ECLI:NL:GHDHA:2023:2684

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
10 januari 2024
Zaaknummer
200.321.985/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van bestuurders van een stichting wegens verwaarlozing van taken en belangenconflicten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over het ontslag van twee bestuurders van de Monumentenstichting Kasteel Oud-Wassenaar (MKOW). De appellanten, [appellant 1] en [appellant 2], waren in hoger beroep gekomen tegen eerdere beschikkingen van de rechtbank Den Haag, waarin zij als bestuurders van MKOW waren ontslagen. Het hof oordeelde dat de appellanten hun taken als bestuurders hebben verwaarloosd, met name door het aangaan van de A-B-C transactie, waarbij [appellant 1] het Kasteel Oud-Wassenaar voor een aanzienlijk lagere prijs aan zichzelf verkocht dan de marktwaarde. Dit leidde tot een ernstig nadeel voor MKOW, wat in strijd was met de belangen van de stichting. Het hof bevestigde dat een bestuurder van een stichting kan worden ontslagen op grond van verwaarlozing van zijn taak, en dat de betrokkenheid van [appellant 1] bij de transactie een tegenstrijdig belang vormde. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikkingen van de rechtbank en veroordeelde de appellanten in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.321.985/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/624028 / HA RK 22-24
Beschikking van 19 december 2023
in de zaak van
[appellant 1],
wonend in [woonplaats 1] ,
en
[appellant 2]
wonend in [woonplaats 2] ,
appellanten,
advocaat: mr. D.A. Beck, te Leiden,
tegen
het
Openbaar Ministerie,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. M.E. de Meijer.
Belanghebbende in deze zaak is
Monumentenstichting Kasteel Oud-Wassenaar
gevestigd in Wassenaar,
advocaat: mr. R.A. Wolf te Den Haag.
Het hof zal partijen hierna [appellanten] , het OM en MKOW noemen. Appellanten zullen individueel worden aangeduid als respectievelijk [appellant 1] en [appellant 2] .

1.De zaak in het kort

1.1
In dit hoger beroep is aan de orde of er aanleiding is om [appellanten] als bestuurders van MKOW te ontslaan, omdat zij hun taak hebben verwaarloosd. Het hof oordeelt, net als de rechtbank, dat daarvan sprake is.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • het beroepschrift van 24 januari 2023, met producties, waarmee [appellanten] in hoger beroep zijn gekomen van de beschikkingen van 21 januari 2022, 20 juli 2022 en 25 oktober 2022 van de rechtbank Den Haag (hierna samen: de beschikkingen);
  • het verweerschrift van het OM, met producties;
  • de reactie van belanghebbende van 21 april 2023;
  • de brief van 7 augustus 2023 van mr. Beck met producties;
  • de brief van 21 augustus 2023 van mr. Beck met producties.
2.2
Op 23 augustus 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten, en de vertegenwoordiger van het OM, hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt. Mr. Wolf heeft bij brief van 13 oktober 2023 gereageerd op het proces-verbaal.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
De rechtbank heeft in de beschikking van 25 oktober 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:11344; hierna ook: de eindbeschikking) onder 2 (2.1 t/m 2.19) de feiten opgesomd die zij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Tegen de vermelding onder 2.3, 2.9, 2.16, 2.18 en 2.19 is bezwaar gemaakt in de grieven I tot en met VI gericht tegen de eindbeschikking. Voor zover dit bezwaar inhoudt dat feiten onjuist zijn vermeld, zal het hof daarmee hierna bij de beoordeling rekening houden. Voor zover dit bezwaar inhoudt dat de rechtbank feiten niet volledig heeft weergegeven en daarom niet heeft meegewogen of buiten beschouwing heeft gelaten, verwijst het hof naar de beoordeling hierna, waarbij feiten zijn meegewogen in de beoordeling van het hoger beroep. In aanvulling hierop merkt het hof op dat de feitenvaststelling in een vonnis slechts een selectie vormt, naar keuze van de rechter, van de tussen partijen vaststaande feiten die voor de beoordeling van het geschil (het meest) relevant zijn, maar dat dit niet betekent dat de overige feiten die in de procedure door partijen zijn gesteld bij deze beoordeling buiten beschouwing zijn gelaten.
3.2
Tegen die achtergrond gaat het in deze zaak om het volgende.
3.3
MKOW is opgericht op 7 oktober 1987 door [appellant 1] . Hij is sinds de oprichting onafgebroken bestuurder geweest, deels tezamen met wisselende anderen, deels alleen. Op grond van de statuten van MKOW bestaat het bestuur uit ten hoogste drie leden. In de periode van 22 augustus 2019 tot 27 augustus 2021 was [appellant 1] enig bestuurder van MKOW. Met ingang van 27 augustus 2021 is ook [appellant 2] tot bestuurslid van MKOW benoemd.
3.4
In de statuten van MKOW staat (althans stond ten tijde van de hierna in 3.12 genoemde A-B-C transactie) dat het doel van MKOW is de instandhouding van monumenten, beschermd op grond van de Monumentenwet 1988 en dat in het bijzonder hieronder wordt begrepen:
"de instandhouding van het onder complexnummer 508021 in het register van beschermde rijksmonumenten op tweeëntwintig mei tweeduizend zes ingeschreven rijksmonument: "HISTORISCHE BUITENPLAATS 'OUD WASSENAAR' met LANDHUIS (1), PARKAANLEG (2), voormalige DIENSTWONING (3) en PERGOLA (4)." Meer in het bijzonder worden hieronder begrepen het Kasteel Oud-Wassenaar, het in het complex onder 1 genoemde landhuis, tezamen met de monumentale toegangsweg naar het Kasteel Oud-Wassenaar, de Kasteellaan, zulks inclusief de daarbij behorende bedekking/ verharding, bermen en begroeiing, (...) "
3.5
Op 23 november 1987 is MKOW eigenaar geworden van de onder 3.4 genoemde buitenplaats of, kort gezegd, Kasteel Oud-Wassenaar (hierna: het Kasteel). Het Kasteel is gekocht van Stichting Kasteel Oud-Wassenaar (hierna: de oude Stichting).
3.6
Het Kasteel is in 2006 aangewezen als Rijksmonument. Het is gelegen op landgoed Park Oud-Wassenaar. Op dit landgoed bevinden zich naast het Kasteel nog vier appartementsgebouwen met in totaal 60 appartementen, en een parkeerterrein (hierna: het Parkeerterrein).
3.7
De oude Stichting is opgericht in 1974. [appellant 1] is vanaf de aanvang bestuurder van de oude Stichting. [appellant 2] is sinds 11 november 1987 bestuurder van de oude Stichting.
3.8
Bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht van het Kasteel is op 23 november 1987 een notariële akte ‘hoofdelijke aansprakelijkstelling’ opgemaakt tussen MKOW als hoofdelijk medeschuldenaar - vertegenwoordigd door een driekoppig bestuur, waaronder [appellant 1] - enerzijds en [appellant 1] als schuldeiser anderzijds. In de akte wordt verwezen naar een notariële akte van 30 juni 1983 op grond waarvan de oude Stichting NLG 450.000,- verschuldigd is aan [appellant 1] , met onder meer de volgende voorwaarden:
  • er zijn geen periodieke aflossingen verschuldigd;
  • de oude Stichting zal de hoofdsom (gedeeltelijk) aflossen zodra zij daartoe in staat is;
  • de oude Stichting is een rente verschuldigd van 10% per jaar;
  • de oude Stichting is op eerste verzoek van [appellant 1] verplicht om hypotheek te verstrekken op onroerende goederen van de oude Stichting.
In de notariële akte van 23 november 1987 heeft MKOW zich tot hoofdelijke medeschuldenaar gesteld jegens [appellant 1] tot zekerheid voor de betaling van alles wat de oude Stichting uit hoofde van de in de akte van 30 juni 1983 opgenomen geldlening (hierna: de Lening) verschuldigd zou zijn, waarbij MKOW zich ook heeft verbonden om op eerste verzoek een hypotheek te verstrekken.
3.9
MKOW is op 13 oktober 2009 eigenaar geworden van het Parkeerterrein. De koopsom van het Parkeerterrein bedroeg toen € 15.000,-. Op 19 mei 2017 heeft MKOW de eigendom van het Parkeerterrein overgedragen aan [appellant 1] , voor een koopprijs van € 15.000, kosten koper.
3.1
Op 20 december 2011 is MKOW - daarbij vertegenwoordigd door [appellant 1] en toenmalig bestuurslid [betrokkene 1] - een koopoptie-overeenkomst aangegaan met [appellant 1] (hierna: de Koopoptie), tegen betaling door [appellant 1] van een bedrag van € 20.000,- en de verplichting de opstalverzekering te vergoeden, voor zover MKOW zelf niet in staat zou zijn die te voldoen. Op grond van de Koopoptie heeft [appellant 1] het recht het Kasteel te kopen tegen de WOZ-waarde. De Koopoptie is voor onbepaalde tijd aangegaan en was niet opzegbaar voor 1 januari 2017. In de considerans van de overeenkomst staat vermeld dat MKOW niet (meer) beschikt over de middelen om de premie van de gebouwenverzekering te betalen of het Kasteel aan de buitenzijde te onderhouden en aan de binnenzijde te restaureren door het wegvallen van inkomsten en dat [appellant 1] bereid is om MKOW "van haar steeds nijpender wordende probleem te verlossen door zich bereid te verklaren om op termijn het Kasteel Oud-Wassenaar van de stichting te kopen en in eigendom te aanvaarden tegen een van tevoren overeengekomen/berekenbare prijs".
3.11
Op 14 juli 2021 zijn MKOW en [appellant 1] als verkopers en Charter Real Estate B.V. (hierna: CRE) als koper een overeenkomst aangegaan op grond waarvan CRE het Kasteel, de zich in het Kasteel bevindende inventaris en het Parkeerterrein heeft gekocht voor € 3.500.000,= (hierna: de B-C-transactie). MKOW werd hierbij vertegenwoordigd door [appellant 1] , op dat moment enig bestuurder van MKOW. In de considerans van de overeenkomst is opgenomen dat MKOW na het verlies van inkomsten slechts met leningen haar vaste kosten kan betalen, zich inmiddels geconfronteerd ziet met hoge schulden en dat CRE bereid is het Kasteel op verantwoorde wijze te restaureren en in de toekomst te onderhouden, waarmee de doelstelling van MKOW (blijvend) verwezenlijkt wordt. De overeenkomst is aangegaan onder de ontbindende voorwaarde dat CRE niet voor 31 december 2022 een haar conveniërende omgevingsvergunning verkrijgt ter zake de beoogde herontwikkeling van het Kasteel tot zorg- en/of seniorenappartementen.
3.12
Op 25 augustus 2021 is het Kasteel door MKOW overgedragen aan [appellant 1] , voor een koopsom van € 825.000,- (hierna ook: de A-B-transactie; en gezamenlijk met de B-C transactie hierna aangeduid als de A-B-C transactie). Deze koopsom is niet daadwerkelijk betaald. MKOW heeft aan [appellant 1] een aflossingsvrije lening verstrekt van € 825.000,- voor vijf jaar, tegen 3% rente, waar tegenover [appellant 1] op 25 augustus 2021 een eerste recht van hypotheek aan MKOW op het Kasteel heeft verleend. Zowel bij de notariële akte van levering van het Kasteel, als bij de notariële akte waarbij het hypotheekrecht is gevestigd, heeft [appellant 1] gehandeld voor zich in privé, en als enig bestuurder van MKOW.
3.13
De Koopovereenkomst betreffende de B-C-transactie is op 26 oktober 2021 ingeschreven in het Kadaster. Uit de akte van inschrijving blijkt dat [appellant 1] uiteindelijk als enig verkoper optrad.
3.14
Bij brieven van 27 januari 2022 aan [appellant 1] en [appellant 2] heeft tijdelijk bestuurder mr. [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ; zie hierna onder 4.2) namens MKOW laten weten de koopovereenkomst betreffende de A-B-transactie te vernietigen op grond van artikel 2:7 in samenhang met artikel 3:49 BW.
3.15
Bij brief van 27 januari 2022 aan CRE heeft [betrokkene 2] er namens MKOW op gewezen dat de koopovereenkomst betreffende de B-C-transactie niet rechtsgeldig is, geacht moet worden nooit gesloten te (kunnen) zijn en dat CRE geen rechten aan die overeenkomst kan ontlenen. In de brief staat verder dat voor zover de koopovereenkomst niet nietig is, de koopovereenkomst namens MKOW met een beroep op artikel 3:45 BW wordt vernietigd.
3.16
[appellant 1] heeft op verzoek van MKOW op 18 februari 2022 een verklaring van waardeloosheid ondertekend ten aanzien van: - de akte van 19 mei 20217 betreffende de koop en levering aan [appellant 1] van het parkeerterrein; - de akte van 25 augustus 2021 betreffende de A-B-transactie en de bijbehorende akte van vestiging van hypotheek en pand van dezelfde datum; - de inschrijving van de koopovereenkomst betreffende de B-C-transactie. Inmiddels is MKOW in het Kadaster weer geregistreerd als eigenaar van het Kasteel en het Parkeerterrein.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
Het OM heeft bij verzoekschrift van 19 januari 2022 de rechtbank verzocht om - samengevat - [appellanten] te ontslaan als bestuurders van MKOW en bij wijze van voorlopige voorziening [appellanten] te schorsen als bestuurders en in hun plaats [betrokkene 2] (tijdelijk) te benoemen als bestuurder.
4.2
De rechtbank heeft bij de beschikking van 21 januari 2022 [appellant 1] en [appellant 2] als bestuurders van MKOW geschorst en [betrokkene 2] tot tijdelijk bestuurder van MKOW benoemd, met daarbij (onder meer) als opdracht “een onderzoek in te stellen naar het beleid en de gang van zaken van [MKOW] en daarvan schriftelijk verslag op te stellen”. Op 19 april 2022 heeft [betrokkene 2] dat verslag (hierna: het Verslag) uitgebracht.
4.3
Bij de beschikking van 20 juli 2022 is, na een verzoek van het OM daartoe, de aan [betrokkene 2] verstrekte opdracht in het kader van de bij beschikking van 21 januari 2022 getroffen voorlopige voorziening voor de duur van het geding uitgebreid.
4.4
Bij de (eind)beschikking van 25 oktober 2022 heeft de rechtbank [appellanten] ontslagen als bestuurders van MKOW en in hun plaats [betrokkene 2] benoemd als bestuurder.

5.Het geding in hoger beroep

5.1
[appellanten] zijn in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens zijn met de beschikkingen. Zij hebben een grief tegen de beschikking van 21 januari 2022, twee grieven tegen de beschikking van 20 juli 2022, en twintig grieven tegen de beschikking van 25 oktober 2022 aangevoerd. [appellanten] willen dat het hof de verzoeken van het OM alsnog afwijst.
5.2
Het OM verzoekt de beschikkingen te bekrachtigen en [appellanten] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
5.3
MKOW vraagt het hof, samengevat, het verzoek van [appellanten] af te wijzen, met veroordeling van hen in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.

6.Beoordeling in hoger beroep

6.1
De grieven tegen de eindbeschikking I tot en met VI betreffen de vaststelling van de feiten in de eindbeschikking. Het hof verwijst naar hetgeen daarover is opgemerkt in 3.1 hierboven en oordeelt dat de grieven niet kunnen leiden tot vernietiging van die beschikking.
6.2
Grief VII richt zich tegen de overweging van de rechtbank (4.1) waarin is opgenomen dat op het verzoek om een voorlopige voorziening (de schorsing van [appellanten] als bestuurders) te treffen al is beslist, zodat dat verzoek geen verdere bespreking behoeft. Uit de toelichting bij deze grief maakt het hof op dat [appellanten] bezwaar maken tegen het feit dat zij, voorafgaand aan de bepaling van een mondelinge behandeling van het verzoek tot ontslag van hen, niet in de gelegenheid zijn gesteld hun standpunten ten aanzien van de voorlopige voorziening kenbaar te maken, ondanks de toezegging daartoe van de rechtbank in 2.1 van de beschikking van 21 januari 2022. Het hof overweegt dat [appellanten] in dit stadium van de procedure, waarbij zij wel die gelegenheid hebben gehad, geen kenbaar belang meer hebben bij deze grief, zodat die geen verdere bespreking behoeft.
6.3
De overige bezwaren van [appellanten] tegen de eindbeschikking komen erop neer dat zij van mening zijn ten onrechte te zijn ontslagen als bestuurders van MKOW. Grief VIII richt zich tegen de overweging (4.3) van de rechtbank waarin deze oordeelt dat het verzoek van het OM om [appellanten] te ontslaan, toegewezen moet worden. Ter toelichting op grief VIII verwijzen [appellanten] naar de grieven die zich richten tegen overwegingen van de rechtbank (4.6 tot en met 4.9) die (mede) te grondslag liggen aan dat oordeel. Dit zijn de grieven IX tot en met XX.
6.4
Bij de beoordeling van die grieven neemt het hof tot uitgangspunt dat een bestuurder van een stichting op verzoek van het OM kan worden ontslagen wegens verwaarlozing van zijn taak, andere gewichtige redenen, of ingrijpende wijzigingen van omstandigheden op grond waarvan het voortduren van het bestuurderschap in redelijkheid niet kan worden geduld (artikel 2:298 lid 1 BW). Tot 1 juli 2021 gaf artikel 2:298 lid 1 BW als ontslaggronden onder meer het doen of nalaten in strijd met de wet of de statuten en wanbeheer. Tegen die achtergrond zal het hof hierna eerst het verzoek gericht tegen [appellant 1] , en vervolgens het verzoek gericht tegen [appellant 2] , beoordelen.
6.5
Het hof neemt, net als de rechtbank, in aanmerking dat [appellanten] van mening zijn een vordering van inmiddels meer dan € 7,7 miljoen op MKOW te hebben, voortkomend uit de Lening. De vraag of die vordering feitelijk bestaat – het OM zet daar vraagtekens bij – behoeft in deze procedure geen beantwoording.
[appellant 1]
6.6
Het OM heeft aan zijn verzoek tot ontslag, voor zover gericht tegen [appellant 1] , onder meer ten grondslag gelegd dat [appellant 1] zijn taak als bestuurder heeft verwaarloosd door geen deugdelijke administratie bij te houden en dat hij door middel van de A-B-C transactie MKOW ernstig heeft benadeeld en daarmee zowel de wet als de statuten van MKOW heeft overtreden.
6.7
[appellanten] hebben aangevoerd dat [appellant 1] MKOW niet heeft benadeeld en dat er bij de beoordeling van een ontslagverzoek op grond van artikel 2:298 BW niet alleen moet worden gekeken naar het administratieve beheer of de feitelijke constatering dat er in strijd is gehandeld met de wet en/of de statuten. Er moet in de visie van [appellanten] ook aandacht worden besteed aan het feitelijk beheer van het Kasteel, in het bijzonder het in stand houden van het rijksmonument. Dat heeft de rechtbank volgens [appellanten] niet gedaan (grief XIX). [appellanten] hebben op dit punt aangevoerd dat [appellant 1] door jarenlang zijn vorderingen op MKOW niet te innen, het mogelijk heeft gemaakt dat het Kasteel al die jaren werd onderhouden, dat hij ervoor heeft gezorgd dat er subsidie is verkregen om de buitenkant van het Kasteel te restaureren, en dat hij in CRE een koper heeft gevonden die bereid was het interieur voor 4 tot 5 miljoen euro te restaureren.
6.8
Het hof overweegt dat uit hetgeen door [appellanten] in deze procedure naar voren is gebracht blijkt dat [appellant 1] zich vele jaren op verscheidene fronten heeft ingezet voor het (behoud van het) Kasteel. Dit laat evenwel onverlet dat een verzoek tot ontslag van hem als bestuurder moet worden toegewezen als blijkt dat voldaan is aan een of meerdere van de in artikel 2:298 lid 1 BW genoemde gronden. Daarvan is naar het oordeel van het hof in dit geval sprake.
6.9
In de eerste plaats heeft [appellant 1] zijn taak als bestuurder verwaarloosd door het aangaan en realiseren van de A-B-C transactie. Daarbij is relevant dat er sprake was van een tegenstrijdig belang en dat de verkoop van het Kasteel op de wijze overeengekomen in de A-B-C transactie niet in het belang van MKOW was. Het hof licht dit toe.
6.1
Gezien de omstandigheden dat [appellant 1] enig bestuurder was van MKOW, het Kasteel (eerst) aan zichzelf wilde overdragen, en dat hij van MKOW een bedrag van - naar eigen zeggen - meer dan € 7,7 miljoen te vorderen had, mocht [appellant 1] zich niet in staat achten het belang van MKOW bij verkoop van het Kasteel, met de vereiste objectiviteit en integriteit te behartigen. [appellant 1] mocht een dergelijk besluit ook op grond van de wet (artikel 2:291 lid 6 BW) niet nemen zonder schriftelijke vastlegging van de overwegingen die aan het besluit ten grondslag lagen, hetgeen hij niet gedaan heeft (nog los van het feit dat de verkoop van het Kasteel op grond van artikel 2:291 lid 2 überhaupt niet geoorloofd was).
6.11
Daarnaast geldt dat, wat er ook zij van de vraag of een verkoop van het Kasteel aan CRE in het belang van MKOW was, de A-B transactie dat in elk geval niet was. Het verschil tussen de verschuldigde koopprijs voor het Kasteel in de A-B transactie en een directe verkoop aan CRE zou volgens het OM € 2.650.000,- hebben bedragen. [appellanten] hebben dat niet betwist. Indien de A-B-C transactie doorgang zouden hebben gevonden, was dat bedrag aan [appellant 1] toegekomen, ten koste van MKOW. [appellanten] hebben daar tegenin gebracht dat de A-B-C transactie ten opzichte van een directe verkoop juist een voordeel voor MKOW opleverde of in elk geval geen nadeel, omdat als gevolg van de A-B-C transactie MKOW rente zou hebben ontvangen op de uitgeleende koopsom, en het bedrag van € 2.650.000,- toch aan [appellant 1] zou hebben moeten voldoen gezien zijn vorderingen uit hoofde van de Lening. Het hof volgt [appellanten] daarin niet. Bij directe verkoop had MKOW immers voor het Kasteel een aanmerkelijk hoger bedrag ontvangen en kon zij daaruit de (gestelde) vorderingen van [appellant 1] uit hoofde van de Lening en de rekening-courant verhouding gedeeltelijk terugbetalen. Na uitvoering van de A-B-C transactie zou MKOW slechts een vordering op [appellant 1] van € 825.000,- hebben gekregen, die [appellant 1] ook nog kon verrekenen met de aan hem verschuldigde bedragen. Ook indien [appellant 1] aan MKOW een rente van - volgens [appellant 1] - € 75.000,- over de geleende aankoopsom verschuldigd zou zijn, zou de restschuld aan [appellant 1] veel hoger zijn geweest dan bij een directe verkoop. Dit leidt ertoe dat de indirecte verkoop in het nadeel van MKOW was. Dat MKOW niet in staat was al haar schulden te voldoen, maakt dat niet anders.
6.12
Daarbij is er sprake van aanmerkelijk voordeel voor [appellant 1] : door het Kasteel voor € 825.000,- te kopen en, met het Parkeerterrein en de inventaris, voor € 3.500.000,- te verkopen, zou hij, naar hij niet of onvoldoende heeft betwist, € 2.650.000,- hebben verdiend en daarnaast het aankoopbedrag hebben kunnen verrekenen met zijn (gestelde) vorderingen uit hoofde van de rekening-courant verhouding en de Lening. [appellant 1] heeft steeds verklaard dat het verkrijgen van extra zekerheid voor de gedeeltelijke terugbetaling van zijn vorderingen op MKOW een van de redenen was voor de A-B-C transactie.
6.13
Voor de volledigheid merkt het hof op dat ook indien het standpunt van het OM dat de Lening niet opeisbaar is wordt gevolgd, de A-B-C transactie niet in het belang van MKOW is geweest. Dan zou [appellant 1] immers, ten koste van MKOW, € 2.650.000,- hebben overgehouden aan die transactie.
6.14
De stelling van [appellanten] dat door de onvoorwaardelijke aankoop van het Kasteel door hen, het risico van de verkoop onder ontbindende voorwaarden aan CRE geheel bij [appellant 1] is komen te liggen, maakt het bovenstaande niet anders. Dat het volgens [appellant 1] daaruit voortvloeiende voordeel voor MKOW, namelijk dat – totdat de verkoop onvoorwaardelijk zou zijn geworden – de financiële verplichtingen zoals de opstalverzekeringen en de aanslag OZB door zouden zijn gelopen, opweegt tegen het hiervoor vastgestelde nadeel voor MKOW, is niet gebleken. Bovendien doet het aan het tegenstrijdig belang niet af.
6.15
De tweede - naast de in 6.12 genoemde extra zekerheid voor terugbetaling van zijn vorderingen - door [appellant 1] aangevoerde reden voor het aangaan van de A-B transactie rechtvaardigt die evenmin. Wat er ook zij van de door hem gestelde pogingen van derden om hem weg te krijgen als bestuurder van MKOW, niet is gebleken dat zijn aanblijven noodzakelijk was en het belang van MKOW niet net zo zeer, of mogelijk beter, zou zijn gediend bij een of meer andere bestuurders.
6.16
[appellant 1] heeft nog aangevoerd dat hij heeft vertrouwd op de notarissen, die de betreffende akten in de A-B-C transactie hebben gepasseerd. Het hof oordeelt dat enig onjuist handelen van die notarissen [appellant 1] niet ontslaat van zijn verplichtingen als bestuurder. Van een bestuurder mag worden verwacht dat hij bekend is met de statuten en de relevante wetgeving. Dit geldt temeer indien de bestuurder, zoals [appellant 1] , advocaat is.
6.17
Ten tweede heeft [appellant 1] zijn taak als bestuurder verwaarloosd en in strijd met artikel 2:10 BW gehandeld door geen behoorlijke administratie te voeren. De constateringen van [betrokkene 2] , opgenomen in het Verslag, dat de onderbouwing van de rekening-courantverhouding tussen MKOW en [appellant 1] en de balans en winst- en verliesrekening over de jaren 2020 en 2021 ontbreken, en dat de vordering uit hoofde van de Lening niet in de jaarrekeningen is opgenomen, heeft hij niet betwist. Ook, of zelfs juist, indien – zoals [appellanten] stellen – de administratie uiterst simpel was, doet dat niet af aan de verwaarlozing van hun taken als bestuurders. Artikel 2:10 BW vereist immers dat een zodanig administratie wordt gevoerd dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon kunnen worden gekend. Daarvan was geen sprake over de jaren 2020 en 2021. Anders dan [appellanten] lijken te stellen, wordt die verwaarlozing ook niet hersteld door het feit dat [betrokkene 2] bij de uitvoering van zijn onderzoek niet heeft gevraagd naar bepaalde stukken.
6.18
Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de gestelde vordering in rekening-courant aanzienlijk is (volgens [appellanten] beloopt deze bijna € 100.000). Doordat de (gestelde) vordering uit hoofde van de Lening, zeker nu die was opgelopen tot meer dan € 7,7 miljoen, niet in de jaarrekeningen was opgenomen, is daarin een zeer vertekend beeld gegeven van de vermogenspositie van MKOW. De verklaring van [appellant 1] , dat de vordering niet in de boeken van MKOW is opgenomen omdat hij de notariële akte waaruit de vordering volgt, niet aan de administrateur van MKOW kon tonen, is geen rechtvaardiging. Zoals [appellant 1] op de zitting in hoger beroep heeft bevestigd, had hij te allen tijde een afschrift van die akte bij de notaris kunnen opvragen.
[appellant 2]
6.19
Het OM verwijt [appellant 2] in de eerste plaats dat hij te weinig heeft gedaan als bestuurder. In het bijzonder wordt hem verweten dat hij is toegetreden tot het bestuur, maar niets heeft ondernomen om de schade van MKOW als gevolg van de A-B-C transactie ongedaan te maken of te beperken.
6.2
[appellanten] hebben ten aanzien van het verzoek tot ontslag van [appellant 2] het volgende aangevoerd. Anders dan de rechtbank heeft overwogen was [appellant 2] op de hoogte van de verkoop van het kasteel aan [appellant 1] . [appellant 2] was ook op de hoogte van de vorderingen die [appellant 1] op MKOW had. Dat de verkoop aan [appellant 1] in strijd zou zijn met artikel 2:291 lid 2 BW hoefde [appellant 2] echter niet te vermoeden, omdat MKOW daarbij werd bijgestaan door een notaris.
6.21
Het hof overweegt dat een behoorlijke uitoefening van zijn taak als bestuurder met zich bracht dat [appellant 2] zich actief zou inzetten in het belang van MKOW. Van hem kon worden verwacht ten minste in de gaten te houden of voldaan werd aan de verplichtingen van artikel 2:10 BW, en dat hij zich verdiepte in de gevolgen voor MKOW van de verkoop van het Kasteel en de vorderingen van [appellant 1] op MKOW. Omdat, zoals hiervoor is overwogen, [appellant 1] op die punten zijn taak als bestuurder verwaarloosde, had [appellant 2] daar actie op moeten ondernemen. Ook in hoger beroep heeft [appellant 2] niet betwist dat hij niets heeft gedaan voor MKOW. Dat stilzitten kan in de gegeven omstandigheden niet anders worden gekwalificeerd dan als verwaarlozing van zijn taak. De rechtbank heeft het verzoek van het OM om [appellant 2] te ontslaan dan ook terecht toegewezen.
Overig
6.22
Uit hetgeen hiervoor (in 6.4 e.v.) is overwogen volgt dat grief VIII, gericht tegen het oordeel van de rechtbank in de eindbeschikking dat het verzoek van het OM om [appellanten] te ontslaan als bestuurders van MKOW, niet slaagt. De overige grieven kunnen daarmee ook niet tot vernietiging van de eindbeschikking leiden. Bij vernietiging van de beschikkingen van 21 januari 2022 en 21 juli 2022 bestaat onvoldoende belang, zodat de daartegen gerichte grieven geen nadere bespreking behoeven. Het hof zal de beschikkingen bekrachtigen.

7.Conclusie en proceskosten

7.1
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellanten] niet slaagt. Daarom zal het hof de beschikkingen bekrachtigen. Het hof zal [appellanten] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep, van het OM en van MKOW. De proceskosten van het OM worden tot op heden begroot op nihil. De proceskosten van MKOW begroot het hof tot op heden op € 2.366,- aan advocaatkosten.

8.Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt de beschikkingen van de rechtbank Den Haag van 21 januari 2022, 20 juli 2022 en 25 oktober 2022;
- veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van het OM, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van MKOW, tot op heden begroot op € 2.366,- aan salaris advocaat (2 punten, tarief II) en op € 173,- aan nasalaris, te vermeerderen met € 90,- aan nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van deze beschikking plaatsvindt;
- bepaalt dat binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak aan deze kostenveroordeling moet zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Volker, mr. H.J. van Harten en mr. M.M. Kruithof en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2023 in aanwezigheid van de griffier.