In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WOZ-waarde van een onroerende zaak, een voormalig winkelpand, dat door de Heffingsambtenaar van de gemeente Noordwijk was vastgesteld op € 295.000. De belanghebbende, aangeduid als [X] B.V., heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling en de daaropvolgende aanslag onroerende-zaakbelastingen. De Rechtbank Den Haag heeft in eerste aanleg de waarde verlaagd tot € 245.000, wat de Heffingsambtenaar in hoger beroep aanvecht.
Het Hof heeft vastgesteld dat de Heffingsambtenaar onvoldoende inzicht heeft gegeven in de toegepaste kapitalisatiefactor van 10,5, die gebruikt werd om de waarde van het pand te onderbouwen. De Heffingsambtenaar heeft een Waarderapport en een Bruto kapitalisatiefactor berekening overgelegd, maar het Hof oordeelt dat de gegevens niet voldoende onderbouwd zijn. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de waarde van het pand op de waardepeildatum, 1 januari 2020, schattenderwijs op € 245.000 moest worden vastgesteld, rekening houdend met het feit dat het pand sinds die datum leegstond.
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en oordeelt dat de Heffingsambtenaar niet aan zijn bewijslast heeft voldaan. De waarde van het pand blijft dus vastgesteld op € 245.000. Daarnaast wordt de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende in hoger beroep tot een bedrag van € 1.674, en wordt er griffierecht geheven van € 548.