ECLI:NL:GHDHA:2023:2296

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
200.302.497/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstelbeschikking inzake partneralimentatie en NBGI na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 november 2023 een herstelbeschikking gegeven in het kader van een hoger beroep betreffende partneralimentatie en de berekening van het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) na een echtscheiding. De zaak betreft een verzoek van de man om verbetering van een eerdere beschikking van 2 augustus 2023, waarin onjuistheden waren geconstateerd in de berekeningen van het NBGI en de draagkracht. De man stelde dat het vervoersbudget dat hij ontving niet correct was verwerkt in de berekeningen, wat leidde tot onjuiste uitkomsten voor zowel het NBGI als de aanvullende behoefte van de vrouw.

De vrouw heeft bezwaar gemaakt tegen het verzoek van de man, stellende dat er geen sprake was van een kennelijke fout die eenvoudig te herstellen was. Het hof heeft echter vastgesteld dat er wel degelijk sprake was van een kennelijke fout in de eerdere beschikking. Het vervoersbudget had ook in mindering moeten worden gebracht op het NBGI en de draagkracht van de man. Het hof heeft nieuwe berekeningen gemaakt en vastgesteld dat het NBGI van de man € 12.344,- per maand bedraagt, wat leidt tot een gewijzigde behoefte van de vrouw van € 5.739,- per maand.

De beslissing van het hof houdt in dat de eerdere bedragen voor de partneralimentatie en de aanvullende behoefte van de vrouw worden aangepast. De man is nu verplicht om met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheiding, 7 december 2021, een partneralimentatie van € 2.920,- bruto per maand te betalen. De beschikking is gegeven door een meervoudige kamer van het hof, waarbij de griffier ook aanwezig was. De verbeterde beschikking zal worden gepubliceerd en de partijen dienen de eerder verstrekte afschriften aan de griffier te retourneren.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Familie
zaaknummer : 200.302.497/01
zaaknummer rechtbank : C/09/583909
rekestnummer rechtbank : FA RK 19-8661

beschikking van de meervoudige kamer van 22 november 2023

inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat voorheen: mr. A.J.G. Jukema te Bergschenhoek,
advocaat thans: mr. M.K. de Menthon Bake te Den Haag
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.K.E. van Herk te Amsterdam.
1.
Beslissing op verzoek ex artikel 31 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv)
1.1
Het hof heeft in deze zaak op 2 augustus 2023 een beschikking gegeven (hierna: de beschikking van 2 augustus 2023).
1.2
Het hof heeft kennis genomen van het verzoek van de advocaat van de man, zoals opgenomen in de brief van 11 september 2023 en bij het hof ingekomen middels een journaalbericht van diezelfde datum, tot verbetering van deze beschikking. De advocaat van de man voert aan dat de overwegingen van het hof omtrent het door de man ontvangen vervoersbudget niet juist zijn verwerkt in de door het hof gemaakte berekeningen. Het vervoersbudget is enkel in mindering gebracht op het bruto jaarinkomen van de man in het kader van de berekening van de verschuldigde inkomstenbelasting maar niet in het kader van de berekening van het NBGI, de aanvullende behoefte van de vrouw in de twee periodes en de draagkracht van de man. Als gevolg hiervan zijn het NBGI, de aanvullende behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man onjuist berekend.
1.3
De vrouw is in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren. Bij brief van 4 oktober 2023, bij het hof ingekomen op diezelfde datum, heeft de advocaat van de vrouw het hof laten weten dat zij bezwaar heeft tegen de inwilliging van het verzoek van de man. De advocaat van de vrouw voert aan dat er geen sprake is van een kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent. Dit blijkt volgens de vrouw alleen al uit het feit dat de man zeven pagina’s nodig heeft om zijn verzoek toe te lichten. De vrouw meent dat de man met zijn verzoek het gehele debat tracht te heropenen en daar leent artikel 31 Rv zich niet voor.
1.4
Op grond van artikel 31 Rv verbetert de rechter op een verzoek van een partij dan wel ambtshalve kennelijke rekenfouten, schrijffouten of andere kennelijke fouten die zich voor eenvoudig herstel lenen.
1.5
Het hof stelt vast dat sprake is van een kennelijke fout. Uit de overwegingen van het hof volgt duidelijk dat het de bedoeling van het hof is geweest om het vervoersbudget dat de man ontvangt ook in mindering te brengen op zijn jaarinkomen bij de berekening van het NBGI, de aanvullende behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man. Per abuis is in het door het hof gebruikte rekenprogramma het vervoersbudget alleen in mindering gebracht op het jaarinkomen van de man bij de berekening van de verschuldigde inkomstenbelasting. Naar het oordeel van het hof is er, zoals de vrouw stelt, geen sprake van een heropening van het debat. De fout was voor partijen kenbaar en leent zich voor eenvoudig herstel.
1.6
Het hof heeft nieuwe berekeningen gemaakt van het NBGI, de aanvullende behoefte van de vrouw in de twee verschillende periodes en de draagkracht van de man. Het hof zal hierna uiteenzetten welke gevolgen dit heeft.
Berekening “NBGI voor scheiding + behoefte”
1.7
Bij de berekening van het nieuwe NBGI heeft het hof het door de man ontvangen vervoersbudget direct in mindering gebracht op zijn totale bruto jaarinkomen zodat het nieuwe bruto jaarinkomen van de man € 298.946,- (€ 311.266 - € 12.320) bedraagt. Dit bedrag is door het hof ingevuld bij post 60. Als gevolg hiervan wordt nu in de verdere posten (onder andere 113, de post waar het eerder mis ging) automatisch verder gerekend met dit jaarinkomen. Dit bruto jaarinkomen, minus de pensioenbijdrage die niet wordt gewijzigd, levert een NBGI op van € 12.344,- per maand. Gelet hierop dient het in rechtsoverweging 4.20 opgenomen NBGI gewijzigd te worden.
1.8
Nu het NBGI is gewijzigd, wijzigt hiermee ook de behoefte van de vrouw. Na aftrek van de kosten van de kinderen (€ 2.779,- per maand) resteert een NBGI van € 9.565,- per maand. Het hof stelt de behoefte van de vrouw op basis van de hofnorm op 60% hiervan, te weten € 5.739,- per maand. Geïndexeerd naar 2022 bedraagt deze behoefte € 6.174,- per maand. Gelet hierop dienen de in rechtsoverweging 4.24 genoemde bedragen, met uitzondering van de kosten van de kinderen, gewijzigd te worden.
Berekening “Aanvullende behoefte – 1e periode”
1.9
Uit de door het hof gemaakte nieuwe berekening volgt voor de periode van 7 december 2021 tot 1 november 2022 een netto aanvullende behoefte van € 5.341,- per maand. Gebruteerd is dit € 9.729,- per maand. Gelet hierop dient het in rechtsoverweging 4.29 genoemde bedrag voor de eerste periode gewijzigd te worden.
Berekening “Aanvullende behoefte 2e periode + draagkracht”
1.1
Uit de door het hof gemaakte nieuwe berekening volgt voor de periode vanaf 1 november 2022 een netto aanvullende behoefte van € 2.328,- per maand. Gebruteerd is dit € 4.556,- per maand. Gelet hierop dient het in rechtsoverweging 4.29 genoemde bedrag voor de periode vanaf 1 november 2022 gewijzigd te worden.
1.11
Bij de berekening van de draagkracht van de man heeft het hof opnieuw het door de man ontvangen vervoersbudget direct in mindering gebracht op zijn totale bruto jaarinkomen. Het nieuwe bruto jaarinkomen van de man bedraagt hiermee € 308.185,- (€ 320.505 - € 12.320). Dit bedrag is door het hof ingevuld bij post 60. Als gevolg hiervan wordt nu in de verdere posten (onder andere 113, de post waar het eerder mis ging) automatisch verder gerekend met dit jaarinkomen. Dit jaarinkomen, minus de pensioenbijdrage die niet wordt gewijzigd, levert een NBI op van € 13.246,- per maand. Na aftrek van de kosten van de kinderen (€ 2.991,- per maand) resteert een draagkracht voor partneralimentatie van € 1.842,- per maand. Gebruteerd levert dit een bedrag op van € 2.920,- per maand. Geïndexeerd naar 2023 levert dit een bedrag op van € 3.077,- per maand. Gelet hierop dienen de in rechtsoverweging 4.48, rechtsoverweging 4.49 en het dictum genoemde bedragen gewijzigd te worden.
1.12
De door het hof gemaakte nieuwe berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
1.13
Dit leidt tot de volgende beslissing.
2.
De beslissing
Het hof:
wijzigt de beschikking van 2 augustus 2023 in die zin dat het hof bepaalt dat waar in rechtsoverweging 4.20:
“Dit levert een NBGI op van € 13.371,- per maand.”
staat, dit wordt gewijzigd in:
“Dit levert een NBGI op van € 12.344,- per maand.”
waar in rechtsoverweging 4.24:
“Nadat de kosten van de kinderen van het NBGI zijn afgetrokken resteert een NBGI van (€ 13.371,- minus € 2.779,- =) € 10.592,- per maand. Het hof stelt de behoefte van de vrouw op basis van de hofnorm op 60% hiervan, te weten afgerond € 6.355,- netto per maand. Geïndexeerd naar 2022 bedraagt deze behoefte € 6.837,- netto per maand.”
staat, dit wordt gewijzigd in:
“Nadat de kosten van de kinderen van het NBGI zijn afgetrokken resteert een NBGI van (€ 12.344,- minus € 2.779,- =) € 9.565,- per maand. Het hof stelt de behoefte van de vrouw op basis van de hofnorm op 60% hiervan, te weten afgerond € 5.739,- netto per maand. Geïndexeerd naar 2022 bedraagt deze behoefte € 6.147,- netto per maand.”
waar in rechtsoverweging 4.29:
“Uit de door het hof gemaakte berekeningen volgt voor de periode 7 december 2021 tot 1 november 2022 een netto aanvullende behoefte van € 6.004,- per maand. Gebruteerd is dit € 11.041,- per maand. Voor de periode vanaf 1 november 2022 volgt uit de berekening een netto aanvullende behoefte van € 2.991,- per maand. Gebruteerd is dit € 5.869,- per maand.”
staat, dit wordt gewijzigd in:
“Uit de door het hof gemaakte berekeningen volgt voor de periode 7 december 2021 tot 1 november 2022 een netto aanvullende behoefte van € 5.341,- per maand. Gebruteerd is dit € 9.729,- per maand. Voor de periode vanaf 1 november 2022 volgt uit de berekening een netto aanvullende behoefte van € 2.328,- per maand. Gebruteerd is dit € 4.556,- per maand.”
waar in rechtsoverweging 4.37:
“Rekening houdend met al hetgeen hiervoor is overwogen, becijfert het hof het NBI van de man op € 14.272,- per maand.”
staat, dit wordt gewijzigd in:
“Rekening houdend met al hetgeen hiervoor is overwogen, becijfert het hof het NBI van de man op € 13.246,- per maand.”
waar in rechtsoverweging 4.48:
“Uit de door het hof gemaakte berekening van de draagkracht van de man, waarbij rekening is gehouden met alle hiervoor genoemde posten, volgt dat de man een draagkracht heeft voor partneralimentatie van € 2.273,- netto per maand. Gebruteerd levert dit een bedrag op van € 3.603,- per maand. Geïndexeerd naar 2023 levert dit een bedrag op van € 3.796,- per maand.”
staat, dit wordt gewijzigd in:
“Uit de door het hof gemaakte berekening van de draagkracht van de man, waarbij rekening is gehouden met alle hiervoor genoemde posten, volgt dat de man een draagkracht heeft voor partneralimentatie van € 1.842,- netto per maand. Gebruteerd levert dit een bedrag op van € 2.920,- per maand. Geïndexeerd naar 2023 levert dit een bedrag op van € 3.077,- per maand.”
waar in rechtsoverweging 4.49:
“Gelet op de bruto aanvullende behoefte van de vrouw zal het hof bepalen dat de man met ingang van de datum waarop de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, te weten 7 december 2021, aan de vrouw een partneralimentatie dient te betalen van € 3.603,- per maand.”
staat, dit wordt gewijzigd in:
“Gelet op de bruto aanvullende behoefte van de vrouw zal het hof bepalen dat de man met ingang van de datum waarop de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, te weten 7 december 2021, aan de vrouw een partneralimentatie dient te betalen van € 2.920,- per maand.”
waar in het dictum:
“bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 7 december 2021 als uitkering tot haar levensonderhoud € 3.603,- bruto per maand zal betalen, de toekomstige termijnen steeds bij vooruitbetaling te voldoen en te verhogen met de wettelijke indexering, voor het eerste per 1 januari 2023”
staat, dit wordt gewijzigd in:
“bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 7 december 2021 als uitkering tot haar levensonderhoud € 2.920,- bruto per maand zal betalen, de toekomstige termijnen steeds bij vooruitbetaling te voldoen en te verhogen met de wettelijke indexering, voor het eerste per 1 januari 2023”
bepaalt dat deze verbetering met vermelding van de dag van deze uitspraak op de minuut van voornoemde beschikking wordt gesteld;
beveelt afgifte van de met inachtneming van deze beslissing verbeterde authentieke afschriften van de voornoemde beschikking;
bepaalt dat partijen de eerder verstrekte afschriften, opgemaakt in executoriale vorm, binnen twee weken na heden aan de griffier doen toekomen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, C.M. Warnaar en J.B. Backhuijs, bijgestaan door mr. N. van Duijvenbode als griffier, en is op 22 november 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.