ECLI:NL:GHDHA:2023:2675

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2023
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
200.334.769/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggeleiding van kinderen naar Nigeria in het kader van het Haags kinderontvoeringsverdrag

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, gaat het om de teruggeleiding van de kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van Nederland naar Nigeria. De rechtbank Den Haag had eerder op 7 november 2023 de terugkeer van de kinderen gelast, maar de moeder was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. De moeder stelde dat de kinderen niet ongeoorloofd waren achtergehouden, omdat zij samen met de vader hadden afgesproken om een jaar door Europa te reizen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nigeria lag en dat de moeder de kinderen ongeoorloofd in Nederland heeft achtergehouden. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en gelast dat de moeder de kinderen uiterlijk op 3 januari 2024 terugbrengt naar Nigeria. Tevens is er voorlopige voogdij opgelegd aan het Leger des Heils om te waarborgen dat de kinderen niet aan de teruggeleiding worden onttrokken. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.334.769/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 23-7142
zaaknummer rechtbank : C/09/654672
beschikking van de meervoudige kamer van 18 december 2023
inzake
[appellante] ,
wonende te Nigeria, feitelijk verblijvend in Nederland,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. I.M.G. Maste te Almere,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te Nigeria,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A.J. van Steensel te Den Haag.
Als belanghebbende is verder aangemerkt:
[bijzondere curator] ,
kantoorhoudende te Den Haag,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator over het hierna te noemen kind,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden,
hierna te noemen: de raad.

1.De zaak en de beschikking in het kort

1.1
Deze zaak gaat over de teruggeleiding van de kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vanuit Nederland naar Nigeria.
1.2
De rechtbank Den Haag heeft in de beschikking van 7 november 2023, die is verbeterd bij beschikking van 15 november 2023, de terugkeer van de kinderen naar Nigeria gelast.
1.3
De moeder is het met deze beslissing niet eens. Zij verzoekt in hoger beroep het verzoek van de vader tot teruggeleiding van de kinderen naar Nigeria alsnog af te wijzen.
1.4
Het hof wijst in deze beschikking het hoger beroep van de moeder af en bekrachtigt de bestreden beschikking.
1.5
Het hof geeft hierna eerst een beschrijving van het verloop van de procedure tot nu toe en van wat in hoger beroep in geschil is. Daarna zal het hof zijn beslissing motiveren.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 20 november 2023 in hoger beroep gekomen van genoemde beschikking van 7 november 2023 (hierna: de bestreden beschikking).
2.2
De vader heeft op 28 november 2023 een verweerschrift ingediend, waarin hij tevens incidenteel hoger beroep tegen de bestreden beschikking heeft ingesteld.
2.3
De moeder heeft op 1 december 2023 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Op 29 november 2023 is het verslag van de bijzondere curator bij het hof ingekomen.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 4 december 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
 de moeder, bijgestaan door haar advocaat, alsmede door mevrouw [tolk] , tolk in de Engelse taal;
 de vader, door middel van een videoverbinding, bijgestaan door zijn advocaat;
 de bijzondere curator;
 de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
De advocaat van de moeder heeft ter zitting pleitaantekeningen overgelegd.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
3.2
De moeder en de vader zijn met elkaar gehuwd.
3.3
Zij zijn de ouders van de volgende nu nog minderjarige kinderen:
 [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] , Texas, Verenigde Staten (hierna steeds: [minderjarige 1] ), en
 [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2022 te [geboorteplaats] , Texas, Verenigde Staten (hierna steeds: [minderjarige 2] )
(hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen).
3.4
Partijen oefenen gezamenlijk het gezag over de kinderen uit.
3.5
Op 20 december 2022 zijn partijen met de kinderen vanuit Nigeria naar Nederland
gereisd.
3.6
De vader is op 16 januari 2023 naar Nigeria teruggekeerd. De moeder is niet met de kinderen naar Nigeria teruggekeerd.
3.7
De vader heeft de Nigeriaanse nationaliteit, de moeder heeft de Nigeriaanse nationaliteit en de kinderen hebben de Nigeriaanse en de Amerikaanse nationaliteit.
3.8
Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 19 oktober 2023 is de bijzondere curator tot bijzondere curator over [minderjarige 1] benoemd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de terugkeer van de kinderen gelast naar [plaats] , Nigeria, uiterlijk op 17 november 2023, waarbij de moeder de kinderen dient terug te brengen naar Nigeria. Daarnaast heeft de rechtbank bevolen, indien de moeder nalaat de kinderen terug te brengen naar Nigeria, dat de moeder de kinderen met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op 17 november 2023, zodat de vader de kinderen zelf mee terug kan nemen naar [plaats] , Nigeria. Verder is - voor zover in hoger beroep nog van belang - bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt en het meer of anders verzochte is afgewezen.
Bij voornoemde beschikking van 15 november 2023 is de bestreden beschikking verbeterd, in die zin dat de terugkeer van de kinderen is gelast uiterlijk op 24 november 2023 in plaats van op 17 november 2023. Voor het overige is de bestreden beschikking gehandhaafd.
4.2
De moeder is het niet eens met de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dat toelaat, de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de vader alsnog af te wijzen.
4.3
De vader verzoekt het hof het hoger beroep van de moeder af te wijzen. In incidenteel hoger beroep verzoekt de vader het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarin zijn verzoeken om de voorlopige afgifte van de kinderen aan een gecertificeerde instelling en om een kostenveroordeling zijn afgewezen en in zoverre, opnieuw rechtdoende:
I. voor het geval de moeder nalaat de minderjarigen tijdig terug te brengen naar Nigeria, de afgifte van de minderjarigen met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader te bevelen, zo nodig ex art. 812 en 813 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) met behulp van de sterke arm, uiterlijk op 21 december 2023, althans op een door het hof te bepalen datum, dan wel indien zulks aanstonds niet mogelijk is voorlopig aan een gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet,
II. met veroordeling van de moeder in de kosten van de teruggeleiding, waaronder de kosten van de procedures in eerste aanleg en hoger beroep, alsmede de kosten van vliegtickets en overnachtingskosten die de vader moet maken, welke kosten vooralsnog worden begroot op € 10.400,00.
4.4
De moeder verzoekt de vader in zijn incidenteel hoger beroep primair niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel subsidiair het incidenteel hoger beroep van de vader af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toetsingskader
5.1
Om te beginnen moet het hof ambtshalve beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om kennis te nemen van het onderhavige teruggeleidingsverzoek van de vader. Nigeria is geen partij bij het Haagse Verdrag betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980, Trb. 1987, nr. 139 (hierna: het Verdrag). Daarom moet de rechtsmacht van de Nederlandse rechter beoordeeld worden aan de hand van de commune regels van internationaal bevoegdheidsrecht, in dit geval artikel 3 Rv (zie HR 5 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1085).
5.2
Op grond van artikel 3, aanhef en onder c, Rv komt de Nederlandse rechter in dit geval rechtsmacht toe, aangezien de zaak in verband met het verblijf van de moeder en de kinderen in Nederland voldoende met de rechtssfeer van Nederland is verbonden.
5.3
Omdat Nigeria geen partij is bij het Verdrag, kan de verdragsregeling niet rechtstreeks worden toegepast bij de inhoudelijke beoordeling van het teruggeleidingsverzoek van de vader. In dit soort gevallen kan de verdragsregeling echter “als punt van oriëntatie” worden gehanteerd bij de beoordeling van het teruggeleidingsverzoek. Het hof verwijst hiervoor naar zijn eerdere beslissing van 19 oktober 2020, ECLI:GHDHA:2020:2020.
Standpunten
5.4
De moeder stelt dat partijen samen de wens hadden met de kinderen een jaar door Europa te reizen. Daarvoor hadden zij meerdere redenen. In de eerste plaats wilden zij Nigeria een periode ontvluchten vanwege de toenmalige verkiezingen in februari 2023 en het geweld waarmee de verkiezingstijd in Nigeria steevast gepaard gaat. Daarnaast wilden zij de familie van de moeder in Nederland bezoeken en Europa verkennen. Volgens de moeder had de vader het plan om langere tijd in Albanië te blijven. Het plan was dat de moeder [minderjarige 1] tijdens hun verblijf in Europa thuisonderwijs zou geven en om die reden heeft de vader boeken voor thuisonderwijs aangeschaft, die zij ook allemaal op reis hebben meegenomen. Op 20 december 2022 is het gezin vanuit Nigeria naar Nederland gevlogen. Op de aangeschafte vliegtickets was als retourdatum 19 januari 2023 vermeld. Aan die datum moet echter geen waarde worden gehecht, omdat het zonder retourticket niet is toegestaan per vliegtuig Europa binnen te reizen. De terugreisdatum is bij de luchtvaartmaatschappij eenvoudig te verzetten. De vader heeft van die mogelijkheid ook gebruik gemaakt, want hij is op 16 januari 2023 teruggevlogen. Ook uit andere omstandigheden blijkt volgens de moeder de bedoeling van partijen om voor langere tijd door Europa te reizen. Op 15 januari 2023 heeft de vader haar echter de echtscheiding aangezegd en is hij vertrokken, met achterlating van zijn gezin. Dat de plannen van de vader zijn gewijzigd, betekent echter niet dat de moeder de kinderen ongeoorloofd achterhoudt. De vader heeft ingestemd met de overbrenging van de kinderen naar Nederland en het gezamenlijke plan was om niet binnen het jaar terug te reizen naar Nigeria. Van het door de vader gestelde ongeoorloofd achterhouden van de kinderen door de moeder is dan ook geen sprake.
Verder betwist de moeder dat de kinderen hun gewone verblijfplaats in Nigeria hadden. Dat geldt in elk geval voor [minderjarige 2] . Zij is op [geboortedatum] 2022 buiten aanwezigheid van de vader in Amerika geboren. Moeder en dochter zijn daarna nog enige tijd in Amerika gebleven en vervolgens naar Nigeria gereisd. Ongeveer vier maanden later zijn zij als gezin op reis gegaan. De moeder stelt dat door het plan om ten minste een jaar door Europa te trekken de gewone verblijfplaats van de kinderen niet meer in Nigeria is gelegen. Beide kinderen verblijven inmiddels al bijna een jaar in Europa en zij raken gewend aan de Europese cultuur, mentaliteit en leefomgeving. Nigeria is voor hen inmiddels een (vrijwel) nieuwe en onbekende omgeving. De moeder is de hoofdverzorger van beide kinderen en het meest betrokken. [minderjarige 2] krijgt nog borstvoeding en is dan ook volledig van de moeder afhankelijk. [minderjarige 1] is ook erg aan haar gehecht. De moeder stelt dat de vader geen contact met de kinderen zoekt. In Nigeria heeft moeder geen familiale en sociale banden.
5.5
De vader stelt dat het gezin op 20 december 2022 vanuit Nigeria voor een vakantie van een maand naar de familie van de moeder in Nederland is vertrokken. Het aanvankelijke plan was om zich voor een jaar in Albanië te vestigen, maar toen bleek dat zij voor Albanië geen visum zouden krijgen, hebben zij al op voorhand een streep door dat plan gezet. Voor Nederland hadden zij een Schengenvisum dat geldig was tot 20 januari 2023. De terugreisdatum op de retourtickets was daar dan ook op afgestemd. De vader is echter eerder teruggekeerd vanwege het overlijden van zijn stiefmoeder en haar uitvaart. De moeder weigerde mee terug te gaan naar Nigeria. Van die weigering heeft de vader bij zijn vertrek op 16 januari 2023 melding gemaakt bij de Marechaussee op Schiphol. In Nederland verbleef het gezin bij de zuster van de moeder in Almere. Met deze zuster hebben partijen in de maand december 2022 en de eerste helft van januari 2023 een reis door verschillende landen van Europa gemaakt. Het was de bedoeling met het gezin terug te keren naar Nigeria. Daar hadden zij hun gewone verblijfplaats. [minderjarige 1] stond voor het schooljaar 2022/2023 op school ingeschreven en het schoolgeld voor de eerste drie maanden van 2023 is betaald. Nadat de vader alleen naar Nigeria is teruggekeerd, heeft de moeder in de periode van februari 2023 tot juli 2023 alleen met de kinderen door Europa gereisd. De vader wist daar aanvankelijk niets van en heeft daarvoor geen toestemming gegeven. Hij heeft voor het langdurig verblijf in Nederland ook geen toestemming gegeven of daarmee ingestemd of erin berust. De moeder weigert met de kinderen terug te keren naar Nigeria, ondanks dat hij dat herhaaldelijk heeft verzocht. In februari 2023 wilde hij al een teruggeleidingsprocedure beginnen, maar toen bleken de kinderen niet in Nederland te zijn.
5.6
De bijzondere curator heeft met [minderjarige 1] gesproken. Hij is een vrolijk, opgewekt jongentje, en zijn gedrag is passend bij zijn leeftijd. Hij vertelt vrijwel niets over het leven in Nigeria of over de vader. Wel zegt hij geen contact met de vader te hebben. Hij heeft nog niet voldoende tijdsbesef om te kunnen aangeven of hij langer dan wel korter geleden in Nigeria was. Nederland is nu zijn wereld en het leven hier met zijn moeder en zusje vindt hij prettig en leuk.
5.7
De raad heeft partijen er ter zitting op gewezen dat zij, ondanks hun onderlinge strijd en verschillen van inzicht, altijd de ouders van de kinderen blijven en dat de kinderen er recht op hebben hun beide ouders in hun leven te hebben. Nu de kinderen bij de moeder in Nederland verblijven, vindt de raad het de verantwoordelijkheid van de moeder om ervoor te zorgen dat de kinderen contact kunnen onderhouden met de vader in Nigeria. De raad vindt dat de moeder dat actief moet stimuleren. Verder heeft de raad het hof in overweging gegeven om een voorlopige voogdijmaatregel voor de kinderen uit te spreken.
Bespreking van de grieven
Gewone verblijfplaats van de kinderen
5.8
Het hof dient te beoordelen of sprake is van ongeoorloofde overbrenging of achterhouding van de kinderen in Nederland. In artikel 3 van het Verdrag is bepaald dat sprake is van een ongeoorloofde overbrenging of achterhouding wanneer:
a. dit geschiedt in strijd met een gezagsrecht, dat is toegekend aan een persoon, een instelling of enig ander lichaam, alleen of gezamenlijk, ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of achterhouding zijn gewone verblijfplaats had; en
dit recht alleen of gezamenlijk daadwerkelijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of het niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend, indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden.
5.9
Het hof stelt het volgende voorop. Ingevolge art. 3, lid 1 onder a, van het Verdrag wordt het overbrengen of het niet doen terugkeren van een kind aldus als ongeoorloofd beschouwd, wanneer, voor zover hier van belang, dit geschiedt in strijd met een gezagsrecht dat is toegekend aan een persoon, alleen of gezamenlijk, ingevolge het recht van de Staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging zijn gewone verblijfplaats had. Dit conflictenrechtelijk begrip 'gewone verblijfplaats van het kind' is een feitelijk begrip waaraan inhoud wordt gegeven door de feiten en omstandigheden van het concrete geval. Daarbij gaat het, kort gezegd, om de plaats waarmee het kind onmiddellijk voorafgaande aan zijn overbrenging maatschappelijk de nauwste bindingen heeft. Tot de voor de bepaling van de gewone verblijfplaats van het kind in aanmerking te nemen factoren kunnen, naast fysieke aanwezigheid van het kind in een staat, in het bijzonder worden gerekend omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat deze aanwezigheid niet tijdelijk of toevallig is en dat de verblijfplaats van het kind een zekere integratie in een sociale en familiale omgeving tot uitdrukking brengt. De leeftijd van het kind en zijn sociale en familiale omgeving zijn van wezenlijk belang voor de vaststelling van de gewone verblijfplaats. Doorgaans is de omgeving van een jong kind in wezen een familiale omgeving, waarvoor de persoon of personen bij wie het kind woont, die daadwerkelijk gezag over hem uitoefenen en voor hem zorgen, bepalend is of zijn. Dat is te meer het geval als het kind in kwestie een zuigeling is. Die maakt noodzakelijkerwijs deel uit van de sociale en familiale kring van mensen van wie hij afhankelijk is (vgl. ECLI:NL:HR:2011:BQ4833). Wanneer het kind twee gezagsdragers heeft, moet rekening worden gehouden met de intenties van beide gezagsdragers (HvJ EU 28 juni 2018, zaak C-512/17, ECLI:EU:2018:513).
5.1
Het hof overweegt als volgt. De moeder bestrijdt in hoger beroep dat de kinderen voor het vertrek naar Nederland op 20 december 2022 hun gewone verblijfplaats in Nigeria hadden. Zij stelt dat de gewone verblijfplaats van [minderjarige 2] nooit in Nigeria is geweest, omdat zij daar slechts vier maanden voor het vertrek van het gezin naar Nederland heeft verbleven. Het hof gaat hieraan voorbij. Vast staat dat partijen in Nigeria woonden, de vader daar zijn werk had en [minderjarige 1] er naar school ging, kortom het gezin had met Nigeria maatschappelijk de nauwste bindingen. [minderjarige 2] maakt onderdeel uit van het gezin en daarmee lag haar gewone verblijfplaats naar het oordeel van het hof, mede gelet op haar nog zeer jonge leeftijd, eveneens in Nigeria.
5.11
Vervolgens ligt de vraag ligt voor of de gewone verblijfplaats is gewijzigd met het plan van de ouders om een jaar door Europa te gaan trekken, zoals de moeder betoogt. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep leidt het hof af dat partijen de bedoeling hebben gehad om, na het verblijf bij de zuster van de moeder in Nederland, door te reizen naar Albanië en daar voor langere tijd te verblijven. Anders dan de vader stelt, heeft hij naar het oordeel van het hof niet aannemelijk gemaakt dat de plannen voor het verblijf in Albanië al niet meer bestonden toen partijen naar Nederland reisden. Uit de door de moeder in hoger beroep overgelegde productie 4 blijkt immers dat de vader de moeder in januari 2023 nog appte over woonruimte in Albanië en het voor Albanië benodigde visum. De omstandigheid dat [minderjarige 1] begin 2023 weer op school in Nigeria stond ingeschreven maakt het oordeel van het hof niet anders, omdat het hof niet kan vaststellen wanneer die inschrijving heeft plaatsgevonden. Partijen zijn uiteindelijk niet naar Albanië vertrokken, kennelijk omdat het niet lukte visa voor Albanië te verkrijgen. Het hof kan uit het voorgaande slechts de conclusie trekken dat partijen geen definitief plan hadden, dat hun beider instemming had, of zij hun reis zouden voortzetten en de mogelijke verdere invulling daarvan. De vader is op 16 januari 2023 teruggekeerd naar Nigeria, vanwege het overlijden van zijn stiefmoeder. Op dat moment bestond tussen partijen geen overeenstemming over de verdere reisplannen. Het hof verwijst daarvoor naar de klacht/aangifte die de vader op 16 januari 2023 bij de Marechaussee op Schiphol heeft ingediend (productie 5 van de zijde van de vader uit de eerste aanleg). Daarin heeft de vader geschreven dat het gezin een visum had voor een verblijf van dertig dagen, maar dat de moeder tot zijn verbazing na afloop van die termijn heeft geweigerd mee terug te keren naar Nigeria, ondanks zijn pogingen om haar te overtuigen toch terug te keren. Hij vraagt de Marechaussee om hulp bij het laten terugkeren van zijn gezin naar Nigeria. Hieruit blijkt naar het oordeel van het hof dat van toestemming van de vader voor het verblijf van de kinderen buiten Nigeria vanaf dat moment geen sprake meer was. Door desondanks met de kinderen in Nederland te blijven, en verder door Europa te reizen, heeft de moeder de kinderen naar het oordeel van het hof vanaf 16 januari 2023 ongeoorloofd achtergehouden. Op 16 januari 2023 lag de gewone verblijfplaats van de kinderen naar het oordeel van het hof nog steeds in Nigeria. Anders dan de moeder stelt is de gewone verblijfplaats van de kinderen naar het oordeel van het hof met de door de moeder gestelde plannen om ten minste een jaar door Europa te reizen niet gewijzigd. Bovendien is gesteld noch gebleken dat de ouders plannen hebben gehad om zich definitief buiten Nigeria te vestigen; ook een langere reis is per definitie tijdelijk. Dat het centrum van het bestaan van de kinderen inmiddels wellicht in Nederland is komen te liggen zoals de moeder stelt, maakt de beoordeling van de gewone verblijfplaats van de kinderen onmiddellijk voorafgaand aan hun vasthouding niet anders.
Weigeringsgronden voor terugkeer?
5.12
Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de ongeoorloofde achterhouding van de kinderen in Nederland en de indiening van het verzoek in eerste aanleg door de vader (4 oktober 2023), dient op grond van artikel 12 lid 1 van het Verdrag in beginsel de onmiddellijke terugkeer van de kinderen naar Nigeria te volgen, tenzij sprake is van één van de in het Verdrag genoemde weigeringsgronden. De moeder beroept zich op de weigeringsgrond van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag. Het hof komt nu toe aan een inhoudelijke beoordeling van deze weigeringsgrond.
Weigeringsgrond van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag
5.13
Ingevolge artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag is de rechter van de aangezochte staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten, indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet, aantoont dat er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondraaglijke toestand wordt gebracht.
5.14
Het hof stelt voorop dat artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag restrictief moet worden uitgelegd en dat een beroep daarop slechts in uitzonderlijke situaties kan worden gehonoreerd (vgl. HR 20 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU4795). Als uitgangspunt geldt dat, in geval van kinderontvoering, terugkeer naar de staat van de gewone verblijfplaats in het belang van het kind is en dat de verzochte terugkeer alleen in bijzondere omstandigheden geweigerd wordt.
5.15
De moeder verzet zich tegen de terugkeer van de kinderen naar Nigeria en daarom is het aan haar om voldoende gedetailleerd en onderbouwd aan te tonen dat deze weigeringsgrond van toepassing is. De moeder voert in dit verband, kort gezegd, het volgende aan. Niet alleen zijn de kinderen gewend geraakt aan een leven in Europa, maar de mededeling van de vader dat hij van de moeder wil scheiden, betekent dat zij in Nigeria geen woonruimte en inkomen meer zal hebben. Zij heeft in Nigeria ook geen netwerk. De moeder stelt dat de vader in Nigeria macht heeft en met zijn invloed veel voor elkaar kan krijgen. Zij vreest dat zij bij aankomst in Nigeria zonder enige vorm van proces gevangen zal worden gezet en gehouden, waarbij de kinderen van haar zullen worden weggenomen en de vader zal bewerkstelligen dat hij het eenhoofdig gezag over de kinderen krijgt. Als zij van de kinderen wordt gescheiden ontstaat daardoor een ondraaglijke toestand voor de kinderen, op grond waarvan hun terugkeer moet worden geweigerd.
De vader heeft aangevoerd dat de moeder weliswaar allerlei argumenten aanvoert waarom zij en de kinderen niet terug kunnen naar Nigeria, maar dat zij daarvan geen enkel bewijs aanbrengt.
5.16
Naar het oordeel van het hof heeft de moeder, zoals ook de rechtbank heeft geoordeeld, mede gelet op de in deze toe te passen restrictieve uitleg van de weigeringsgrond, onvoldoende gespecificeerde en onderbouwde feiten en omstandigheden naar voren gebracht op basis waarvan het hof zou kunnen vaststellen dat de kinderen door hun terugkeer naar Nigeria worden blootgesteld aan lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand worden gebracht. Het beroep van de moeder op deze weigeringsgrond slaagt dan ook niet. Het hof is niet gebleken dat de moeder niet samen met de kinderen naar Nigeria zou kunnen terugkeren. Of zij al dan niet mee terugkeert is een eigen keuze van de moeder. Daarbij komt dat het hof evenmin is gebleken dat de kinderen, hoewel dat in beginsel niet wenselijk is, niet alleen naar de vader zouden kunnen terugkeren. Er zijn geen aanwijzingen dat de vader geen veilige opvoedomgeving kan bieden of over onvoldoende opvoedvaardigheden beschikt.
IVRK
5.17
De moeder voert tevens aan dat het belang van de kinderen zich verzet tegen teruggeleiding, omdat zij door een gedwongen terugkeer zullen worden gescheiden van hun moeder, waardoor de terugkeer van de kinderen in strijd is met het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK), dat van gelijke orde is als het Verdrag. De moeder stelt dat het teruggeleidingsverzoek van de vader ook op grond hiervan moet worden afgewezen.
De vader heeft aangevoerd dat de moeder weliswaar stelt zij bij terugkeer naar Nigeria zal worden weggehouden bij de kinderen, dat die stelling met geen enkel bewijs wordt gestaafd en dat die stelling dan ook dient te worden gepasseerd.
5.18
Zoals hiervoor is overwogen, is naar het oordeel van het hof op basis van door de moeder gestelde feiten en omstandigheden niet aannemelijk geworden dat de kinderen bij terugkeer naar Nigeria van de moeder zullen worden gescheiden. In zoverre gaat dit beroep van de moeder op het IVRK dan ook niet op. Bovendien verplicht artikel 11 IVRK de staten die partij zijn bij het verdrag, waaronder ook Nigeria, maatregelen te nemen ter bestrijding van de ongeoorloofde overbrenging van kinderen naar en het niet doen terugkeren van kinderen uit het buitenland (lid 1) en spoort de staten aan daartoe verdragen te sluiten of toe te treden tot bestaande verdragen (lid 2). Hieruit volgt dat het IVRK, evenals het Verdrag, berust op het uitgangspunt dat internationale kinderontvoering geacht moet worden in het algemeen in strijd te zijn met het belang van het kind, zodat teruggeleiding van het kind op de voet van het Verdrag als zodanig niet in strijd is met artikel 3 lid 1 IVRK (zie conclusie A-G Strikwerda, ECLI:NL:PHR:2007:BB3192 bij HR 28 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB3192).
Conclusie
5.19
Nu geen sprake is van één of meer van de in artikel 13 van het Verdrag genoemde weigeringsgronden, terwijl minder dan een jaar is verstreken tussen de ongeoorloofde achterhouding van de kinderen in Nederland en de indiening van het verzoekschrift, dient ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag de onmiddellijke terugkeer van de kinderen te volgen.
5.2
Gelet op het voorgaande zal het hof de teruggeleiding van de kinderen naar Nigeria gelasten, waarbij de moeder de kinderen uiterlijk op 3 januari 2024 dient terug te brengen naar Nigeria. Indien de moeder nalaat de kinderen terug te brengen naar Nigeria, beveelt het hof dat de moeder de kinderen met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op 3 januari 2024, opdat de vader de kinderen zelf mee terug kan nemen naar Nigeria.
Voorlopige voogdij
5.21
Het hof beschouwt het door de vader in incidenteel hoger beroep onder I gedane verzoek als een verzoek om een gecertificeerde instelling met de voorlopige voogdij over de kinderen te belasten. Op grond van artikel 13 lid 4 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering kan de rechter op verzoek of ambtshalve een gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet belasten met de voorlopige voogdij over het kind, indien gevaar bestaat dat het wordt onttrokken aan de tenuitvoerlegging van een bevel als bedoeld in het vijfde lid, betreffende de afgifte van het kind aan de gezaghebbende ouder bij toewijzing van het verzoek tot teruggeleiding.
5.22
Ter onderbouwing van zijn verzoek voert de vader aan dat gelet op de omstandigheid dat de moeder in haar beroepschrift uitdrukkelijk aangeeft dat zij niet zal terugkeren naar Nigeria, hij vreest dat de moeder niet zal meewerken aan een vrijwillige afgifte van de kinderen en na de uitspraak van het hof met de kinderen onmiddellijk Nederland zal verlaten.
5.23
De moeder maakt bezwaar tegen het verzoek van de vader om een voorlopige voogdijbeslissing wegens strijd met de goede procesorde, omdat zij zich op dat verzoek niet heeft kunnen voorbereiden. De moeder stelt verder dat zij Nederland niet kan verlaten met de kinderen, omdat het Amerikaanse paspoort van [minderjarige 1] is verlopen en hij geen ander geldig paspoort heeft waarmee hij kan reizen.
5.24
Het hof overweegt als volgt. Het hof gaat voorbij aan het bezwaar van de moeder tegen het verzoek van de vader om een voorlopige voogdijbeslissing wegens strijd met de goede procesorde. Het hof heeft de bevoegdheid ambtshalve deze beslissing te nemen en de moeder heeft bij de mondelinge behandeling in hoger beroep naar het oordeel van het hof voldoende gelegenheid gehad om op het verzoek van de vader te reageren, te meer nu het door de vader in eerste aanleg gedane verzoek ook zo te begrijpen valt.
Het hof sluit niet uit dat het gevaar bestaat dat de moeder de kinderen aan de daadwerkelijke teruggeleiding naar Nigeria zal onttrekken, gelet op de slechte verstandhouding tussen partijen en de mededeling van de moeder in het beroepschrift dat zij niet zal terugkeren naar Nigeria en door zal reizen zoals partijen van plan waren toen zij naar Europa vertrokken en dat, als het aan haar ligt, de kinderen met haar mee gaan. Dat de moeder inmiddels illegaal in Nederland verblijft en [minderjarige 1] , naar de moeder stelt, geen geldig paspoort meer heeft, maakt het naar het oordeel van het hof voor de moeder niet onmogelijk Nederland te verlaten. Dat [minderjarige 1] geen geldig (Amerikaans) paspoort meer heeft kan wel praktische problemen geven bij de teruggeleiding. Gelet op deze omstandigheden vindt het hof noodzakelijk dat er een voogd is die de teruggeleiding van de kinderen naar Nigeria begeleidt en in goede banen leidt ter afwending van het gevaar van onttrekking van de kinderen aan teruggeleiding naar Nigeria. Ook de raad heeft dit aan het hof in overweging gegeven. Het hof ziet daarom aanleiding (ambtshalve) te voorzien in de voorlopige voogdij als na te melden. Het hof zal het Leger des Heils tot voogd benoemen als bedoeld in artikel 13 lid 4 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering.
Kosten
5.25
De vader verzoekt het hof, nu sprake is van een onrechtmatige daad, de moeder te veroordelen in de kosten van de teruggeleiding, waaronder de kosten van de procedures in eerste aanleg en hoger beroep, alsmede de kosten van vliegtickets en overnachtingskosten die de vader moet maken, welke kosten vooralsnog worden begroot op € 10.400,00.
Kosten in verband met de ontvoering en teruggeleiding
5.26
Ingevolge artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering kan de rechter, voor zover hier van belang, desverzocht of ambtshalve elke persoon die voor de internationale ontvoering van het kind (mede)verantwoordelijk is, veroordelen tot betaling aan de persoon aan wie het gezag over het kind toekomt, van de door deze in verband met de ontvoering en de teruggeleiding van het kind gemaakte kosten. Voor het hof staat echter niet vast dat de vader deze kosten daadwerkelijk zal gaan maken, nu de moeder op grond van deze beslissing de eerst aangewezen persoon is om met de kinderen naar Nigeria terug te reizen en de kinderen daarnaast wellicht nog gebruik kunnen maken van de reeds gekochte retourtickets. Het hof wijst dit verzoek dan ook af.
Proceskosten
5.27
Het hof is van oordeel dat geen gronden aanwezig zijn om de moeder te veroordelen in de proceskosten. Van misbruik van procesrecht door de moeder is naar het oordeel van het hof geen sprake en het hof ziet ook in de overige door beide partijen over en weer aangedragen argumenten geen aanleiding om één van partijen in de kosten te veroordelen. Het hof zal de bestreden beschikking ook op dit punt bekrachtigen, en bepalen dat partijen ook in hoger beroep elk hun eigen kosten dragen.
5.28
Al het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking van de rechtbank Den Haag van 7 november 2023, met dien verstande dat het hof:
de terugkeer gelast van de kinderen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] , Texas, Verenigde Staten, en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2022 te [geboorteplaats] , Texas, Verenigde Staten, naar [plaats] , Nigeria uiterlijk op 3 januari 2024, waarbij de moeder de kinderen dient terug te brengen naar Nigeria, en beveelt, voor het geval de moeder nalaat de kinderen terug te brengen naar Nigeria, dat de moeder de kinderen met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op 3 januari 2024, opdat de vader de kinderen zelf mee terug kan nemen naar Nigeria;
belast het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering met de voorlopige voogdij over voornoemde kinderen tot het moment dat de beslissing tot teruggeleiding ten uitvoer zal zijn gelegd;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van de procedure in hoger beroep, zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
ontslaat de bijzondere curator [bijzondere curator] met ingang van de datum van deze beschikking van haar taak;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.M. Warnaar, A.A.F. Donders en H.A. Schipper, bijgestaan door mr. S.N. Keuning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 december 2023.