ECLI:NL:GHDHA:2023:230

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
200.320.505/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling na niet voldoen aan wettelijke vereisten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het verzoek van [appellant] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. [Appellant] had eerder bij de rechtbank Rotterdam een verzoek ingediend, maar was daarin niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat bij het verzoekschrift essentiële gegevens ontbraken, en gaf [appellant] de kans om deze gegevens binnen een maand aan te leveren. Dit is echter niet gebeurd, wat leidde tot de afwijzing van zijn verzoek.

In hoger beroep heeft [appellant] zijn verzoek herhaald, met de stelling dat zijn verzoek om een gedwongen schuldregeling zou moeten worden toegewezen indien het subsidiaire verzoek om de schuldsaneringsregeling werd afgewezen. Het hof heeft echter vastgesteld dat de poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling niet was uitgevoerd door een persoon of instelling zoals vereist in artikel 48 lid 1 van de Wet op het consumentenkrediet (Wck). De broer van [appellant] had deze poging ondernomen, maar voldeed niet aan de wettelijke vereisten.

Daarnaast heeft het hof opgemerkt dat de onderbouwing van het verzoek onvoldoende was. [Appellant] had weliswaar aangegeven dat hij zijn verslavingsproblematiek onder controle had gekregen, maar er ontbrak een verklaring van een hulpverlenende instantie die dit bevestigde. Het hof concludeerde dat zonder deze bevestiging niet aannemelijk was dat [appellant] in staat zou zijn om te voldoen aan de strikte eisen van de schuldsaneringsregeling. Het hof heeft daarom het verzoek van [appellant] afgewezen, met de overweging dat hij niet ter zitting was verschenen en het hof niet in staat was om hem te bevragen over zijn situatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.320.505/01
Rekestnummer rechtbank : C/10/646266 / FT EA 22/910

arrest van 7 februari 2023

inzake

[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. M.P. Harten te Rotterdam.

Het geding

Bij beroepschrift (met producties), ingekomen ter griffie van het hof op 23 december 2022, heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank Rotterdam van 15 december 2022 waarin hij niet-ontvankelijk is verklaard in zijn (primaire) verzoek om vier schuldeisers te bevelen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling en in zijn (subsidiaire) verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. [appellant] verzoekt het hof deze vonnissen te vernietigen en alsnog de vier schuldeisers te bevelen in te stemmen met de schuldregeling dan wel hem toe te laten tot de schuldsaneringsregeling.
Het hof heeft verder nog kennis genomen van door [appellant] advocaat nader overgelegde producties, van een e-mailbericht van 17 januari 2023 09:12 uur van Service MijnAndersnota (met daarin een akkoordverklaring met het betalingsvoorstel) en van een (op 25 januari 2023 ontvangen schriftelijke) reactie op het beroepschrift van één van de andere schuldeisers, te weten de familie [naam] uit [woonplaats].
De mondelinge behandeling van beide zaken heeft plaatsgevonden op 31 januari 2023, waar verschenen is [broer] (broer van [appellant]), vergezeld van mr. Harten. [appellant] zelf is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting van het hof verschenen.
Het hof wijst in beide zaken afzonderlijk arrest. Het onderhavige arrest heeft betrekking op het (subsidiaire) verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.

De beoordeling van het hoger beroep

1. [appellant] heeft op 18 oktober 2022 een verzoek bij de rechtbank ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft [appellant] in zijn verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft de rechtbank als volgt overwogen.
2. Als, zoals in dit geval, bij het verzoekschrift een of meer van de gegevens als bedoeld in artikel 285, eerste lid, Faillissementswet (Fw) ontbreken, kan de rechtbank de schuldenaar een termijn van ten hoogste een maand gunnen om de ontbrekende gegevens te verstrekken, aldus artikel 287 lid 2 Fw. De schuldenaar wordt niet-ontvankelijk verklaard als na bedoelde termijn nog steeds gegevens ontbreken. De griffier heeft [appellant] bij brief van 3 november 2022 gevraagd de ontbrekende gegevens te verstrekken. De gevraagde gegevens zijn niet verstrekt.
3. De grieven en argumenten van [appellant] hebben als strekking - aldus desgevraagd ook zijn advocaat ter zitting in hoger beroep - dat het (subsidiaire) verzoek om de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing te verklaren wordt toegewezen indien het (primaire) verzoek om een gedwongen schuldregeling wordt afgewezen.
4. Het hof overweegt als volgt.
5. Ingevolge artikel 285 lid 1, onder f, Fw dient aan een verzoek om de schuldsaneringsregeling van toepassing te verklaren een poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling te zijn voorafgegaan. Die poging dient te worden uitgevoerd door een persoon of instelling als bedoeld artikel 48 lid 1 van de Wet op het consumentenkrediet (Wck). Anders volgt een afwijzing van het toelatingsverzoek (artikel 288 lid 2, aanhef en onder b, Fw).
6. Uit de aan het hof overgelegde stukken is gebleken dat de poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling is uitgevoerd door de broer van [appellant]. Deze broer is echter niet een persoon als bedoeld in artikel 48 lid 1 Wck. Dit betekent dat het verzoek van [appellant] dient te worden afgewezen. Dat, zoals in naam van [appellant] is aangevoerd, de schuldbemiddeling onder toeziend oog van zijn raadsman mr. Harten heeft plaatsgevonden, maakt dit niet anders. Uit de wetsgeschiedenis en jurisprudentie volgt dat artikel 48 Wck strikt moet worden uitgelegd. Alleen de in artikel 48 lid 1 sub b t/m d Wck genoemde personen en instellingen kwalificeren zich als persoon of instelling waar artikel 288 lid 2, aanhef en onder b, Fw op ziet.
Los hiervan klopt ook niet wat de broer van [appellant] aan de schuldeisers heeft geschreven, namelijk dat 90% akkoord was gegaan.
7. Ook afgezien van de ‘met redenen omklede verklaring’ als bedoeld in artikel 285 lid 1, onder f, Fw zijn het verzoekschrift ex art. 284 Fw en de overgelegde stukken ontoereikend, althans te summier. Terwijl - als voorbeeld - in het verzoekschrift als achtergrond van de schuldenproblematiek wordt genoemd: ‘Overmatig drank en drugsgebruik in de afgelopen vijf jaren’ en verderop in het verzoekschrift staat dat [appellant] deze problematiek inmiddels onder controle heeft gekregen en ‘door behandelingen in verschillende klinieken’ is afgekickt van zijn drank- en drugsverslaving, ontbreekt een verklaring van een hulpverlenende instantie waarin de juistheid hiervan wordt bevestigd. Dit terwijl de rechtbank erop had gewezen dat
allein (3.1.2.5 en 3.1.2.6 van) het procesreglement (verzoekschriftprocedures insolventiezaken) genoemde stukken moeten worden bijgevoegd. Een verklaring als zojuist bedoeld hoort daar ook bij.
8. Ten overvloede overweegt het hof dat een meer inhoudelijke behandeling niet had geleid tot toewijzing van het verzoek van [appellant]. Ter zitting van het hof heeft de broer van [appellant] verklaard dat [appellant] verslaafd is aan drank en drugs. Dat die problematiek inmiddels onder controle is, blijkt niet. In de verklaring ex artikel 285 lid 1, onder f, Fw staat cryptisch dat [appellant] uit een langdurige verslavingsproblematiek komt en daar thans nog de lichamelijke en geestelijke gevolgen van ondervindt. Als gezegd ontbreekt een bevestiging van een hulpverlenende instantie dat de problematiek onder controle is. Het is dan ook niet aannemelijk dat [appellant] in staat zal zijn te voldoen aan de strikte regels van het wettelijk schuldsaneringstraject (artikel 288 lid 1, aanhef en onder c, Fw). In een schuldsaneringsregeling dient de schuldenaar zich in te spannen om zoveel mogelijk inkomsten voor de schuldsaneringsboedel te genereren. Dat betekent dat, als uitgangspunt, bij toelating op [appellant] de verplichting komt te rusten om voltijds te werken, dan wel te solliciteren naar een voltijdse baan. Daarnaast mogen geen nieuwe schulden ontstaan en geldt een (actieve) informatieverplichting. Nu [appellant] niet ter zitting van het hof is verschenen, en het hof hem niet zelf heeft kunnen bevragen, is het voor het hof onvoldoende inzichtelijk of en in hoeverre [appellant] daartoe bereid en in staat is.
9. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek van [appellant] dient te worden afgewezen.

De beslissing

Het hof:
- wijst het verzoek van [appellant] om de wettelijke schuldsaneringsregeling op hem van toepassing te verklaren af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. van der Klooster, J.S. Honée en J.A. Terstegge en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 februari 2023 in aanwezigheid van de griffier.