Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.De procedure in hoger beroep
3.Achtergrond van deze zaak
4.Beoordeling van het hoger beroep
.De beslissingen van 17 december 2019 en 19 mei 2020 zijn geen besluiten in de zin van de Awb. De stelling van de Politie dat dit betekent dat de door [appellant] aangehaalde Mandaatbesluiten van september 2017 en januari 2020 daarom niet van toepassing zijn is onjuist. Uit artikel 1.3. van de Mandaatbesluiten volgt immers dat onder "mandaat" ook is begrepen een volmacht om namens de Politie privaatrechtelijke handelingen te verrichten. Dit helpt [appellant] echter niet, om de volgende reden. Tussen partijen is niet in geschil dat de Korpschef van de Politie op grond van art. 4.1 Mandaatbesluit Politie september 2017 (opgevolgd door het in zoverre ongewijzigde art. 4.1 Mandaatbesluit Politie januari 2020) aan de politiechefs mandaat heeft verleend ten aanzien van aangelegenheden die behoren tot het territoriale en functionele werkgebied van de politiechef en de daarmee samenhangende budgetverantwoordelijkheid. Op grond van art. 4.3 van deze Mandaatbesluiten zijn de politiechefs bevoegd ondermandaat te verlenen. Verder staat vast dat de politiechef van de eenheid Den Haag met ingang van 1 september 2017 ondermandaat heeft verleend aan, onder andere, het sectorhoofd van de dienst Regionale Recherche (het Diensthoofd) voor de toepassing van de aan de politiechef gemandateerde bevoegdheden ten aanzien van aangelegenheden die behoren tot het werkgebied van het sectorhoofd en de daarmee samenhangende budgetverantwoordelijkheid. Het enige, door de beide grieven aan de orde gestelde, geschilpunt is of de beslissing van 19 mei 2020 tot het werkgebied van het Diensthoofd behoorde. [appellant] voert aan dat dit niet het geval is, althans dat de Politie dit niet heeft aangetoond.