Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[vestigingsplaats],
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 17 mei 2019, waarmee [appellanten] in hoger beroep zijn gekomen van de vonnissen van de rechtbank Den Haag van 28 juni 2017 en 20 februari 2019;
- het arrest van dit hof van 23 juli 2019, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 26 september 2019;
- de memorie van grieven van [appellanten], met bijlagen;
- de memorie van antwoord van [verweerster], tevens memorie van grieven in het incidentele appel, met bijlagen;
- de memorie van antwoord in het incidenteel appel, tevens akte uitlaten producties van [appellanten]
3.Feitelijke achtergrond
(‘voor een kusje?).[verweerster] heeft haar werkzaamheden in of omstreeks juli 2013 grotendeels voltooid. Met een e-mailbericht van 18 augustus 2013 heeft [verweerster] “bon 17” aan [appellanten] toegezonden. Dit overzicht maakte melding van werkzaamheden met een prijs van € 27.428,76 (excl. btw) en van een in totaal openstaand bedrag van € 82.507,91 (excl. btw en zonder enkele met name genoemde posten, waaronder die voor het schilderwerk). [verweerster] heeft nadien erkend dat in dit overzicht ten onrechte geen rekening was gehouden met een betaling van € 5.000 (excl. btw) in mei 2013.
----------------------------------------------------------------------------------------------------
Douchebak en badkamer is niet waterpas aangelegd € 1.855
Gebreken tegelwerk toiletruimte € 460
Ondeugdelijke elektrische voorzieningen € 2.110
Algehele afwerking (oneffenheden stukwerk, krimpnaden) € 9.340
Slordige en gevaarlijke aanpassing kapconstructie € 1.690
Slordige verlenging vlizotrap € 1.200
Gevelafwerking niet naar behoren € 3.100
Gebreken in metsel- en voegwerk € 2.700
Aanwezigheid van ‘sluier’ op de aluminium kozijnen € 8.500
Te ondiepe ligging riolering en aanvoerleidingen € 7.700
Matige en schrale staat van het schilderwerk € 4.580
Toiletpot buitenhuis te laag geplaatst € 5.900
Sluiting slot entreedeur buitenhuis werkt niet € 440
Traptreden in de tuin lopen niet op afschot € 7.410
Garage niet goed afgewerkt, vochtdoorslag en regenwater € 5.000
Buitenkranen werken niet naar behoren
€ 770
Entreedeur (verkeerd ingemeten) € 1.500
Elektra (extra kosten boven het bedrag van € 2.110) € 4.370
Waterafdichting boven wasruimte ondeugdelijk € 825
Hemelwaterafvoer ten onrechte verlijmd € 445
Breuken in tegels van de border € 500
Waterleiding te hoog aangelegd € 3.300
Onafgewerkte betonplaat gestort op deel fundament uitbouw € 8.000
Vier nokvorsten op het dak ontbreken € 400
Vochtdoorslag in de garage
€ 7.200
4.Procedure bij de rechtbank
a. de veroordeling van [verweerster] tot betaling van € 169.000 in hoofdsom en van € 2.465 wegens buitengerechtelijke kosten, beide bedragen vermeerderd met rente;
b. een verklaring voor recht dat de door [verweerster] gelegde conservatoire beslagen op onroerende zaken onrechtmatig zijn jegens hen, [appellanten], en dat [verweerster] aansprakelijk is voor de door deze beslagen door hen geleden en nog te lijden schade;
c. de opheffing van deze beslagen, op straffe van een dwangsom;
d. de veroordeling van [verweerster] in de proceskosten.
5.Vorderingen in hoger beroep
6.Beoordeling in het principale en incidentele hoger beroep
a) Door [verweerster] is in de serre een flens van een stalen kolom verwijderd, terwijl deze stalen kolom een onmisbaar constructief onderdeel vormt van de serre.
b) Het dak van de serre buigt door tegenschot, de hoekruit is gesprongen en de situatie van de serre is constructief verontrustend.
c) Bij het rapport BB 2019 is een aantal foto’s gevoegd van de serre waaruit gebreken blijken. Ook is bijgevoegd een brief van de Stadsdeelinspecteur van 23 augustus 2017, waarin staat:
.
De aannemer [verweerster] heeft vervolgens van een stalen kolom, welke een onmisbaar en wezenlijk onderdeel vormt van de serre en het dak, een flens afgeslepen, (…) Hieromtrent bestaan geen twijfels.” Hoe de opsteller van dit rapport heeft vastgesteld dat [verweerster] degene is die de balk heeft doorgeslepen, vermeldt het rapport niet. Daar komt nog het volgende bij. In het rapport BB 2016, waarin dit gebrek voor het eerst wordt genoemd, valt te lezen: “
Volgens zegge zou [verweerster] een flens van de stalen kolom hebben verwijderd om dit in overeenstemming te brengen met de geuite esthetische wensen”. Dit lijkt er op te wijzen dat de opsteller van het rapport BB 2016 van [appellanten] heeft gehoord dat zij zelf opdracht hebben gegeven voor een door hen gewenste verwijdering van de flens.
Los hiervan hebben [appellanten] ook in hoger beroep niet duidelijk gemaakt vanaf welk moment zij met dit gebrek op de hoogte waren en waarom dit gebrek niet als zodanig is benoemd vóórdat de door de rechtbank benoemde deskundige zijn opdracht kreeg, of tijdens zijn onderzoek ter plaatse. Ook blijkt niet of en hoe dit gebrek inmiddels verholpen is en welke kosten daarmee gemoeid waren. Van [appellanten] mocht worden verwacht dat zij – mede in het licht van de eisen van de goede procesorde – in dit stadium van de procedure op deze punten feitelijke duidelijkheid hadden verschaft.
Ten overvloede wordt nog het volgende toegevoegd. Volgens de stelling van [appellanten] (bij conclusie van antwoord en memorie van grieven) heeft EvW geoordeeld dat sprake is van een sluier die is veroorzaakt door onzorgvuldigheid tijdens het aanbrengen van het pleisterwerk. In het rapport BB 2019 staat dat de aluminium kozijnen enkele maanden waren afgedekt met folie. Hoe zich een en ander tot elkaar verhoudt is niet toegelicht: dus waarom ondanks het afgedekt zijn toch sprake is geweest van onzorgvuldigheid bij het aanbrengen die tot een sluier leidt. [verweerster] beaamt dat er een bescherming was aangebracht, ten bewijze waarvan zij verwijst naar een door haar overgelegde foto. De bescherming is, zoals gezegd, volgens [verweerster] na een dag weer verwijderd, waarna de kozijnen zijn schoongemaakt. [appellanten] reageren bij memorie van antwoord in incidenteel appel op de foto, maar zonder daarbij aandacht te besteden aan, althans concreet in te gaan op, het door [verweerster] bij haar betwisting aangevoerde argument dat de bescherming na een dag weer is verwijderd en dat daarna de kozijnen zijn schoongemaakt. [appellanten] stellen slechts heel algemeen dat het probleem is dat [verweerster] de bescherming er voor langere tijd op heeft laten zitten. Gegeven de gemotiveerde betwisting door [verweerster] had van [appellanten] mogen worden verwacht dat zij meer concreet zouden melden welke tijdspanne zij bedoelen met dit ‘voor langere tijd’, dus dat het niet om een dag ging maar om veel langer. Ook op dit punt hebben zij hun verwijt onvoldoende onderbouwd.
In de riolering vanuit uw woning naar het hoofdriool zijn een aantal gebreken welke, volgens uw verklaring, verstoppingen veroorzaken. Dit is zeer aannemelijk vanwege de vele bochten en een gedeelte wat op tegenschot ligt. Bovendien ligt de riolering niet op vorstvrije diepte. Risico is bij een flinke vorstperiode dat door toenemende gronddruk de riolering kan verschuiven en in het ergste geval kan openbarsten.”
Het klopt niet dat er boven het riool is afgegraven door [aannemer 2], die heeft namelijk niet aan de kant van de [adres] gewerkt volgens [appellanten]
De foto laat overigens het 2 deel van het riool zien, dat nu onder planten ligt. Het 1e deel ligt open en in dat deel is – naast de ondiepe ligging – het tegenschot zichtbaar.’ Dat dit eerste deel, dat op tegenschot zou liggen, hetzelfde deel is als het volgens het rapport BB2016 opgegraven deel in de voortuin dat op tegenschot zou liggen, blijkt niet uit de toelichting. Vaag zijn [appellanten] ook over de noodzaak tot de driemaandelijkse ontstoppingen. Er zijn geen rekeningen overgelegd en voor zover zij zelf deze ontstoppingsactiviteiten verrichten ontbreekt een toelichting hoe zij dit doen en waar de locatie van de verstopping zit. Al met al hebben [appellanten] ook deze aan [verweerster] verweten tekortkoming onvoldoende onderbouwd, reden waarom er verder aan wordt voorbijgegaan.
‘Ik heb toch geen vertrouwen meer in [elektricien 1] (mijn foute inschatting) m.b.t. het afmaken van de schakelaars e.d. Kan [aannemer 3]/jij de materialen leveren […] Zo ja, dan wil ik toch graag dat je [aannemer 3] vraagt om e.e.a. te plaatsen.[…] Ik dacht dat het via mijn eigen mensen sneller en beter zou gaan. […].’Naar aanleiding van het door [verweerster] als productie 32 overgelegde e-mailbericht van 27 maart 2015 van [aannemer 3] – onder meer inhoudende:
‘tijdens mijn werkzaamheden liepen er nog twee elektriciens. [elektricien 1] en [elektricien 2] waren de namen volgens mij’- luidde de reactie van [appellanten] (akte van 16 augustus 2017, punt 3, herhaald bij memorie van grieven, punt 48) als gezegd:
‘dat deze [elektricien 1] en [elektricien 2] geen elektriciens waren die aan de elektra van het huis werkten, maar het camera- en bewakingssysteem binnen en buiten het huis installeerden.’Bij antwoordakte van 30 augustus 2017 heeft [verweerster] verwezen naar een als productie 58 overgelegd e-mailbericht van [elektricien 2] (volgens [verweerster] degene die door [appellanten] in hun akte van 16 augustus 2017 is bedoeld), waarin deze onder meer aan de advocaat van [verweerster] schrijft (naast een bevestiging dat [aannemer] niet de elektrische installatie heeft gemaakt en dat hij andere mensen heeft bezig gezien met de installatie) dat hij alleen maar heeft afgemonteerd en de groepenkast heeft geplaatst. [appellanten] hebben bij gelegenheid van de nadien (te weten op 12 oktober 2017) gehouden comparitie verklaard dat [elektricien 2] het verzoek van [verweerster] verkeerd heeft begrepen, namelijk of [aannemer], en niet een van zijn mensen zelf kabels gelegd. Een verdere feitelijke uitwerking door [appellanten] van deze verklaring ontbreekt in de stukken. Er is door hen bijvoorbeeld niet een verklaring van [elektricien 1] en [elektricien 2] overgelegd waarin zij bevestigen dat zij (toch) geen elektriciens waren die aan de elektra van het huis hebben gewerkt en alleen het camera- en bewakingssysteem hebben geïnstalleerd. [appellanten] betwisten verder niet dat de door [verweerster] als productie (1 bij dagvaarding en) 74 bij de memorie van antwoord overgelegde foto’s betrekking hebben op de situatie van de verbouwing op het moment dat [verweerster] de opdracht kreeg. Tussen partijen is ook niet in geschil dat er al werkzaamheden door andere aannemers waren uitgevoerd voordat [verweerster] het werk op zich nam (zie onder 3.4 hierboven). In de memorie van antwoord in het incidenteel appel, tevens akte uitlating producties, vermelden [appellanten] dat op de als productie 74 overgelegde foto’s geen (delen van de) elektrische installatie te zien zijn, maar dat klopt niet. Op die foto’s (en ook op die welke als productie 1 zijn overgelegd) is wel degelijk zichtbaar dat er elektriciteitsbuizen en -dozen in de muren zijn aangebracht en dat er (nieuwe) elektriciteitsbuizen langs de houten balken lopen. Een bevestiging door het bedrijf/de persoon die deze buizen en -dozen heeft aangebracht dat er geen bemoeienis is geweest met de bedrading ontbreekt. Ook is niet verklaard wie de volgens [appellanten] op foto 3 van prod. 1 zichtbare Coax-kabel heeft aangelegd. Al met al zijn [appellanten] ook in hoger beroep te vaag gebleven bij de onderbouwing van hun – door [verweerster] gemotiveerd betwiste – stelling dat het bij de door Van Ginderen opgesomde gebreken in de elektrische installatie gaat om door of onder verantwoordelijkheid van [verweerster] uitgevoerde werkzaamheden. Ook ten aanzien van de hier bedoelde tekortkoming geldt daarom dat een voldoende onderbouwing ontbreekt. Als onderbouwing voltstaat in dit geval niet dat [verweerster] niet betwist dat zij het door [appellanten] gestelde bedrag in rekening heeft gebracht voor werkzaamheden aan de elektriciteit, te minder nu [verweerster] een opsomming heeft gegeven van werkzaamheden die voor dat bedrag zijn uitgevoerd, welke werkzaamheden niet duidelijk samenvallen met de in het rapport van Van Ginderen genoemde gebreken. Ook als juist is (zoals [appellanten] lijken te stellen) dat het door [verweerster] in rekening gebrachte bedrag (te) hoog is voor de door [verweerster] genoemde werkzaamheden, maakt dat niet dat [verweerster] verantwoordelijk kan worden gehouden voor werkzaamheden die voorafgaande of buiten haar betrokkenheid bij het werk door derden zijn uitgevoerd. Dat zou mogelijk anders liggen als [appellanten] aan [verweerster] opdracht zouden hebben gegeven deze door derden uitgevoerde werkzaamheden te beoordelen en zo nodig aan te passen, maar dat leest het hof niet in de stellingen van [appellanten] Het hof sluit zich tot slot aan bij het oordeel van de rechtbank dat de garantieverklaring te algemeen is om daar iets uit af te kunnen leiden over de al dan niet door [verweerster] met betrekking tot de elektra uitgevoerde werkzaamheden.
grief 1in het incidentele appel voert [verweerster] aan dat zij met betrekking tot het verwarmingssysteem niet in gebreke is gesteld.
Grief 2houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat op [verweerster] een waarschuwingsplicht rustte ten aanzien van het ontwerp. [appellanten] hebben aan [verweerster] gevraagd om een verwarmingsinstallatie te realiseren volgens het ontwerp van een derde, Hennink Installatietechniek BV. Hennink heeft dit ontwerp opgesteld in opdracht van [appellanten] [verweerster] mocht dit ontwerp tot uitgangspunt nemen.
Grief 3houdt in dat er geen sprake is van een tekortkoming met betrekking tot de realisatie van de verwarmingsinstallatie door [verweerster].
Grief 4houdt in dat de kosten van herstel veel lager zijn dan het door de rechtbank begrote bedrag van € 52.276,-
.