ECLI:NL:GHDHA:2023:229

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
200.320.502/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot gedwongen schuldregeling wegens niet-naleving wettelijke vereisten en onvoldoende documentatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek van de appellant om zijn schuldeisers te bevelen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.P. Harten, was eerder door de rechtbank Rotterdam niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om een gedwongen schuldregeling. De rechtbank had geoordeeld dat de appellant niet had voldaan aan de vereisten zoals gesteld in de wet, met name dat de poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling uitgevoerd moest worden door een bevoegde persoon of instelling, zoals bedoeld in artikel 48 lid 1 van de Wet op het consumentenkrediet (Wck). De broer van de appellant had deze poging gedaan, maar voldeed niet aan de wettelijke vereisten.

Tijdens de mondelinge behandeling op 31 januari 2023 is de appellant niet verschenen, terwijl zijn broer en advocaat wel aanwezig waren. Het hof heeft de argumenten van de appellant en zijn advocaat gehoord, maar heeft geconcludeerd dat het verzoek om de schuldregeling af te wijzen. Het hof heeft daarbij de belangenafweging gemaakt tussen de schuldeisers en de appellant, en vastgesteld dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd van zijn financiële situatie en de noodzaak van de schuldregeling. Bovendien ontbrak er een verklaring van een hulpverlenende instantie over de verslavingsproblematiek van de appellant, wat de beoordeling van zijn verzoek verder bemoeilijkte.

Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat het verzoek van de appellant om zijn schuldeisers te bevelen in te stemmen met de schuldregeling niet kon worden toegewezen, omdat niet was voldaan aan de wettelijke vereisten en de documentatie onvoldoende was. Het hof heeft het verzoek afgewezen en de appellant in zijn verzoek niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.320.502/01
Rekestnummer rechtbank : C/10/646266 / FT EA 22/909

arrest van 7 februari 2023

inzake

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. M.P. Harten te Rotterdam.

Het geding

Bij beroepschrift (met producties), ingekomen ter griffie van het hof op 23 december 2022, heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank Rotterdam van 15 december 2022 waarin hij niet-ontvankelijke is verklaard in zijn (primaire) verzoek om vier schuldeisers te bevelen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling en in zijn (subsidiaire) verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. [appellant] verzoekt het hof deze vonnissen te vernietigen en alsnog de vier schuldeisers te bevelen in te stemmen met de schuldregeling dan wel hem toe te laten tot de schuldsaneringsregeling.
Het hof heeft verder nog kennis genomen van door [appellant] advocaat nader overgelegde producties, van een e-mailbericht van 17 januari 2023 09:12 uur van Service MijnAndersnota (met daarin een akkoordverklaring met het betalingsvoorstel) en van een (op 25 januari 2023 ontvangen schriftelijke) reactie op het beroepschrift van één van de andere schuldeisers, te weten de familie [naam] uit [woonplaats] .
De mondelinge behandeling van beide zaken heeft plaatsgevonden op 31 januari 2023, waar verschenen is [broer] (broer van [appellant] ), vergezeld van mr. Harten. [appellant] zelf is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting van het hof verschenen.
Het hof wijst in beide zaken afzonderlijk arrest. Het onderhavige arrest heeft betrekking op het verzoek tot het bevelen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.

De beoordeling van het hoger beroep

1. [appellant] heeft op 18 oktober 2022 een verzoek bij de rechtbank ingediend om de schuldeisers die weigeren mee te werken aan een door [appellant] aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling. De rechtbank heeft [appellant] in zijn verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft de rechtbank als volgt overwogen.
2. Als, zoals in dit geval, bij het verzoekschrift een of meer van de gegevens als bedoeld in artikel 3.2.3.4 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken ontbreken, gunt de rechtbank de schuldenaar een termijn van ten hoogste een maand om de ontbrekende gegevens te verstrekken. De schuldenaar wordt niet-ontvankelijk verklaard als na bedoelde termijn nog steeds gegevens ontbreken. De griffer heeft [appellant] bij brief van 3 november 2022 gevraagd de ontbrekende gegevens te verstrekken. Op deze brief is geen reactie ontvangen.
3. De grieven en argumenten van [appellant] hebben als strekking - aldus desgevraagd ook zijn advocaat ter zitting in hoger beroep - dat het (primaire) verzoek om een gedwongen schuldregeling alsnog wordt toegewezen.
4. Het hof wijst dit verzoek af en motiveert dit oordeel als volgt.
5. Ingevolge art. 287a lid 5 Fw kan een verzoek tot vaststelling van een schuldregeling worden toegewezen indien de schuldeiser die niet met het aanbod heeft ingestemd, in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij de uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de schuldenaar en van de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad. Bij deze belangenafweging zullen – onder meer – de volgende omstandigheden een rol spelen (vgl. ook de conclusie van Advocaat-Generaal Timmerman voor Hoge Raad 14 december 2012, ECLI:NL:HR:2021:BY0966):
- is het schikkingsvoorstel door een onafhankelijke en deskundige partij getoetst;
- is het schikkingsvoorstel goed en betrouwbaar gedocumenteerd.
6. Het verzoek om schuldeisers te bevelen in te stemmen met een door de schuldenaar aangeboden schuldregeling vormt een onderdeel van een verzoek tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling ex artikel 284 Fw. Ingevolge artikel 285 lid 1, onder f, Fw dient aan een verzoek om de schuldsaneringsregeling van toepassing te verklaren een poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling te zijn voorafgegaan. Die poging dient te worden uitgevoerd door een persoon of instelling als bedoeld artikel 48 lid 1 van de Wet op het consumentenkrediet (Wck). Anders volgt een afwijzing van het verzoek om een gedwongen schuldregeling (artikel 287a lid 7 Fw).
7. Uit de aan het hof overgelegde stukken is gebleken dat de poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling is uitgevoerd door de broer van [appellant] . Deze broer is niet een persoon als bedoeld in artikel 48 lid 1 Wck. Dit betekent dat het verzoek van [appellant] reeds om die reden dient te worden afgewezen. Dat, zoals door [appellant] is aangevoerd, de schuldbemiddeling onder toeziend oog van zijn raadsman mr. Harten heeft plaatsgevonden, maakt dit niet anders. Uit de wetsgeschiedenis en jurisprudentie volgt dat artikel 48 Wck strikt moet worden uitgelegd. In de aan het hof overgelegde stukken bevinden zich weliswaar brieven van mr. Harten aan schuldeisers, maar dit betreffen slechts brieven aan de 4 (aanvankelijk) weigerachtige schuldeisers. Niet als juist kan worden aanvaard dat artikel 285 lid 1, onder f, Fw / artikel 287a lid 7 Fw slechts naleving behoeft ten aanzien van de schuldeisers die een door een daartoe onbevoegde persoon aangeboden regeling hebben geweigerd.
8. Daarnaast is niet voldaan aan het vereiste dat een schikkingsvoorstel goed en betrouwbaar gedocumenteerd dient te zijn. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Volgens (de bijlagen bij) het verzoek is sprake van 12 schuldeisers en bedraagt de totale schuldenlast € 37.607,36. Aan deze schuldeisers is een voorstel gedaan van 15 procent van hun vordering ter finale kwijting. Ten tijde van indiening van het verzoekschrift bij de rechtbank waren er volgens dat verzoekschrift 4 schuldeisers die niet akkoord waren, te weten Dental Care, de gemeente Den Haag, de Belastingdienst en de familie [naam] . Hun vorderingen beliepen bij elkaar in totaal ca. € 20.000. In de brief met het betalingsvoorstel die door de broer van [appellant] aan de schuldeisers is verstuurd, staat het volgende vermeld:

90 % van de schuldeisers is inmiddels akkoord gegaan met een voorstel TFK van 15 %
Uitgaande van 4 weigerachtige schuldeisers was dit percentage van 90% niet juist ten tijde van de verzending van de brief. Verder blijkt uit de brieven aan de Belastingdienst, één van de weigerende schuldeisers, dat aan hem een voorstel is gedaan van 30 procent ter finale kwijting. Niet blijkt dat [appellant] broer de overige schuldeisers van dit voorstel op de hoogte heeft gebracht.
9. Tot slot weegt als zelfstandige afwijzingsgrond mee dat er over [appellant] weinig bekend is. Hij zou verslaafd zijn geweest en inmiddels weer afgekickt. In het bij de rechtbank ingediende verzoek dwangakkoord staat overigens (blz. 1): ‘Verzoeker wordt behandeld voor verslavingsproblematiek (drank en drugsverslaving …)’. Hoe dit zit, is niet duidelijk geworden. In elk geval ontbreekt een verklaring van een hulpverlenende instantie die het afgekickt zijn bevestigt. En zelf is [appellant] niet ter zitting verschenen waardoor hij hierover niet door het hof kon worden bevraagd. Over zijn vermogenspositie en/of zijn mogelijkheden om door middel van arbeid inkomsten te verwerven om daarmee (binnen overzienbare termijn) afbetalingen te kunnen doen ontbreekt concrete informatie. De enkele mededeling in de verklaring ex artikel 285 lid 1, onder f, Fw dat een substantiële inkomensverbetering voor [appellant] op korte termijn niet is te verwachten is te vaag; een bevestiging daarvan door een ter zake kundige ontbreekt. Het argument dat de belangen van de schuldeisers die hebben ingestemd door de afwijzing van het aanbod worden geschaad, overtuigt niet. Volgens [appellant] broer zijn alle schuldeisers die akkoord zijn gegaan inmiddels voldaan. En omdat het om een aanbod van/ betalingen door de familie zou gaan valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien welk nadeel hierdoor is ontstaan.
10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek van [appellant] dient te worden afgewezen.

De beslissing

Het hof:
- wijst af het verzoek van [appellant] om zijn schuldeisers te bevelen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. van der Klooster, J.S. Honée en J.A. Terstegge en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 februari 2023 in aanwezigheid van de griffier.