleden niet was aangetoond. De uitspraak van het Hof werd op 12 december 2023 openbaar gemaakt, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-22/01283

Uitspraak van 12 december 2023

in het geding tussen:

[X] V.O.F. te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: S.M. Bothof)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 3 november 2022, nummer SGR 21/2338.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 6.342. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 296 aan belastingrente in rekening gebracht (de rentebeschikking).
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag Bpm (de naheffingsaanslag) en de rentebeschikking bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank Den Haag. Ter zake van het beroep is een griffierecht geheven van € 360. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de naheffingsaanslag tot € 5.485 en vermindert de rentebeschikking dienovereenkomstig;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besteden uitspraak;
  • veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 245;
  • veroordeelt de Staat tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 255;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.056;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360 aan eiseres te vergoeden.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is een griffierecht geheven van € 548. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 31 oktober 2023. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Op 6 oktober 2018 heeft belanghebbende een aangifte Bpm ingediend voor een Mercedes-Benz GLC klasse Coupé – 250 d 4Matic Ambition, met een datum eerste toelating 27 maart 2017 (de auto). Het uit de aangifte volgende bedrag aan Bpm heeft belanghebbende voldaan.
2.2.1.
In de aangifte Bpm is een te betalen Bpm van € 1.469 vermeld. Bij de aangifte behoort een taxatierapport van 3 oktober 2018 van [A B.V.] (het taxatierapport). In het taxatierapport is opgenomen dat op 2 oktober 2018 opdracht tot de taxatie is gegeven en dat op 23 augustus 2018 een taxatie is uitgevoerd van de auto. De taxateur heeft de historische nieuwprijs op € 76.246 gesteld. De handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat heeft de taxateur vastgesteld aan de hand van marktonderzoek naar referentievoertuigen en vastgesteld op € 38.700 (rekening houdend met een handelsmarge van 25%). De taxateur heeft wegens schade een bedrag van € 31.807,15 (reparatiekosten) vastgesteld en heeft hiervan een bedrag van € 31.200 (98%) in mindering gebracht. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is vastgesteld op € 7.500.
2.2.2.
In het taxatierapport heeft de taxateur onder meer het volgende vermeld:
“DOOR DE TAXATEUR WERD GEEN NADER ONDERZOEK INGESTELD NAAR DE SCHADEOORZAAK CQ DE REDEN VAN AFWEZIGHEID VAN GEDEMONTEERDE DELEN EN OF NIET FUNCTIONERENDE ONDERDELEN.
(…)
BIJ HET BEPALEN VAN DE BOVENGENOEMDE WAARDE IS O.A. REKENING GEHOUDEN MET DE FEITEN DAT HET OBJECT EEN ONBEKEND SCHADEVERLEDEN HEEFT (…)”
2.3.
De dienst Domeinen Roerende zaken van het ministerie van Financiën (DRZ) heeft een onderzoek waardebepaling ten aanzien van de auto uitgevoerd. Op 12 oktober 2018 is de auto door belanghebbende voor controle getoond aan DRZ. Van de controle is een rapport opgemaakt, dat is ondertekend door [naam taxateur] op 17 oktober 2018. In dit DRZ-rapport (rapport onderzoek waardebepaling) zijn vermeld een historische nieuwprijs van € 78.698, een netto-catalogusprijs van € 54.999 en een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 42.635 (op basis van de koerslijst AutotelexPro Marge). Op laatstgenoemd bedrag heeft DRZ een bedrag van € 0 in mindering gebracht in verband met schade, waardoor de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is vastgesteld op € 42.635. Bij het onderzoek waardebepaling is de beoordelaar van DRZ uitgegaan van het zogenoemde “SilverDAT VIN-informatie Rapport” van de auto, waarvan een afschrift tot de stukken van het geding behoort.
2.4.
Vervolgens heeft de Inspecteur op basis van het onder 2.3 bedoelde onderzoek waardebepaling een naheffingsaanslag Bpm opgelegd naar een bedrag van € 6.342 en dienovereenkomstig belastingrente in rekening gebracht.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:

Schade
7. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door eiseres gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van een auto, rust op eiseres.3 Eiseres dient dus tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder aannemelijk te maken dat die schade meer bedraagt dan het bedrag dat DRZ heeft vastgesteld. Zij heeft daartoe verwezen naar het taxatierapport. De daarin genoemde schade is echter niet aangetroffen door DRZ. Uit de gedingstukken valt op te maken dat de schade ten tijde van de opname door de taxateur van eiseres op 23 augustus 2018 aanwezig was en op het moment van de schouw door DRZ op 12 oktober 2018 - behoudens het embleem van de auto - was hersteld. Nu het moment van opname door de taxateur van eiseres ongeveer zes weken vóór het moment van indiening van de aangifte heeft plaatsgevonden, kan worden betwijfeld of op het moment van indiening van de aangifte nog schade aan de auto aanwezig was. Eiseres heeft weliswaar verklaard dat zij na de taxatie, maar voor de aangifte de schade heeft hersteld, maar zij heeft haar verklaring niet met nadere bewijsstukken onderbouwd. Eiseres heeft namelijk geen stukken ingebracht waaruit kan worden afgeleid op welk moment de schade is hersteld. Eiseres heeft dan ook - behoudens het embleem van de auto - niet aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van schade op het moment van indiening van de aangifte op 8 oktober 2018.
8. Nu uit de foto’s van de hertaxatie van DRZ valt op te maken dat het embleem van de auto ontbreekt, stelt de rechtbank deze schade, op grond van de eigen specifieke kennis van de rechtbank op het gebied van Bpm-zaken, vast op € 87.
Schadeverleden
9. Eiseres stelt dat de auto zeer zwaar beschadigd was en door het schadeverleden blijvend in waarde is gedaald, zelfs nadat de schade volledig zou zijn hersteld. Eiseres stelt de waardevermindering als gevolg van het schadeverleden op € 7.500 (25% van € 30.000 aan reparatiekosten).
10. De rechtbank stelt voorop dat onder omstandigheden het schadeverleden van een auto een waardevermindering van dat voertuig kan rechtvaardigen. Een voertuig met een schadeverleden kan, ook na herstel, minder waard zijn dan een voertuig zonder schadeverleden. De bewijslast dat het schadeverleden een waardevermindering van de auto rechtvaardigt, rust op eiseres. Hoewel uit de foto’s bij het taxatierapport blijkt dat de auto op enig moment zeer forse schade heeft gehad, heeft eiseres, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van voormalige schade die van dien aard is dat hieraan - ook na herstel daarvan - een blijvende waardevermindering moet worden verbonden, laat staan dat dit een bedrag van € 7.500 zou belopen. De verwijzing van eiseres naar het taxatierapport is daartoe onvoldoende. Uit de inhoud van dat rapport kan niet worden opgemaakt dat het schadeverleden van de auto een blijvende waardevermindering met zich brengt.
Handelsinkoopwaarde
11. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat, overeenkomstig het standpunt van eiseres, € 38.042 bedraagt en dat het beroep in zoverre gegrond is. Uitgaande van een historische nieuwprijs van € 81.477 en een handelsinkoopwaarde van € 37.955 (€ 38.042 -/- € 87 aftrek schade) bedraagt het in aanmerking te nemen afschrijvingspercentage 53,42%. Tussen partijen is niet in geschil dat de bruto Bpm € 14.927 bedraagt. Na vermindering van dat bedrag met 53,42% resteert een bedrag aan Bpm van € 6.953. Nu eiseres reeds € 1.469 aan Bpm heeft betaald, zal de rechtbank de naheffingsaanslag verminderen tot € 5.484.
Belastingrente
12. Eiseres heeft geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de berekening van de belastingrente en ook overigens is niet gebleken dat deze is berekend in strijd met de wettelijke bepalingen. Wel dient de rentebeschikking te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond worden verklaard.
Immateriële schade
(…)
Proceskosten
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.056 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).
3 ECLI:NL:HR:2020:63, r.o. 2.3.3. en ECLI:NL:HR:2020:318, r.o. 3.3.2.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en, nadat deze door de Rechtbank is verminderd, tot het juiste bedrag is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend; de Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend.
4.2.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank behoudens de beslissingen inzake de vergoeding van immateriële schade, de proceskostenvergoeding in bezwaar en beroep en de vergoeding van het griffierecht, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vaststelling van de verschuldigde Bpm op € 6.312 en vermindering van de naheffingsaanslag tot € 4.843, onder dienovereenkomstige vermindering van de rentebeschikking. Voorts concludeert belanghebbende tot toekenning van een proceskostenvergoeding en het in hoger beroep betaalde griffierecht.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Waardevermindering door schadeverleden
5.1.
Belanghebbende neemt het standpunt in dat de auto door de schade blijvend in waarde is gedaald, zelfs nadat de schade aan de auto geheel is hersteld. Belanghebbende stelt in hoger beroep de waardevermindering als gevolg van het schadeverleden op € 3.500. Zij berekent dit aan de hand van de “Richtlijn ter bepaling van waardevermindering aan personenauto’s veroorzaakt door beschadiging” van het NIVRE (de NIVRE-richtlijn), die zij in het geding heeft gebracht. Verder verwijst belanghebbende naar de inhoud van het taxatierapport ter onderbouwing van haar standpunt dat de waarde van de auto blijvend is beïnvloed door eerder opgelopen schade.
5.2.
De Inspecteur heeft het volgende aangevoerd. De Rechtbank heeft met juistheid beslist in overwegingen 9 en 10 van haar uitspraak. Merkwaardig is dat belanghebbende gedurende de verschillende fasen van de procedure steeds wisselt van conclusie ten aanzien van het bedrag van de waardevermindering. Belanghebbende, op wie de bewijslast rust, heeft geen enkel (nader) bewijs bijgebracht van een blijvende waardevermindering wegens een schadeverleden. De enkele verwijzing naar het taxatierapport van belanghebbende en de daarin opgenomen foto’s zijn hiertoe onvoldoende. Verder geldt dat de taxateur van belanghebbende en de beoordelaar van DRZ, de door partijen ingeschakelde experts, geen reden hebben gezien voor een waardevermindering vanwege een schadeverleden (in het geval van het taxatierapport van de zijde van belanghebbende bovenop het op basis van dat taxatierapport in aanmerking genomen bedrag aan waardevermindering wegens schade ad € 31.200 ((98% van € 31.807)). Verder geldt dat de bij de bepaling van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat gehanteerde koerslijst een afspiegeling behelst van diverse auto’s en omstandigheden die voor die auto’s gelden (schade-auto, niet-schade-auto enzovoorts). Een eventuele waardevermindering wegens schadeverleden is met het hanteren van die koerslijst dus verdisconteerd.
5.3.
Naar vaste rechtspraak rust de bewijslast voor een waardevermindering als gevolg van schade op belanghebbende (HR 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63, BNB 2020/45). Het Hof is van oordeel dat belanghebbende niet erin is geslaagd aannemelijk te maken dat sprake is van enige waardevermindering in verband met een schadeverleden. Dat de auto meer dan normale gebruiksschade had staat weliswaar in het taxatierapport van de zijde van belanghebbende, maar uit deze enkele mededeling volgt niet dat deze schade van dien aard was dat hieraan – ook na schadeherstel – een blijvende waardevermindering moet worden verbonden. Welke blijvende gebreken of schade er precies aan de auto zijn geconstateerd, staat niet omschreven. Een opsomming van reparaties met bijhorende prijzen is onvoldoende. De foto’s in het taxatierapport en die in het onderzoek waardebepaling geven hierover geen uitsluitsel. In het taxatierapport van de zijde van belanghebbende zijn door de taxateur buiten de foto’s en de opsomming van reparaties ten aanzien van schade uitsluitend de onder 2.2.2 weergegeven passages vermeld en is geen rekening gehouden met of melding gemaakt van een (eventuele) waardevermindering wegens schadeverleden. Nu belanghebbende de afschrijving heeft bepaald op basis van een taxatierapport kan zonder nadere of aanvullende verklaring van de taxateur, die ontbreekt, niet worden geconcludeerd dat bij de bepaling van de handelsinkoopwaarde ten onrechte geen rekening is gehouden met het schadeverleden van de auto. In het rapport onderzoek waardebepaling staat niets waaraan de conclusie kan worden verbonden dat de auto blijvende schade of een blijvende waardedaling als gevolg van schade heeft. In dit rapport is in het geheel geen schade in aanmerking genomen. Dat een (potentiële) koper op de hoogte is gesteld van het schadeverleden en hiermee rekening heeft gehouden bij de bepaling en acceptatie van een (eventuele) koopprijs, is niet gebleken. De enkele verwijzing van belanghebbende naar de NIVRE-richtlijn, en het uitvoeren van een berekening op basis van die NIVRE-richtlijn, is niet toereikend als bewijs voor een waardevermindering in verband met een schadeverleden.
5.4.
Gelet op wat hiervoor is overwogen bestaat geen reden voor een vermindering van de naheffingsaanslag zoals deze is vastgesteld in beroep (€ 5.485). Het Hof ziet geen aanleiding om in te gaan op hetgeen partijen verder over en weer hebben gesteld over de inhoud en de kwaliteit van het taxatierapport, de wijze waarop het tot stand is gekomen, in hoeverre de gemachtigde daarvan afstand heeft gedaan en welke gevolgen dit alles heeft voor de uitkomst van deze procedure.
Belastingrente
5.5.
Belanghebbende heeft in hoger beroep geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de (uiteindelijk) in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met de wet belastingrente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
Slotsom
5.6.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, H.A.J. Kroon en Chr.Th.P.M. Zandhuis, in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Nederveen. De beslissing is op 12 december 2023 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.