ECLI:NL:GHDHA:2023:2282

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
24 november 2023
Zaaknummer
BK-22/01245
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid bezwaar omzetbelasting wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar tegen de voldoening van omzetbelasting door belanghebbende over de jaren 2018. De belanghebbende, die als commissiesecretaris werkzaam was, had bezwaar gemaakt tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar door de Inspecteur van de Belastingdienst. De Rechtbank had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard voor zover het gericht was tegen de niet-ontvankelijkverklaring, maar de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak bleven in stand. De belanghebbende had zijn bezwaar te laat ingediend, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt, en dat deze termijn was overschreden. De belanghebbende had niet aannemelijk gemaakt dat er sprake was van verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Het Hof oordeelde verder dat de Inspecteur niet verplicht was om een uitgebreide juridische analyse te geven in de uitspraak op bezwaar. De stellingen van de belanghebbende over schending van het gelijkheidsbeginsel werden eveneens verworpen, omdat de situaties van de belanghebbende en zijn partner niet gelijk waren. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de Rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-22/01245

Uitspraak van 16 november 2023

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 11 oktober 2022, nummer SGR 21/8185.

Procesverloop

1.1.
Belanghebbende heeft over het tweede, derde en vierde kwartaal van 2018 omzetbelasting op aangifte voldaan.
1.2.
De Inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is een griffierecht geheven van € 181. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
”De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voor zover het is gericht tegen de nietontvankelijkverklaring van het bezwaar;
- vernietigt in zoverre de uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van de bestreden uitspraak op bezwaar in stand blijven;
- verklaart zich onbevoegd voor zover het beroep zich richt tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181 aan eiser te vergoeden.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 274. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend, waarvan de Inspecteur kennis heeft kunnen nemen.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 19 oktober 2023. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
2.1.
Belanghebbende heeft gedurende het jaar 2018 als commissiesecretaris werkzaamheden verricht bij het [Expertisecentrum] van het [Rijksoverheid] .
2.2.
In de tot de gedingstukken behorende overeenkomst van opdracht tussen belanghebbende en [naam] staat dat belanghebbende over zijn prestaties omzetbelasting is verschuldigd.
2.3.
Belanghebbende heeft voor de door hem verrichte werkzaamheden facturen uitgereikt aan [naam] waarop omzetbelasting staat vermeld.
2.4.
Belanghebbende heeft over het tweede, derde en vierde kwartaal van 2018 omzetbelasting op aangifte voldaan. De verschuldigde omzetbelasting is voldaan op respectievelijk 29 oktober 2018 en 29 januari 2019.
2.5.
De Inspecteur heeft op 28 juni 2021 van belanghebbende een formulier ontvangen met het opschrift ’Verzoek Vooroverleg’. Op dit formulier geeft belanghebbende te kennen het oneens te zijn met de voldoeningen op aangifte. Volgens belanghebbende heeft hij de onder 2.1 bedoelde werkzaamheden niet uitgevoerd in de hoedanigheid van ondernemer voor de omzetbelasting, waardoor hij ten onrechte omzetbelasting heeft voldaan.
2.6.
De Inspecteur heeft het onder 2.5 vermelde formulier aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de voldoening op aangifte van omzetbelasting als vermeld onder 2.4. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De Inspecteur heeft het bezwaar tevens aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering en heeft dat afgewezen.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft als volgt geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
”8. Op grond van artikel 22j, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vangt bij de op aangifte voldane omzetbelasting de termijn voor het instellen van bezwaar aan met de ingang van de dag na die van de voldoening van de omzetbelasting. Om die reden faalt ook de door eiser ter zitting ingenomen stelling dat geen sprake is van een op de juiste wijze bekend gemaakt besluit waardoor de bezwaartermijn niet zou zijn gaan lopen. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Dit betekent dat verweerder het in 5 bedoelde bezwaarschrift na afloop van de bezwaartermijn heeft ontvangen. Het bezwaarschrift is dus niet tijdig ingediend. Wel is het zo dat verweerder in de bezwaarprocedure aan eiser had moeten vragen waarom hij niet tijdig bezwaar gemaakt heeft. Uit het dossier blijkt niet dat verweerder dat heeft gedaan. In zoverre is de uitspraak op bezwaar niet juist. Het beroep is daarom in zoverre gegrond verklaard. Nu eiser ook ter zitting niet aannemelijk heeft gemaakt dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest heeft de rechtbank de gevolgen van de uitspraak op bezwaar in stand gelaten. Het bezwaar is dus terecht niet-ontvankelijk verklaard.
9. Omdat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, komt de rechtbank niet toe aan de door eiser aangevoerde gronden met betrekking tot de uitspraak op bezwaar.
10. Verweerder heeft het formulier tevens aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering en heeft dit verzoek afgewezen. Die beslissing is geen voor bezwaar vatbaar besluit. Gelet op het systeem van gesloten rechtsmiddelen staat tegen deze beslissing van verweerder geen bezwaar en beroep open. De rechtbank verklaart zich ten aanzien van het verzoek om ambtshalve vermindering daarom onbevoegd. Indien eiser de rechtmatigheid van het afwijzen van dit verzoek aan een rechter wil voorleggen, dient hij dat te doen door het instellen van een vordering bij de burgerlijke rechter.
11. Gelet op het voorgaande is het beroep tegen de uitspraak op bezwaar gegrond verklaard en voor zover het beroep zich richt tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op bezwaar en tot teruggaaf van de omzetbelasting. Voorts verzoekt belanghebbende om vergoeding van de door hem gemaakte (proces)kosten en het griffierecht.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken. Deze termijn vangt in het geval van belanghebbende aan op de dag na de voldoening op aangifte. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien de Inspecteur het bezwaarschrift heeft ontvangen binnen de wettelijke termijn van zes weken. Het bezwaarschrift van belanghebbende is niet binnen deze termijn ontvangen.
5.2.
De Rechtbank heeft op goede gronden de juiste beslissing genomen door de nietontvankelijkheid van belanghebbende in zijn bezwaar wegens termijnoverschrijding te bevestigen. Met al hetgeen belanghebbende heeft aangedragen in beroep en hoger beroep heeft hij de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding niet aannemelijk gemaakt. De recente conclusie van A-G Widdershoven van 7 september 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:476) maakt dit niet anders. Belanghebbende had binnen de wettelijke bezwaartermijn een bezwaarschrift kunnen indienen indien hij van mening was dat hij geen ondernemer was voor de omzetbelasting. Dat hij door recente jurisprudentie tot een ander inzicht is gekomen, maakt een eerdere termijnoverschrijding achteraf niet verschoonbaar. Evenmin is van belang dat belanghebbende stelt dat hij niet wist dat hij bezwaar kon maken tegen een voldoening op aangifte. Van belanghebbende, een bestuursrechtjurist, mag worden verwacht dat hij zich in zijn rechtspositie verdiept als hij zich als ondernemer aanmeldt.
5.3.1.
Aangezien het bezwaar niet-ontvankelijk is, komt het Hof niet toe aan de overige punten die belanghebbende heeft opgeworpen. Het Hof voegt ten behoeve van belanghebbende en ten overvloede het volgende toe.
5.3.2.
De uitspraak op bezwaar berust op de vereiste deugdelijke motivering. Dat belanghebbende, volgens zijn eigen verklaring, pas tijdens de zitting bij het Hof goed is voorgelicht over de juridische aspecten van het geschil, betreurt het Hof, maar dit kan de Inspecteur en de Rechtbank niet worden aangerekend. Zoals eerder opgemerkt, is belanghebbende bestuursrechtjurist en hij had zelf meer werk kunnen maken van een juridisch onderzoek naar de fiscale aspecten van zijn verzoek. De Inspecteur heeft ter zitting toegelicht dat hij heeft geprobeerd om een en ander aan belanghebbende uit te leggen, maar dat dit kennelijk niet is gelukt. Het Hof leest deze pogingen ook terug in het dossier. De Inspecteur is niet verplicht om een complete juridische analyse van alle fiscale aspecten van een geschilpunt in de uitspraak op bezwaar op te nemen, maar kan volstaan met een bespreking van de aangevoerde bezwaargronden. Het Hof ziet dan ook geen aanleiding om het hoger beroep gegrond te verklaren wegens schending van het motiveringsbeginsel.
5.3.3.
Zoals eerder opgemerkt, komt het Hof niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de relatie tussen belanghebbende en [naam] . Het Hof voegt ter voorlichting en geruststelling van belanghebbende het volgende toe. Indien de termijnoverschrijding wel verschoonbaar en het bezwaar ontvankelijk was geweest, dan zou belanghebbende in geen geval het per saldo door hem gewenste voordeel hebben kunnen krijgen. Belanghebbende heeft [naam] omzetbelasting in rekening gebracht en deze ontvangen. Indien belanghebbende niet gehouden zou zijn geweest de omzetbelasting op aangifte te voldoen, dan zou belanghebbende gehouden zijn de omzetbelasting wegens onverschuldigde betaling terug te betalen aan [naam] . [naam] op haar beurt zou de eerder gevraagde teruggaaf van omzetbelasting moeten corrigeren en deze aan de Belastingdienst moeten terugbetalen. Gegrondverklaring van het inhoudelijke bezwaar van belanghebbende zou dus per saldo leiden tot een kasrondje tussen belanghebbende, [naam] en de Belastingdienst. In dit verband laat het Hof de eventueel door belanghebbende afgetrokken voorbelasting buiten beschouwing.
5.3.4.
De stellingen van belanghebbende over schending van het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur falen eveneens. De partner van belanghebbende deelt vanwege haar prestaties in het onderwijs in de onderwijsvrijstelling. Bij vergissing heeft mevrouw [A] voor haar onderwijsprestaties omzetbelasting op aangifte voldaan. Op verzoek is haar op grond van de onderwijsvrijstelling ambtshalve teruggaaf verleend. De omzetbelastingpositie van belanghebbende en die van zijn partner zijn niet gelijk. Anders dan belanghebbende stelt, is het bezwaar van zijn partner ook niet-ontvankelijk verklaard. De situaties zijn juridisch en feitelijk niet gelijk. De Inspecteur heeft dus onderscheid mogen maken en heeft niet willekeurig gehandeld.
Slotsom
5.4.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door W.M.G. Visser, A. van Dongen en B.G. van Zadelhoff, in tegenwoordigheid van de griffier R. Wijkstra. De beslissing is op 16 november 2023 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.