ECLI:NL:GHDHA:2023:2694

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
200.290.366/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een vaststellingsovereenkomst en de gevolgen voor variabele beloning na ontslag

In deze zaak gaat het om de uitleg van een vaststellingsovereenkomst tussen BrownPaper Company B.V. en [verweerder], die in het verleden een variabele beloning had opgebouwd. Na zijn ontslag claimt [verweerder] een bedrag van € 20.000,- ter zake van deze beloning, terwijl BrownPaper Company stelt dat er een overeenkomst is gesloten waarin is afgesproken dat [verweerder] in plaats van de variabele beloning een salarisverhoging van € 750,- per maand zou ontvangen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, die [verweerder] grotendeels in het gelijk heeft gesteld. Het hof oordeelt dat de overeenkomst van april 2019 moet worden uitgelegd aan de hand van het Haviltex-criterium, waarbij de bedoeling van partijen centraal staat. Het hof concludeert dat de partijen met de maandelijkse salarisverhogingen over een periode van vier jaar een betalingsregeling hebben getroffen voor het door BrownPaper verschuldigde bedrag van € 24.431,-. BrownPaper heeft niet voldaan aan deze betalingsverplichting, waardoor zij nog een bedrag van € 19.000,- aan [verweerder] verschuldigd is. Het hof wijst de wettelijke verhoging van 10% toe over dit bedrag, en compenseert de proceskosten in het incidenteel appel.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer hof : 200.290.366/01
Zaaknummer rechtbank : 8441872 CV EXPL 20-11224
Arrest van 21 februari 2023
in de zaak van
BrownPaper Company B.V.,
gevestigd in Amsterdam,
appellante in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. W.M. Hes, kantoorhoudend in Amsterdam,
tegen
[verweerder],
wonend in [woonplaats] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. S. Karakaya-Pilavci, kantoorhoudend in Leusden.
Het hof zal partijen hierna BrownPaper Company en [verweerder] noemen.

1.De zaak in het kort

1.1
Het gaat in deze zaak om de vraag of [verweerder] , nadat hij ontslag heeft genomen bij BrownPaper Company, nog recht heeft op een bedrag ter zake van een over eerdere jaren opgebouwde variabele beloning. BrownPaper Company betwist dit, en stelt onder meer dat partijen zijn overeengekomen dat [verweerder] in plaats van dit eventuele bedrag een loonsverhoging kreeg van € 750,- per maand.
1.2
Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, die [verweerder] grotendeels in het gelijk heeft gesteld.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 15 februari 2021, waarmee BrownPaper Company onder aanvoering van in de dagvaarding opgenomen grieven in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, zitting houdende te Rotterdam, van 11 december 2020;
  • het arrest van dit hof van 16 maart 2021, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 23 juni 2021;
  • de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel van [verweerder] ;
  • de memorie van antwoord in incidenteel appel van BrownPaper Company.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende, tussen partijen vaststaande, feiten.
3.2
[verweerder] is op [datum] in dienst getreden bij BrownPaper Company als [functie]
, tegen een vast brutosalaris van € 6.000,- per maand exclusief vakantiegeld en vergoedingen. Partijen zijn in 2016 naast het vaste salaris nog een variabele beloning overeengekomen.
3.3
In 2018 heeft BrownPaper Company nieuwe aandeelhouders gekregen. Na de overname
heeft BrownPaper Company een nieuw beloningsstelsel ingevoerd en is aan een aantal werknemers, onder wie [verweerder] , voorgehouden dat zij aandelen in het bedrijf konden nemen. De door [verweerder] opgebouwde variabele beloning zou mogelijk kunnen worden gebruikt voor het overnemen van de aandelen. Op enig moment is besloten hiervan af te zien.
3.4
Op 16 april 2019 zijn partijen met elkaar in gesprek gegaan, onder meer over de nog openstaande variabele beloning van [verweerder] . In een transcript van dit gesprek is onder meer het volgende vermeld:
“1.27.36 (lees: BrownPaper Company) Dus we moeten alleen nog een oplossing hiervoor zien te vinden. Ik heb geen idee hoe dit technisch in zijn werk gaat…. Maar dit zijn opgebouwde rechten, conform de afspraak die we hebben gemaakt, en wij komen onze afspraken na… dussuh… moet dit in een keer uitgekeerd worden … of in delen? Ik zie een beetje wat misschien fiscaal het gunstigste is… meestal als je aan iemand in een klap geeft is die ook gelijk 70% kwijt… Ik heb geen idee hoe dit werkt. Nog even afgezien van het feit hoe groot de zak geld is die we hebben…
1.28.32 (
lees: BrownPaper Company) er zijn verschillende dingen. 1: die zak geld is er niet… dat weet iedereen dus dat is heel makkelijk. Ook een logisch gevolg is dat we deze moeten uitkeren en hoe dat fiscaal het meest handig is
(…)1.30.05 [verweerder] (…) Ik wil dit gewoon snel wegregelen, doorgaan, perspectief op de toekomst wat ik wil voorstellen is dat je een salarisverhoging geeft en dat we het de komende 4 jaar niet meer over salarissen hebben, waarin je dat bedrag verdisconteerd, dan hoef je nu niks uit te betalen.
(…)1.33.50 (lees: BrownPaper Company) het is heel raar dat ik dat ga zeggen in deze omstandigheid, maar ik vind het te weinig. We gaan [verweerder] salaris verhogen voor de komende 4 jaar met 500 euro en dan hoeven we het ook niet meer te hebben over….
1.35.11 (
lees: BrownPaper Company) Ik snap wel wat je bedoeld want hiermee heb je alleen maar t afgelost in 4 jaar tijd… thats it. En als je het zou vertalen naar nu is het ook minder geld want er is ook rente… als je terugrekend met een annuiteitenrekening kom je op 10 k dus daarmee zou je [verweerder] tekort doen. Ik heb nog een andere vraag…. in hoeverre houden we hierbij rekening met dat we van deze regeling af willen, want dat zit hier nog niet bij toch?
1.35.56
[verweerder] Voor mij bestaat dan de regeling niet meer.
(…)1.36.16 (lees: BrownPaper Company) dus dan zeg ik moet je niet 500 doen, maar 750, ik zeg maar even wat voor de vuist weg, want anders compenseren we jou niet voor het feit dat jouw kans op het genereren van extra inkomsten weg is… en we compenseren je niet voor het feit dat je geld steeds minder waard wordt. Dan zou BPC zich ernstig goedkoop inkopen dat zou ik dan weer niet fair vinden. (…)”
3.5
Partijen hebben de gemaakte afspraken als volgt op schrift gesteld. Het stuk is op 23 april 2019 opgesteld door BrownPaper Company en is door beide partijen ondertekend.
“Afgelopen 16 april hebben we gesproken over de afronding van eerdere afspraken. Het doel van dit overleg was enerzijds de feiten gemeenschappelijk te maken en daarmee te weten over welk bedrag we spreken. Anderzijds tot een afronding te komen van de regeling. Dit mede omdat we per 1 januari 2018 de regeling niet meer kennen. (De regeling vanuit 2017 betrof 10% over het binnenhalen van nieuwe opdrachten, 3% van omzet op ICE projecten en € 10,- per COPA analyse.)
Oorspronkelijk was de regeling ook bedacht als alternatief voor jou om een bedrag op te sparen wat in te zetten was voor aankoop aandelen. In de zomer van 2018 heeft iedereen zich teruggetrokken een aandeel te nemen. Mede gevoed door de stand van zaken op dat moment. Tot mijn spijt hebben we de afwikkeling van de afspraken tussen jou en TBPC te lang laten liggen. Zo werd ons ook duidelijk tijdens ons gesprek.
We hebben vastgesteld dat jij op basis van de oude regelingen bruto € 24.431,- hebt opgebouwd. Dit komt voort uit het binnenhalen van nieuwe opdrachten, ICE omzet en verkoop van COPA analyses.
Jouw voorstel was dit bedrag te verdelen over de komende 4 jaar als toevoeging aan je salaris per maand. En daarmee ook geen aanspraak meer te maken op tussentijdse verhoging. Wij vinden dit een aansprekende vorm die ook draagbaar is gekeken naar de financiële situatie van ons bedrijf. Tegelijkertijd heb ik aangegeven ook rekening te willen houden met het feit dat dit een uitgestelde betaling is. En ook rekening gehouden moet worden met mogelijke inflatie.
In jouw voorstel komt het er op neer dat je een salarisverhoging zou krijgen van bruto € 508,90. Wij hogen dit op naar bruto € 750,- per maand. In praktijk betekent dit dat je per mei een salaris ontvangt van bruto 6.750,- per maand. Voor de duur van de komende 4 jaar.
Met deze afspraak komen we overeen dat:
- Per vandaag er geen andere afspraken meer gelden dan je huidige contract waarbij het salaris opgehoogd wordt met bruto € 750,-
- Alle regelingen uit het verleden nu definitief niet meer gelden
Ik ga ervan uit dat we hiermee de benodigde duidelijkheid hebben om te werken aan de toekomst. En daarmee TBPC alsook de ICE propositie succesvol te laten zijn.”
3.6
Nadat tussen partijen een conflict was ontstaan, heeft [verweerder] op [datum] de arbeidsovereenkomst opgezegd. Per [datum] is hij uit dienst gegaan.
3.7
Bij brief van 17 januari 2020 heeft de advocaat van [verweerder] aan BrownPaper Company verzocht om uitbetaling van een bedrag van € 20.000,- bruto ter zake van nog verschuldigde variabele beloning.
3.8
In een reactie van BrownPaper Company aan de advocaat van [verweerder] van 28 januari 2020 is vermeld:
“In april 2019 hebben wij met de heer [verweerder] een afspraak gemaakt. Dat hebben wij gedaan omdat hij geen partner kon worden en aan had gegeven een regeling te willen treffen voor de variabele beloning die hij naar zijn mening wel, en volgens ons niet, had opgebouwd. Daarover hebben we een uitgebreid gesprek gehad, afspraken gemaakt en dat vastgelegd. Het uitgangspunt voor het sluiten van die regeling was dat de heer [verweerder] heeft aangegeven dat hij duidelijkheid wilde en nog 4 jaar (tot zijn pensionering) met plezier bij The Brown Paper Company wilde werken. Als commitment dezerzijds is afgesproken zijn salaris te verhogen met in totaal 750,-- en daarmee was enige aanspraak op wat voor regeling dan ook, ook uit het verleden, weg. Zo staat het ook in de vastgelegde afspraken.”

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[verweerder] heeft BrownPaper Company gedagvaard en gevorderd dat, samengevat, BrownPaper Company wordt veroordeeld tot betaling van een door hem over de periode van 2016 tot en met 2019 opgebouwde variabele beloning van € 20.000,-, vermeerderd met rente, wettelijke verhoging en kosten, en met veroordeling van BrownPaper Company tot het verstrekken van een bruto/netto specificatie op straffe van een dwangsom.
4.2
BrownPaper Company betwist dat [verweerder] recht heeft op de door hem gestelde variabele beloning, en stelt dat partijen bovendien in april 2019 zijn overeengekomen dat een eventueel recht van [verweerder] op een beloning is komen te vervallen, in ruil voor een verhoging van het salaris van [verweerder] met € 750,- per maand. BrownPaper Company heeft aan die verplichting voldaan tot het moment van uitdiensttreding.
4.3
De kantonrechter heeft de vorderingen van [verweerder] grotendeels toegewezen en BrownPaper Company in de kosten veroordeeld.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
BrownPaper Company is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met het vonnis. Zij heeft verschillende grieven tegen het vonnis aangevoerd. BrownPaper Company wil dat het hof de vorderingen van [verweerder] alsnog afwijst.
5.2
[verweerder] eist in incidenteel hoger beroep dat het hof alsnog het volledige bedrag aan hoofdsom en de wettelijke verhoging toewijst.

6.Beoordeling in hoger beroep

6.1
De principale en incidentele grieven leggen het geschil in volle omvang aan het hof voor. Het hof overweegt hierover het volgende.
De overeenkomst van april 2019
6.2
De kern van het geschil tussen partijen wordt gevormd door de uitleg van de tussen partijen in april 2019 gesloten overeenkomst (zie overweging 3.5 van dit arrest). Het hof overweegt dat deze overeenkomst moet worden uitgelegd aan de hand van het Haviltex-criterium. Dit criterium houdt – kort gezegd – in dat het bij de uitleg van een schriftelijke overeenkomst aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de overeenkomst mochten toekennen, en op wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
6.3
In dit kader is onder meer relevant wat tussen partijen op 16 april 2019 is besproken in het gesprek dat ten grondslag heeft gelegen aan de schriftelijke overeenkomst. [verweerder] heeft van dit gesprek een transcriptie overgelegd (zie overweging 3.4 van dit arrest). BrownPaper Company heeft de juistheid van deze transcriptie onvoldoende gemotiveerd weersproken. Zij heeft wel gesteld dat [verweerder] het gesprek heimelijk heeft opgenomen, en dat het waarschijnlijk is dat hij bewust bepaalde uitspraken aan BrownPaper Company heeft willen ontlokken, maar zij heeft de juistheid van de transcriptie niet betwist. Het hof gaat hier daarom van uit. Het hof ziet geen aanleiding om de transcriptie als onrechtmatig verkregen bewijs buiten beschouwing te laten.
6.4
In de overeenkomst is onder meer vermeld:
“We hebben vastgesteld dat jij op basis van de oude regelingen bruto € 24.431,- hebt opgebouwd. Dit komt voort uit het binnenhalen van nieuwe opdrachten, ICE omzet en verkoop van COPA analyses.”[verweerder] stelt dat BrownPaper Company hiermee het bedrag heeft erkend waarop hij nog recht had ter zake van door hem over eerdere jaren opgebouwde variabele beloning, en dat zij hier niet op terug kan komen. BrownPaper Company betwist dit. Zij stelt dat de variabele beloningsregeling al per 1 januari 2018 was komen te vervallen en dat genoemd bedrag in de overeenkomst niet meer is geweest dan een vaststelling van het bedrag dat [verweerder] zelf dacht opgebouwd te hebben, welk bedrag vervolgens door partijen slechts als uitgangspunt is genomen voor het maken van aanvullende salarisafspraken.
6.5
Het hof verwerpt het verweer van BrownPaper Company. In de schriftelijke overeenkomst, die door BrownPaper Company is opgesteld, staan de woorden
“We hebben vastgesteld…”. Dat wijst er niet op dat deze vaststelling uitsluitend betrekking had op het bedrag dat [verweerder] zelf meende nog tegoed te hebben. Ook de opmerking van de zijde van BrownPaper Company in het gesprek van 16 januari 2019
“Maar dit zijn opgebouwde rechten, conform de afspraak die we hebben gemaakt, en wij komen onze afspraken na. Dussuh… moet dit in een keer uitgekeerd worden… of in delen?”(transcriptie onder 1.27.36, overweging 3.4) wijst hier niet op. BrownPaper Company heeft geen concrete feiten of omstandigheden gesteld die wijzen op een andere uitleg. Het hof concludeert daarom dat hier sprake is van een tussen partijen overeengekomen vaststelling van het bedrag aan variabele beloning waarop [verweerder] op dat moment nog recht had, en over de hoogte waarvan partijen het (volgens BrownPaper Company) oneens waren. Hiermee is op dit punt sprake van een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:900 lid 1 BW. Dit betekent dat beide partijen zijn gebonden aan de overeengekomen vaststelling van het bedrag van € 24.431,- waarop [verweerder] nog recht had, ook als dit bedrag – zoals BrownPaper Company stelt – feitelijk te hoog was. Door het bedrag gezamenlijk vast te stellen op € 24.431,- hebben partijen kennelijk beoogd om aan een discussie over de hoogte van dit bedrag aan einde te maken. Aan bewijslevering over de daadwerkelijke hoogte van het bedrag dat [verweerder] nog tegoed had komt het hof om die reden niet toe.
6.6
Vervolgens rijst de vraag of de in de overeenkomst vermelde salarisverhoging van € 750,- per maand gedurende een periode van vier jaar moet worden begrepen als een afbetalingsregeling met betrekking tot het door BrownPaper verschuldigde bedrag van € 24.431,-, zoals [verweerder] meent, of dat sprake is van een vaststellingsovereenkomst tegen finale kwijting waarbij [verweerder] met het accepteren van de overeengekomen salarisverhoging elke verdere aanspraak op het bedrag van € 24.431,- heeft prijsgegeven, zoals BrownPaper Company stelt. Ook op dit punt stelt het hof [verweerder] in het gelijk. In de overeenkomst wordt uitdrukkelijk gesproken van een verdeling van het bedrag van € 24.431,- over een periode van vier jaar als toevoeging aan het salaris. In het gesprek van 16 april 2019 is door BrownPaper de vraag gesteld of het bedrag van € 24.431,- ineens of in delen moest worden betaald en is ter sprake gekomen dat BrownPaper Company geen geld had voor een betaling ineens. Uit de tekst van de overeenkomst in combinatie met het gesprek, gevoegd bij de omstandigheid dat bij de berekening van de hoogte van de overeengekomen salarisverhoging rekening is gehouden met het feit dat er sprake was van een uitgestelde betaling en met een inflatiecorrectie, kan naar het oordeel van het hof redelijkerwijs niet anders worden afgeleid dan dat partijen met de maandelijkse salarisverhogingen over een periode van vier jaar hebben beoogd een betalingsregeling te treffen met betrekking tot het door BrownPaper verschuldigde bedrag van € 24.431,-. [verweerder] hoefde redelijkerwijs niet te begrijpen, en BrownPaper mocht uit deze overeenkomst redelijkerwijs niet afleiden, dat [verweerder] door akkoord te gaan met de salarisverhoging over een periode van vier jaar afstand deed van zijn recht op betaling van het volledige bedrag van € 24.431,- als hij – om welke reden dan ook – binnen de overeengekomen termijn van vier jaar uit dienst zou gaan. De bepaling in de overeenkomst dat er
“Per vandaag (…) geen andere afspraken meer gelden dan je huidige contract waarbij het salaris opgehoogd wordt met bruto € 750,-”en dat
“Alle regelingen uit het verleden nu definitief niet meer gelden”kan in redelijkheid niet in die door BrownPaper verdedigde zin worden uitgelegd.
6.7
Aangezien [verweerder] al per [datum] uit dienst is gegaan, heeft BrownPaper de salarisverhoging van € 750,- per maand niet over de gehele overeengekomen periode van vier jaar betaald en is zij daarom nog een deel van de € 24.431,- aan [verweerder] verschuldigd. Partijen zijn het niet eens over de hoogte van dit resterende deel. Het hof overweegt hierover het volgende.
6.8
Uit het transcript van het gesprek van 16 april 2019 blijkt dat in de overeengekomen salarisverhoging van € 750,- per maand een bedrag van € 250,- is begrepen als vergoeding voor inflatie en gemiste rente, welk bedrag tevens was bedoeld als compensatie voor het wegvallen van de flexibele beloningsregeling. Voor zover het bedrag van € 250,- tot doel had om het wegvallen van de flexibele beloningsregeling te compenseren, kan het niet worden aangemerkt als afbetaling op de hoofdsom. Het hof begroot het compensatiedeel en het inflatie/rente-deel beide op 50% van € 250,-, en zal hiermee bij de berekening van het bedrag dat [verweerder] nog tegoed heeft rekening houden. Dit betekent dat van het bedrag van € 750,- per maand € 625,- wordt aangemerkt als afbetaling. [verweerder] gaat bij de berekening van zijn vordering uit van een verschuldigde hoofdsom van € 24.000,-. Vast staat dat BrownPaper acht termijnen heeft betaald, wat neerkomt op de aflossing van een bedrag van € 5000,-. Dit betekent dat BrownPaper nog € 19.000,- aan [verweerder] verschuldigd is. Het hof merkt in dit verband op dat dit bedrag gelijk is aan het bedrag waar de kantonrechter in zijn berekening op is uitgekomen, maar dat dit is veroorzaakt door een kennelijke rekenfout van de kantonrechter.
6.9
Uit het bovenstaande volgt dat de principale grieven van BrownPaper falen. Ook de incidentele grief 1 van [verweerder] wordt verworpen.
6.1
Aangezien het bedrag waarop [verweerder] recht heeft achterstallig loon betreft, heeft hij recht op de wettelijke verhoging over het nog verschuldigde bedrag vanaf het moment dat BrownPaper heeft geweigerd dit aan hem te betalen. Het hof houdt rekening met de omstandigheden van het geval, op grond waarvan het hof van oordeel is dat de niet tijdige betaling van het restant bedrag wel aan BrownPaper kan worden verweten maar niet in ernstige mate, en ziet hierin aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen tot 10%. Grief 2 in het incidenteel appel, die zich richt tegen de beslissing van de kantonrechter om de wettelijke verhoging te matigen tot nihil, slaagt.
Conclusie en proceskosten
6.11
De conclusie is dat het hoger beroep van BrownPaper Company niet slaagt, en dat het incidenteel appel van [verweerder] deels slaagt. Het hof zal het vonnis van de kantonrechter vernietigen voor zover het de afwijzing van de gevorderde wettelijke verhoging betreft, en voor het overige bekrachtigen onder verbetering van gronden. Het hof zal BrownPaper Company als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het principaal hoger beroep. In het incidenteel appel zijn partijen over en weer in het ongelijk gesteld, zodat het hof de proceskosten zal compenseren.
6.12
Aan bewijslevering komt het hof niet toe, omdat partijen geen bewijs hebben aangeboden van feiten die, indien bewezen, leiden tot een andere beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, zitting houdende te Rotterdam, van 11 december 2020, voor zover daarbij de door [verweerder] gevorderde wettelijke verhoging is afgewezen,
en
in zoverre opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt BrownPaper tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ter hoogte van 10% over het bedrag van € 19.000,-;
- bekrachtigt het vonnis voor het overige, onder verbetering van gronden;
  • veroordeelt BrownPaper in de kosten van het geding in het principaal hoger beroep, aan de zijde van [verweerder] tot op heden begroot op € 772,- aan griffierecht en € 3.062,- aan salaris advocaat (2 punten tarief III);
  • compenseert de proceskosten in het incidenteel hoger beroep, in die zin dat elke partij zijn/haar eigen kosten draagt;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M.T. van der Hoeven-Oud, F.J. Verbeek en A.J.P. van Beurden en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2023 in aanwezigheid van de griffier.