ECLI:NL:GHDHA:2023:2636
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de vastgestelde waarde van een woning onder de Wet WOZ
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vastgestelde waarde van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, eigenaar van de woning, was in beroep gegaan tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, die op 24 november 2022 had geoordeeld dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld door de Heffingsambtenaar van de gemeente Westland. De Heffingsambtenaar had de waarde van de woning op 1 januari 2020 vastgesteld op € 451.000, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2021.
De belanghebbende voerde aan dat de waarde te hoog was en concludeerde tot een herziening van de waarde naar € 427.000. De Rechtbank had echter geoordeeld dat de Heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. Tijdens de mondelinge behandeling op 1 november 2023 werd het geschil beperkt tot de vraag of de afwezigheid van een dakterras aan de achterzijde van de woning moest leiden tot een aanpassing van de waarde. De Heffingsambtenaar had een matrix overgelegd waarin de waarde was bepaald aan de hand van vergelijkingsobjecten.
Het Gerechtshof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de Heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de waarde was bepaald op basis van vergelijkbare objecten en dat de door de Heffingsambtenaar toegepaste methodiek correct was. De belanghebbende had niet voldoende bewijs geleverd om zijn stelling te onderbouwen dat de waarde lager zou moeten zijn. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.