3.2.1Lasthebberschap: juridisch kader
De tenlastelegging is toegespitst op de tekst van artikel 328ter Sr zoals deze in de tenlastegelegde periode luidde, te weten:
“Hij die, anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking of optredend als lasthebber, naar aanleiding van hetgeen hij in zijn betrekking of bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, een gift, belofte of dienst aanneemt dan wel vraagt, en dit aannemen of vragen in strijd met de goede trouw verzwijgt tegenover zijn werkgever of lastgever, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
Uit deze tekst volgt (al) dat de kern van het rechtsbelang dat artikel 328ter Sr beoogt te beschermen is gelegen in de openheid en transparantie van de relatie tussen werkgever en werknemer dan wel lastgever en lasthebber.
De geschiedenis van de totstandkoming van artikel 328ter Sr houdt onder meer het volgende in:
- de memorie van toelichting:
“Voor de (...) prognose, dat bij het voortschrijden van de maatschappelijke ontwikkeling - waarbij met name te denken is aan de steeds meer noodzakelijke delegatie en specialisatie in het bedrijfsleven - aan het verschijnsel der omkoping bijzondere aandacht moet worden besteed, bestaat ook naar de mening van ondergetekende gerede aanleiding.
(...)
Dit neemt niet weg dat de commissie zich bij het ontwerpen van een strafbepaling terecht heeft laten leiden door de gedachte dat het te beschermen rechtsbelang in de eerste plaats is gelegen in de zuiverheid van de dienstbetrekking.”(Kamerstukken II 1965/66, 8437, nr. 3, p. 2)
- het voorlopig verslag van de commissie van rapporteurs voor Justitie:
“Vele andere leden verklaarden vervolgens, dat ook zij het in dit wetsontwerp gekozen uitgangspunt, waarbij niet de oneerlijke mededinging doch de schending van de vertrouwensrelatie tussen opdrachtgever en ondergeschikte of lasthebber op de voorgrond is geplaatst, konden aanvaarden.”(Kamerstukken I 1965/66, 8437, nr. 65, p. 1)
Verder houdt de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de rijkswet van 22 juni 2001 tot goedkeuring van enkele verdragen inzake de bestrijding van fraude en corruptie II, Stb. 2001, 315, onder meer het volgende in:
“In artikel 328ter ligt aldus een algemene (wettelijke) plicht besloten om telkens binnen de onderneming of in het kader van de uitvoering van een opdracht openheid te betrachten waar het gaat om gelden of voordelen die worden aangeboden tijdens de uitoefening van een functie. Wanneer nu in strijd met deze openheid wordt gehandeld of wanneer verwacht wordt (door de aanbieder van de gelden) dat deze openheid niet wordt betracht, ontstaat strafbaarheid.”(Kamerstukken II 2000/01, 27 509 (R 1671), nr. 3, p. 16)
De wetgever heeft dus een ruime uitleg van het begrip “lasthebber” beoogd die niet beperkt wordt tot die opdracht relaties die aan de civielrechtelijke voorwaarden voor het lasthebberschap voldoen. De wetgever heeft bedoeld in art. 328ter Sr de zuiverheid in allerlei opdracht relaties te beschermen.
3.2.4Wetenschap [naam verdachte 3]
Door de verdediging van [naam verdachte 3] is aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat hij behoorde te weten dat [naam verdachte 4] de aldus als giften te kwalificeren betalingen zou verzwijgen. Uit de feitelijke gang van zaken, zoals het gegeven dat [naam verdachte 3] en [naam verdachte 1] de met [naam verdachte 4] gemaakte afspraken in elk geval niet inhoudelijk aan de orde hebben gesteld bij de bestuurders van De Woonplaats en Portaal, dat zij ook niet van [naam verdachte 4] bevestigd hebben gekregen dat hij een en ander nadrukkelijk heeft vermeld en voorts het gegeven dat duidelijk moest zijn dat er sprake was van een belangenverstrengeling met betrekking tot de positie van [naam verdachte 4], waarbij belangen speelden zowel voor [naam verdachte 4] als voor [naam verdachte 1] en [naam verdachte 3], die hen allemaal een groot financieel voordeel gaven, maakt het hof op dat het niet anders kan dan dat [naam verdachte 3] wist dat [naam verdachte 4] de doorbetaalde fees zou verzwijgen.
Het hof verwerpt de verweren en is van oordeel dat de tenlastegelegde omkoping door de verdachte en zijn medeverdachte bewezen kan worden.
4.
Vrijspraak ten aanzien van feit 4:
Valsheid in geschrift
Aan [naam verdachte 3] is – kort gezegd – tenlastegelegd dat in de administratie van de betrokken bedrijven waarvan hij destijds bestuurder was een twaalftal facturen is opgenomen dat vals is, waarbij de valsheid van die facturen erin gelegen is dat daarin ten onrechte werk in rekening wordt gebracht voor “bemiddeling financiering”, terwijl van dergelijke werkzaamheden geen sprake zou zijn geweest.
Het hof komt tot het oordeel dat [naam verdachte 3] van dit feit dient te worden vrijgesproken en overweegt daartoe het volgende.
Tussen [naam verdachte 1] en [naam verdachte 3] (tezamen werkend onder de naam [bedrijf 3]) enerzijds en [naam verdachte 4]/[bedrijf 5] anderzijds bestond een mondelinge afspraak dat de fee die [naam verdachte 1] en [naam verdachte 3] ontvingen in het geval van het afsluiten van een derivatencontract dat tot stand kwam na het introduceren door [naam verdachte 4] van [bedrijf 3] bij de betreffende woningcorporatie aanvankelijk voor de helft, later voor een derde, zou worden betaald aan [naam verdachte 4]/[bedrijf 5]. [naam verdachte 4] was – voor zover hier van belang – bij de woningcorporaties Portaal en de Woonplaats aangesteld als adviseur van de treasury commissie en maakte telkens deel uit van die treasury commissie die tot taak had de financiële positie van de woningcorporatie te borgen en de rentelast te drukken. In zijn rol als adviseur heeft [naam verdachte 4] [bedrijf 3] bij de corporaties geïntroduceerd als broker om derivatencontracten te sluiten met de banken.
Gelet daarop is het hof van oordeel dat de omschrijving op de facturen niet als vals kan worden aangemerkt. Er is immers in enige mate door [naam verdachte 4] bemiddeld bij de totstandkoming van derivatencontracten die dienden ter financiering van de activiteiten van de betreffende corporaties. Dat de bedragen die daarmee gemoeid waren niet in een redelijke verhouding staan tot de verrichte diensten en dat die bedragen werden overgemaakt in het kader van een afspraak om de dankzij de bemiddeling gerealiseerde omzet te delen, maakt die facturen daarmee nog niet vals.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 4 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
3.
(onderzoek EGELANTIER / gefisnummer [nummer 2]):
Hij
op een of meer tijdstippen in ofomstreeks de periode van 25 september 2008 tot en met 19 november 2010
te Lelystad en/of Baarn en/of Laren en/of Blaricum en/of Bussum en/of Enschede en/of Utrecht, in elk gevalin Nederland, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, (telkens
)aan iemand, te weten [naam verdachte 4], optredend als lasthebber van woningcorporatie Portaal (als lid van de Treasury Commissie van Portaal in de functie van extern adviseur), naar aanleiding van hetgeen deze [naam verdachte 4] bij de uitvoering van diens last heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten
(telkens) een of meergift
(en
), te weten de betaling van
een of meergeldbedragen tot een totaalbedrag van
circaEuro 464.830,- (via [bedrijf 1] (ten bedrage van
circaEuro 232.415,-)) en
/of[bedrijf 2]
: met ingang van 4 juli 2013 genaamd [bedrijf 6](ten bedrage van
circaEuro 232.415,-)),
in elk geval enig(e) geldbedrag(en),heeft gedaan van die aard en
/ofonder zodanige omstandigheden dat hij, verdachte, en
/ofzijn mededader
(s)redelijkerwijs moest
(en
)aannemen dat die [naam verdachte 4] deze gifte
(n
)in strijd met de goede trouw zou
/zalverzwijgen tegenover zijn lastgever
Hij
op een of meer tijdstippen in ofomstreeks de periode van 23 december 2008 tot en met 19 november 2010
te Lelystad en/of Baarn en/of Laren en/of Blaricum en/of Bussum en/of Enschede, in elk gevalin Nederland, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, (telkens
)aan iemand, te weten [naam verdachte 4], optredend als lasthebber van woningcorporatie De Woonplaats (als lid van de Treasury Commissie van De Woonplaats in de functie van extern adviseur), naar aanleiding van hetgeen deze [naam verdachte 4] bij de uitvoering van diens last heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten
(telkens) een of meergift
(en
), te weten de betaling van
een of meergeldbedragen tot een totaalbedrag van
circaEuro 233.330,- (via [bedrijf 1] (ten bedrage van
circaEuro 116.665,,-)) en/of [bedrijf 2]
: met ingang van 4 juli 2013 genaamd [bedrijf 6](ten bedrage van
circaEuro 116.665,-)),
in elk geval enig(e) geldbedrag(en),heeft gedaan van dien aard en
/ofonderzodanige omstandigheden dat hij, verdachte, en
/ofzijn mededader
(s)redelijkerwijs moest
(en
)aannemen dat die [naam verdachte 4] deze gifte
(n
)in strijd met de goede trouw zou
/zalverzwijgen tegenover zijn lastgever.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van aan iemand die, anders dan als ambtenaar, optredend als lasthebber, naar aanleiding van hetgeen deze bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan en/of nagelaten en/of zal doen en/of zal nalaten, een gift doen van die aard en/of onder zodanige omstandigheden, dat hij redelijkerwijs moet aannemen dat deze de gift in strijd met de goede trouw zal verzwijgen tegenover zijn lastgever, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan omkoping. Hij heeft met zijn zakenpartner [naam verdachte 1] een aantal jaren [naam verdachte 4] omgekocht, die als onafhankelijk extern adviseur (lasthebber) werkzaam was bij de woningcorporaties Portaal en De Woonplaats. [naam verdachte 4] introduceerde het bedrijf van de verdachte en [naam verdachte 1] bij beide woningcorporaties. Zodoende werd het bedrijf bij veel financiële transacties betrokken waarvoor fee werd ontvangen. Dat een deel van deze fees werden doorbetaald aan [naam verdachte 4] werd voor de woningcorporaties verzwegen.
Het doel van de doorbetalingen was om te kunnen profiteren van de positie van [naam verdachte 4] om bij financiële transacties betrokken te worden en daarvoor fee te ontvangen.
Door dit handelen is jarenlang sprake geweest van een omkopingsrelatie en een belangenverstrengeling. Hierdoor is het vertrouwen van de woningcorporaties in hun medewerkers en adviseurs geschonden.
Het hof houdt ook rekening met de volgende – strafverminderende - feiten en omstandigheden.
Ten eerste bedroeg de strafbedreiging op omkoping tot 1 april 2010 maximaal een jaar gevangenisstraf. Met ingang van 1 april 2010 is de maximum straf verhoogd naar twee jaren en sinds 1 januari 2015 vier jaren. Het hof zoekt bij het opleggen van de straf aansluiting bij de wijze waarop de wetgever in de te onderscheiden tijdvakken van de bewezenverklaarde pleegperiode aankeek tegen de strafwaardigheid van dit feit.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 augustus 2023, waaruit volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
Tot slot heeft het hof acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze blijken uit het dossier en ter zitting aan de orde zijn gesteld, waaronder meer in het bijzonder de impact die de zaak op de verdachte (en zijn gezin) heeft (gehad).
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat in beginsel een onvoorwaardelijke taakstraf van 240 uren passende en geboden reactie vormt.
Het hof heeft evenwel geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden in eerste aanleg en in hoger beroep is overschreden.
In eerste aanleg is de te beoordelen termijn aangevangen op 20 april 2012 toen het eerste verhoor als verdachte plaatsvond. De rechtbank heeft eindvonnis gewezen op 17 juli 2018. Daarmee is de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in eerste aanleg overschreden met ongeveer 4 jaren en 3 maanden. In hoger beroep is de redelijke termijn overschreden met circa 3 jaren en 4 maanden overschreden, nu hoger beroep is ingesteld op 30 juli 2018 en eindarrest wordt gewezen op 24 november 2023.
Gelet op de termijnoverschrijdingen in eerste aanleg en in hoger beroep zal het hof de overwogen taakstraf matigen tot na te melden duur. Het hof is van oordeel dat het daarnaast opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf in de onderhavige zaak geen toegevoegde waarde heeft.
Vorderingen tot schadevergoeding
Woningcorporatie De Woonplaats
In het onderhavige strafproces heeft Woningcorporatie De Woonplaats zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 233.330,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
In het onderhavige strafproces heeft Woningcorporatie Portaal zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 464.830,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Door de benadeelde partijen is aangevoerd dat zij als gevolg van de omkoping van [naam verdachte 4] en/of [bedrijf 5] door [bedrijf 3] schade hebben geleden ter hoogte van het door [bedrijf 3] aan [naam verdachte 4] en/of [bedrijf 5] doorbetaalde deel van de fee die telkens is betaald aan [bedrijf 3] voor de derivatencontracten die de corporaties hebben afgesloten met de banken, door tussenkomst van [bedrijf 3], waarbij de stelling is dat zonder de omkoping de contracten voor een voor de corporaties gunstiger prijs zouden zijn afgesloten omdat de (doorbetaalde) fee in de prijs van het contract werd verdisconteerd.
Naar het oordeel van het hof dienen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vorderingen. Het hof overweegt daartoe het volgende.
In het midden kan blijven of de fee die de banken betaalden aan [bedrijf 3] door die banken in de prijs van het contract voor de woningcorporaties werd verdisconteerd. Ook indien daarvan uitgegaan zou worden geldt immers het volgende.
In de eerste plaats is niet gebleken dat de financiële positie van de corporaties is verslechterd als gevolg van de keuze voor het aangaan van derivatencontracten en dat het advies om dergelijke contracten aan te gaan derhalve op zichzelf ondeugdelijk was.
In de tweede plaats stelt het hof vast dat telkens is gekozen voor het contract met de meest gunstige prijs waarbij ook steeds de fee in aanmerking is genomen. Zonder nader onderzoek naar de marktomstandigheden van het moment waarop de derivaatcontracten werden afgesloten en een vergelijking van aanbiedingen van andere banken bij andere brokers, is niet vast te stellen dat de corporaties door het aangaan van de contracten door tussenkomst van [bedrijf 3] werden benadeeld. Mede in aanmerking genomen dat het dan gaat om een veelheid aan contracten waarbij de marktomstandigheden binnen zeer korte tijd sterk konden wisselen, is dat een onderzoek dat een onevenredige belasting van het strafproces zou betekenen.
De benadeelde partijen zullen derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard in de vorderingen, vanwege de complexiteit daarvan. De vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dienen de benadeelde partijen te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vorderingen heeft moeten maken, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
In beslag genomen voorwerpen
Conform de rechtbank is het hof van oordeel dat op de goederen zoals vermeld onder de nummers 2 tot en met 5 op de beslaglijst beslag rust als bedoeld in artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering, zodat een beslissing hieromtrent achterwege blijft.
Ten aanzien van de (tegoeden op) de bankrekeningen zoals vermeld onder de nummers 6, 8 en 9 op de beslaglijst zal een last tot teruggave aan de rechthebbende worden gegeven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57, 63 en 328ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.