ECLI:NL:GHDHA:2023:258

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
200.313.248/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van appel en niet-ontvankelijkheid in hoger beroep wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de tijdigheid van het appel van verzoeker, die hoger beroep had ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 31 maart 2022. De rechtbank had in die beschikking de ontkenning van het vaderschap van verweerder gegrond verklaard en verzoeker bevolen medewerking te verlenen aan een DNA-onderzoek. Verzoeker heeft zijn hoger beroep op 13 juli 2022 ingesteld, terwijl de beroepstermijn op 30 juni 2022 afliep. Het hof heeft vastgesteld dat verzoeker niet tijdig hoger beroep heeft ingesteld en dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Verzoeker heeft aangevoerd dat er mogelijk sprake is van een apparaatsfout, maar het hof heeft geoordeeld dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat de griffie een fout heeft gemaakt. De advocaat van verweerder heeft geen bezwaar gemaakt tegen de inwilliging van het verzoek van verzoeker, maar het hof heeft benadrukt dat de tijdigheid van het appel ambtshalve moet worden beoordeeld. Uiteindelijk heeft het hof verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, omdat hij de beroepstermijn heeft overschreden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Familie
zaaknummer : 200.313.248/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 19-7932
zaaknummer rechtbank : C/10/581959
beschikking van de meervoudige kamer van 15 februari 2023
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat mr. A.C. de Bakker te Hendrik-Ido-Ambacht
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: [verweerder] ,
advocaat mr. G.J. Schipper-de Bruijn te Spijkenisse.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 31 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
1.2
Bij die beschikking heeft de rechtbank – voor zover in hoger beroep van belang – gegrond verklaard de ontkenning van het vaderschap van [verweerder] , geboren op [geboortedatum 1] 1934 te [geboorteplaats 1] , ten aanzien van [verweerder] , en [verzoeker] bevolen medewerking te verlenen aan een DNA-onderzoek ter beantwoording van de vraag of [verzoeker] , geboren op [geboortedatum 2] 1946 te [geboorteplaats 2] , de biologische vader van [verweerder] kan zijn en met welke mate van waarschijnlijkheid, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
1.3
Tegen de tussenbeslissing betreffende het DNA-onderzoek is door de rechtbank tussentijds hoger beroep opengesteld.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Op 13 juli 2022 is bij het hof een beroepschrift van [verzoeker] binnengekomen. Hiermee heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld tegen voornoemde beschikking van 31 maart 2022.
2.2
Het hof heeft op 26 juli 2022 van de advocaat van [verzoeker] verder nog een journaalbericht van diezelfde datum ontvangen.
2.3
Op 13 januari 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarop alleen de vraag of [verzoeker] ontvankelijk is in zijn hoger beroep is behandeld. De advocaten van partijen zijn ter zitting verschenen; de partijen zelf zijn niet verschenen.

3.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

3.1
Artikel 806 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) regelt voor zaken van personen- en familierecht anders dan scheidingszaken de aanvang van de beroepstermijn. Ingevolge lid 1 sub a van artikel 806 Rv kan door de verzoeker in eerste aanleg en degene aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de uitspraak. Tot degenen aan wie de griffier een afschrift van de beschikking zendt, behoren op grond van artikel 805 lid 1 Rv, naast de verzoeker in eerste aanleg, de verschenen belanghebbenden en de niet verschenen belanghebbenden aan wie een afschrift van het verzoekschrift is verzonden.
3.2
[verzoeker] is in de procedure in eerste aanleg verschenen. Aangezien de uitspraak is gedaan op 31 maart 2022, liep de beroepstermijn voor hem af op 30 juni 2022. Blijkens de registratie bij de griffie van het hof heeft [verzoeker] niet eerder dan op 13 juli 2022 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 31 maart 2022.
3.3
Van de zijde van [verzoeker] is verzocht hem, ondanks de overschrijding van de termijn om hoger beroep in te stellen, toch ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep. Ter onderbouwing van zijn verzoek is van de zijde van [verzoeker] aangevoerd dat op de regel dat aan beroepstermijnen strikt de hand moet worden gehouden een uitzondering wordt gemaakt bij zogenoemde apparaatsfouten. Door de advocaat is aangevoerd dat in deze zaak wellicht sprake is van een apparaatsfout, nu hij niet kan controleren hoe de postverwerking bij de griffie van het hof is gegaan en of het beroepschrift daadwerkelijk pas op 13 juli 2022 bij het hof is ingekomen. Hij heeft het beroepschrift op 22 juni 2022 op zijn kantoor opgesteld en op diezelfde datum aan zijn secretaresse opdracht gegeven om het beroepschrift met de bijbehorende begeleidende brief per post aan het hof te verzenden. Hij kan uit zijn dossier niet afleiden of het beroepschrift op voorhand tevens per (beveiligde) e-mail aan het hof is verzonden. De advocaat biedt bewijs aan van zijn stelling dat mogelijk sprake is van een apparaatsfout door het horen van de door hem bij naam genoemde griffiemedewerkster die hem op 13 juli 2022 heeft gebeld toen het beroepschrift ter griffie van het hof werd ontvangen. Verder is van de zijde van [verzoeker] aangevoerd dat appeltermijnen van openbare orde zijn ter bescherming van het belang van de verweerder en dat [verweerder] in deze zaak nu juist van deze bescherming afziet. De advocaat van [verzoeker] verwijst in dit verband naar de conclusie van Advocaat-Generaal Bakels bij de uitspraak van de Hoge Raad van 13 juli 2001 (ECLI:NL:PHR:2001:ZC3673).
3.4
De advocaat van [verweerder] heeft naar voren gebracht geen bezwaar te hebben tegen inwilliging van het verzoek van [verzoeker] [verweerder] wil niet langer in onzekerheid verkeren en wenst duidelijkheid. Hij is niet blij met het ingestelde hoger beroep, maar als toch hoger beroep tegen de beschikking van 31 maart 2022 wordt ingesteld wenst hij dat dat zo snel mogelijk kan worden behandeld.
3.5
Het hof stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak in het belang van een goede rechtspleging omtrent het tijdstip waarop een termijn voor het instellen van hoger beroep aanvangt en daarmee eindigt, duidelijkheid dient te bestaan en dat derhalve aan beroepstermijnen strikt de hand moet worden gehouden. De niet-ontvankelijkheid wegens termijnoverschrijding wordt ambtshalve uitgesproken, ook indien de verweerder zich daar niet op beroept. Een uitzondering daarop is alleen gerechtvaardigd ingeval degene die hoger beroep instelt ten gevolge van een door de griffie van de rechtbank begane fout of verzuim niet tijdig wist en redelijkerwijs ook niet kon weten dat de rechter een beschikking had gegeven en de beschikking hem als gevolg van een niet aan hem toe te rekenen fout of verzuim pas na afloop van de termijn voor het instellen van hoger beroep is toegezonden of verstrekt. Met die gevallen moet op één lijn worden gesteld het geval waarin de griffie de beschikking nog wel binnen de beroepstermijn, maar zo laat heeft verzonden of verstrekt dat daartegen binnen die termijn redelijkerwijs zelfs niet meer een beroepschrift kan worden ingediend waarin de gronden voor het beroep niet zijn opgenomen (HR 28 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AN8489).
3.6
Het hof overweegt dat in de onderhavige zaak gesteld noch gebleken is van één van de hiervoor in 3.5 beschreven gevallen waarin een uitzondering kan worden gemaakt op de strikte handhaving van beroepstermijnen. Dat [verweerder] geen beroep wenst te doen op de niet-ontvankelijkheid van [verzoeker] is geen grond om een uitzondering te maken. De beroepstermijn is processueel gezien immers van openbare orde en het hof heeft de tijdigheid van het appel ambtshalve te beoordelen.
3.7
Voor zover [verzoeker] aanvoert dat het hoger beroepschrift wel tijdig – dus binnen de beroepstermijn – door het hof is ontvangen, overweegt het hof als volgt. In beginsel moet, mede met het oog op de vereiste rechtszekerheid en hanteerbaarheid van het recht op het punt van het tijdstip waarop beroepstermijnen gaan lopen, worden uitgegaan van de juistheid van de datastempels waarmee de griffie van het hof op ingekomen stukken de datum van ontvangst door de griffie van het desbetreffende stuk vermeldt. Op het onderhavige beroepschrift dat door de advocaat is gedateerd op 22 juni 2022 staat een stempel van de griffie van het hof met: “Ingekomen 13 juli 2022 Gerechtshof”, zodat het hof van die datum van ontvangst uitgaat. Er zijn door de advocaat van [verzoeker] geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht, waaruit zou kunnen blijken dat de vermelde datum van ontvangst door de griffie onjuist is. Daarmee is het bewijsaanbod naar het oordeel van het hof dan ook onvoldoende concreet, zodat het hof daaraan voorbij gaat.
3.8
De slotsom is dat [verzoeker] het hoger beroep niet binnen de daarvoor geldende beroepstermijn heeft ingesteld. Het hof zal [verzoeker] dan ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F. Ibili, C.M. Warnaar en J. van der Hoeven, bijgestaan door mr. S.N. Keuning als griffier, en is op 15 februari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.