In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1955, werd beschuldigd van actieve ambtelijke omkoping. Het hof heeft vastgesteld dat het openbaar ministerie (OM) deels niet-ontvankelijk is verklaard in de vervolging wegens verjaring voor de periode van 1 juli 2005 tot en met 2 december 2006. Voor het overige heeft het hof de verdachte vrijgesproken van de tenlasteleggingen, omdat niet bewezen kon worden dat hij een (extra) niet-reguliere of niet-zakelijke korting heeft verleend aan ambtenaren. De zaak betreft onder andere kortingen op de privé-aankoop van voertuigen door de verdachte, die niet als gifts konden worden aangemerkt. Het hof heeft de argumenten van de verdediging over de overschrijding van de redelijke termijn en het gelijkheidsbeginsel verworpen, en geconcludeerd dat er geen sprake was van een eerlijk proces. De beslissing van het hof is genomen na een grondige beoordeling van de feiten en omstandigheden van de zaak, waarbij de rechtsgeldigheid van de vervolging en de bewijsvoering centraal stonden.