ECLI:NL:GHDHA:2023:2279

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
2200309818
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omkoping en belastingfraude door een financial broker in de woningcorporatiesector

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, een financial broker, die zich schuldig heeft gemaakt aan actieve niet-ambtelijke omkoping en belastingfraude. De verdachte trad op als 'introducing broker' voor banken bij het afsluiten van derivaatcontracten met woningcorporaties. Hij heeft fees die hij van banken ontving, deels doorbetaald aan de treasury manager van een woningcorporatie en aan een extern adviseur van andere woningcorporaties. Het hof heeft nadere bewijsoverwegingen gedaan met betrekking tot het begrip 'lasthebberschap' en het vereiste causaal verband voor omkoping. De verdachte is vrijgesproken van gewoontewitwassen en valsheid in geschrift, maar is wel veroordeeld tot een taakstraf van 460 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 jaar. De benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen vanwege de complexiteit daarvan. De uitspraak volgt op een eerdere veroordeling door de rechtbank Rotterdam, waarbij de verdachte was vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten en veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden voor andere feiten. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor de vrijgesproken feiten, maar heeft de bewezenverklaring van de overige feiten bevestigd.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003098-18
Parketnummer: 10-997000-12
Datum uitspraak: 24 november 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 17 juli 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam verdachte 1],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2, 3, 6 en 8 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1, 4, 5 en 7 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden. Voorts is omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen en de vorderingen van de benadeelde partijen beslist als vermeld in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep
De verdachte is door rechtbank Rotterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2, 3, 6 en 8 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Omvang van het hoger beroep
Nu blijkens de aan de akte rechtsmiddel gehechte brief door de officier van justitie geen hoger beroep is ingesteld tegen de feiten 2 en 6, zijn deze feiten – gelet op hetgeen hiervoor is overwogen - niet inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep en voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat:
1.
(onderzoek KLAPROOS / gefisnummer [nummer 1]):
Hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 3 april 2006 tot en met 15 december 2010 te Hazerswoude-Dorp en/of Rotterdam en/of Blaricum en/of Laren en/of Bussum, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) aan iemand, te weten [naam verdachte 2], die anders dan als ambtenaar, werkzaam is in dienstbetrekking bij Stichting Vestia Groep (in de functie van Treasury en Control manager), naar aanleiding van hetgeen deze [naam verdachte 2] in dienstbetrekking heeft gedaan en/of nagelaten dan wel zal doen of nalaten , (telkens) een of meer gift(en), te weten de betaling van een of meer geldbedrag(en) tot een totaalbedrag van circa Euro 9.202.500,-, in elk geval enig(e) geldbedrag(en), heeft gedaan van die aard en/of onder zodanige omstandigheden dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), redelijkerwijs moest(en) aannemen dat die [naam verdachte 2] deze gift(en) in strijd met de goede trouw zou/zal verzwijgen tegenover zijn werkgever;
3.
(onderzoek KLAPROOS / gefisnummer [nummer 1]):
Hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 14 februari 2013 te Laren en/of Blaricum en/of Naarden en/of Zegveld en/of Bussum, in elk geval in Nederland, en/of te Zurich, in elk geval in Zwitserland, en/of te Dassel, in elk geval in Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (van) een voorwerp, te weten een of meer geldbedrag(en) tot een totaal bedrag van circa Euro 5.349.000,-, in elk geval enig (groot) geldbedrag, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen/verhuld en/of heeft/hebben verborgen/verhuld wie de rechthebbende(n) op het/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) was/waren en/of wie het/dat/die voorhanden heeft/hebben gehad
en/of dat/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben verworven en/of heeft/hebben omgezet en/of heeft/hebben overgedragen en/of van dat/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) gebruik heeft/hebben gemaakt
I
door een gedeelte van dit/die voorwerp(en)/gelbedrag(en) (te weten: circa Euro 1.500.000,-) over te (laten) boeken/maken naar een Zwitserse bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 1] (UBS AG Bank te Zurich onder relatienummer [relatienummer 1]) ten name van hem, verdachte, en/of vervolgens door dat/die voorwerpen/gelbedrag(en) (te weten: die circa Euro 1.500.000,-, welk bedrag vanwege o.a. beleggingen inmiddels was opgelopen tot circa Euro 1.560.824,36) weer over te (laten) boeken/maken naar weer een andere Zwitserse bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 2] (Luzerner Kantonalbank AG te Zurich onder relatienummer [relatienummer 2]) ten name van [naam 1] (de vader van hem, verdachte) (zie: SFO-1-AH-010)
en/of
II
door een gedeelte van dit/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) (te weten: circa Euro 48.000,-) over te (laten) boeken/maken naar een ING e/o bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 3] ten name van [naam 1] en/of [naam 4] (respectievelijk de vader en/of stiefmoeder van hem, verdachte) bestemd voor de (vermeende) aanschaf van een sloep door hem, verdachte, (zie: SFO-1-AH-005)
en/of
III
door een gedeelte van dit/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) (te weten: circa Euro 100.000,-) over te (laten) boeken/maken naar een ING e/o bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 4] ten name van [naam 4] en/of [naam 1] (respectievelijk de stiefmoeder en/of de vader van hem, verdachte) in eerste instantie bestemd als een (vermeende) gift voor een klooster in Syrië door hem, verdachte, en/of (vervolgens) in tweede instantie door hem, verdachte, omgezet in een (vermeende) geldlening van circa Euro 100.000,- aan die [naam 1] en/of [naam 4] (zie: SFO-1-AH-007)
en/of
IV
door een gedeelte van dit/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) (te weten: circa Euro 93.000,-) over te (laten) boeken/maken naar een ING bankrekening met rekeningnummer [bankrekeningnummer 5] ten name van [naam 5] (de moeder van hem, verdachte) bestemd als (vermeende) lening voor de aflossing van een lening met betrekking tot een woning (zie: SFO-1-AH-006)
en/of
V
door een gedeelte van dit/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) (te weten: circa Euro 79.000,- over te (laten) boeken/maken naar een zogenaamde Rabo Regenboogrekening (rekeningnummer [bankrekeningnummer 6]) ten name van [naam 2] (een minderjarig kind van hem, verdachte) (zie: SFO-1-AH-008)
en/of
door een gedeelte van dit/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) (te weten: circa Euro 79.000,- over te (laten) boeken/maken naar een zogenaamde Rabo Regenboogrekening (rekeningnummer [bankrekeningnummer 7] ten name van [naam 3] (een minderjarig kind van hem, verdachte) (zie: SFO-1-AH-008)
en/of
VI
door een gedeelte van dit/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) (te weten: circa Euro 3.450.000,-) als dividend uit te (laten) betalen/keren aan [naam verdachte 5] (de toenmalige echtgenote van hem, verdachte,), terwijl die [naam verdachte 5] geen aandeelhoudster van enige BV en/of NV was/is (zie: SFO-1-AH-004)
en/of (vervolgens)
VII
door een gedeelte van dit/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) (te weten: circa Euro 1.300.000,-, zijnde een gedeelte van het totaal van Euro 3.450.00,- welke eerst als dividend was uitgekeerd aan [naam verdachte 5]) over te (laten) boeken/maken naar een Zwitserse bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 8] (UBS AG Bank te Zurich onder relatienummer [relatienummer 3]) ten name van [naam verdachte 5] (de toenmalige echtgenote van hem, verdachte) en/of (vervolgens) door dat/die voorwerp(en)/gelbedrag(en) (te weten: die circa Euro 1.300.000,-, welk bedrag vanwege o.a. beleggingen inmiddels was opgelopen tot circa Euro 1.554.473,33) weer over te (laten boeken/maken naar weer een andere Zwitserse bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 9] (Luzerner Kantonalbank AG te Zurich onder relatienummer [relatienummer 2]) te name van [naam 1] (de vader van hem, verdachte) met als gemachtigde [naam 4] (de stiefmoeder van hem, verdachte)
en/of (vervolgens)
door een gedeelte van dit/die voorwerp(en)/gelbedrag(en) (te weten: circa Euro 275.000,- van die Zwitserse bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 2] (ten name van [naam 1], zijnde vader van hem, verdachte) (weer) over te (laten) boeken/maken naar een Nederlands Rabobank bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 10], welke Rabobankrekening op naam van hem, verdachte, staat (zie: SFO-1-AH-010) (zie: SFO-1-AH-010)
en/of
VIII door met een gedeelte van dit/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) (te weten: circa Euro 1.304.000,-, zijnde een gedeelte van het totaal van Euro 3.450.000,- welke eerst als dividend was uitgekeerd aan [naam verdachte 5]) de hypothecaire schuld betreffende de woning [adres] af te lossen (zijnde toen de gezamenlijke woning van hem, verdachte en [naam verdachte 5]) en/of (vervolgens) die woning, na het aflossen van die hypothecaire schuld, in eigendom te (laten) doen toekomen aan die [naam verdachte 5] c.q. die woning op naam van die [naam verdachte 5] te (laten) zetten (zie: SFO-1-AH-012),
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dit/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) daarvan een gewoonte maakt/maken/heeft/hebben gemaakt;
4.
(onderzoek KLAPROOS / gefisnummer [nummer 1]):
[naam bedrijf 4] (als "moeder" van een fiscale eenheid met daarin o.a. opgenomen de "dochter" [naam bedrijf 1]) op een op of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 september 2008 tot en met 28 juni 2011 te Utrecht en/of Hilversum en/of Amersfoort en/of Apeldoorn en/of Laren en/of Blaricum, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten de aangifte(n) voor vennootschapsbelasting (ten name van de fiscale eenheid [naam bedrijf 4]) over het/de jaar/jaren 2007 en/of 2008 en/of 2009 en/of 2010, onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan en/of doen of laten plegen, immers heeft/hebben [naam bedrijf 4] en/of haar mededader(s) (telkens) opzettelijk op het bij de Inspecteur der Belastingen of de Belastingdienst te Utrecht en/of Hilversum en/of Amersfoort en/of Apeldoorn (elektronisch) ingeleverde aangiftebiljet(en) vennootschapsbelasting over genoemd(e) jaar/jaren 2007 (zie: D-229) en/of 2008 (zie: D-230) en/of 2009 (zie: D-231) en/of 2010 (zie: D-232) een te laag belastbaar bedrag, althans een te laag bedrag, aan belasting opgegeven (door het onterecht aftrekken van steekpenningen van de winst: te weten
de aftrek van circa Euro 630.000,- aan steekpenningen in 2007 en/of
de aftrek van circa Euro 2.030.000,- aan steekpenningen in 2008 en/of
de aftrek van circa Euro 3.335.000,- aan steekpenningen in 2009 en/of
de aftrek van circa Euro 2.625.000,- aan steekpenningen in 2010)),
terwijl dat feit er (telkens) toe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van bovenomschreven strafbare feit hij, verdachte, (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welk(e) bovenomschreven verboden gedraging(en) hij, verdachte, (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
5.
(onderzoek KLAPROOS / gefisnummer [nummer 1]):
[naam bedrijf 1] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 juni 2005 tot en met heden te Laren en/of Blaricum en/of Naarden, in elk geval in Nederland, als degene(n) die ingevolge de Belastingwet verplicht was/waren tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de Belastingwet gestelde eisen, opzettelijk een zodanige administratie niet heeft/hebben gevoerd,
immers door het ontbreken c.q. niet opnemen van (een) (credit)factu(u)r(en) in de administratie van [naam bedrijf 1] met betrekking tot de betaling van een of meer geldbedrag(en) tot een totaalbedrag van circa Euro 405.000,- in 2005 en/of circa Euro 495.000,- in 2006 en/of circa Euro 662.500,- in 2007 en/of circa Euro 2.010.000,- in 2008 en/of circa Euro 3.250.000,- in 2009 en/of circa Euro 3.010.000,- in 2010 (telkens) aan [naam verdachte 2] c.q. [naam bankrekening] is de administratie zodanig gevoerd dat niet te allen tijde de rechten en/of verplichtingen en/of de voor de heffing van de belasting overigens van belang zijnde gegevens van [naam bedrijf 1] duidelijk blijken,
terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
tot het plegen van bovenomschreven strafbare feit hij, verdachte, (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welk(e) bovenomschreven verboden gedraging(en) hij, verdachte, (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
7.
(onderzoek EGELANTIER / gefisnummer [nummer 2]):
Hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 september 2008 tot en met 19 november 2010 te Lelystad en/of Baarn en/of Laren en/of Blaricum en/of Bussum en/of Veenendaal en/of Utrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) aan iemand, te weten [naam verdachte 4], optredend als lasthebber van woningcorporatie Portaal (als lid van de Treasury Commissie van Portaal in de functie van extern adviseur), naar aanleiding van hetgeen deze [naam verdachte 4] bij de uitvoering van diens last heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten (telkens) een of meer gift(en), te weten de betaling van een of meer geldbedragen tot een totaalbedrag van circa Euro 464.830,- (via [naam bedrijf 1] (ten bedrage van circa Euro 232.415,-) en/of [naam bedrijf 2]: met ingang van 4 juli 2013 genaamd [naam bedrijf 6] (ten bedrage van circa Euro 232.415,-)), in elk geval enig(e) geldbedrag(en), heeft gedaan van die aard en/of onder zodanige omstandigheden dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) redelijkerwijs moest(en) aannemen dat die [naam verdachte 4] deze gifte(n) in strijd met de goede trouw zou/zal verzwijgen tegenover zijn lastgever
en/of
Hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 23 december 2008 tot en met 19 november 2010 te Lelystad en/of Baarn en/of Laren en/of Blaricum en/of Bussum en/of Enschede, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) aan iemand, te weten [naam verdachte 4], optredend als lasthebber van woningcorporatie De Woonplaats (als lid van de Treasury Commissie van De Woonplaats in de functie van extern adviseur), naar aanleiding van hetgeen deze [naam verdachte 4] bij de uitvoering van diens last heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten (telkens) een of meer gift(en), te weten de betaling van een of meer geldbedragen tot een totaalbedrag van circa Euro 233.330,- (via [naam bedrijf 1] (ten bedrage van circa Euro 116.665,-) en/of [naam bedrijf 2]: met ingang van 4 juli 2013 genaamd [naam bedrijf 6] (ten bedrage van circa Euro 116.665,-)), in elk geval enig(e) geldbedrag(en), heeft gedaan van die aard en/of onder zodanige omstandigheden dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) redelijkerwijs moest(en) aannemen dat die [naam verdachte 4] deze gifte(n) in strijd met de goede trouw zou/zal verzwijgen tegenover zijn lastgever;
feit 8 primair.
(onderzoek EGELANTIER / gefisnummer [nummer 2]):
Hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 juni 2008 tot en met 3 april 2012 te Laren en/of Blaricum, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk voorhanden heeft gehad
twaalf (12), althans een of meer, valse factu(u)r(en) van [bedrijf 5] en/of [naam verdachte 4] gericht aan [naam bedrijf 1] en/of hem, verdachte, ten bedrage van in totaal circa Euro 478.581,33 (te weten: D-014 en/of D-011 en/of D-009 en/of D-027 en/of D-023 en/of D-024 en/of D-025 en/of D-021 en/of D-019 en/of D-041 en/of D-036 en/of D-034)
zijnde (telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, terwijl hij verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die geschrift(en) bestemd was/waren tot gebruik als ware dat/die geschrift(en) echt en onvervalst, en bestaande die valsheid en/of vervalsing (telkens) hierin
dat op/in die factu(u)r(en) is vermeld dat door [bedrijf 5] en/of [naam verdachte 4] werkzaamheden en/of diensten (te weten: "bemiddeling financiering") zijn verricht ten behoeve van/voor [naam bedrijf 1] en/of hem, verdachte” terwijl in werkelijkheid die werkzaamheden en/of diensten niet, althans niet geheel, door [bedrijf 5] en/of [naam verdachte 4] zijn verricht ten behoeve van/voor [naam bedrijf 1] en/of hem, verdachte,
en/of (telkens)
dat op/in die factu(u)r(en) (een) factuurbedrag(en) is/zijn vermeld dat/die in werkelijkheid geen, althans niet volledig, betrekking heeft op die in die factu(u)r(en) vermelde(n) werkzaamheden en/of diensten;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
feit 8 subsidiair
[naam bedrijf 1]
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 juni 2008 tot en met 3 april 2012 te Laren en/of Blaricum, in elk geval in Nederland, opzettelijk voorhanden heeft gehad
twaalf (12), althans een of meer, valse factu(u)r(en)
van [bedrijf 5] en/of van [naam verdachte 4] gericht aan [naam bedrijf 1] en/ of [naam verdachte 1] ten bedrage van in totaal circa Euro 478.581,33 (te weten: D-014 en/of D-01 1 en/of D-009 en/of D-027 en/of D-023 en/of D-024 en/of D-025 en/of D-021 en/of D-019 en/of D-041 en/of D-036 en/of D-034)
zijnde (telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, terwijl zij (telkens) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat/die geschrift(en) bestemd was/waren tot gebruik als ware dat/die geschrift(en) echt en onvervalst, en bestaande die valsheid en/of vervalsing (telkens) hierin
dat op/in die factu(u)r(en) is vermeld dat door [bedrijf 5] en/of [naam verdachte 4]
werkzaamheden en/of diensten (te weten: “bemiddeling financiering”) zijn verricht ten behoeve van/voor [naam bedrijf 1] en/of [naam verdachte 1] terwijl in werkelijkheid die werkzaamheden en/of diensten niet, althans niet geheel, door [bedrijf 5] en/of [naam verdachte 4] zijn verricht ten behoeve van/voor [naam bedrijf 1] en/of [naam verdachte 1],
en/of (telkens)
dat op/in die factu(u)r(en) (een) factuurbedrag(en) is/zijn vermeld dat/die in werkelijkheid geen, althans niet volledig, betrekking heeft op die in die factu(u)r(en) vermelde werkzaamheden en/of diensten,
zulks terwijl hij, verdachte, (telkens) tot bovenomschreven feit(en) opdracht heeft gegeven,
dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging(en).
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 3, 4, 5, 7 en 8 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 44 maanden met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven reeds omdat de tenlastelegging in hoger beroep is gewijzigd.
Beoordeling van de tenlastelegging
1.
Inleiding
Ter inleiding van de beoordeling van de tenlastelegging stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
[naam verdachte 1] [1] is een ‘financial broker’ (makelaar in financiële producten zoals onder andere derivaten), die goed bekend is geraakt met de financieringsbehoeften van woningcorporaties. In 2000 is [naam verdachte 1] zijn eigen onderneming, [naam bedrijf 1], gestart. Omstreeks 2004 is hij een samenwerkingsverband aangegaan met [naam verdachte 3] en diens onderneming [naam bedrijf 2]. [naam verdachte 1] c.q. [naam bedrijf 1] en [naam verdachte 3] c.q. [naam bedrijf 2] handelden vanaf mei 2005 ook gezamenlijk ook onder de naam [naam bedrijf 3].
[naam verdachte 1] is via zijn B.V. als ‘introducing broker’ opgetreden voor een aantal banken bij het aangaan van geldleningsovereenkomsten en zogenoemde derivaatcontracten tussen die banken en diverse woningcorporaties, waaronder de Stichting Vestia Groep (hierna: Vestia). Hij ontving daarvoor – via [naam bedrijf 1] – een provisie (‘fee’) van de banken.
[naam verdachte 2] bekleedde ten tijde van de tenlastegelegde feiten bij Vestia de functie van ‘treasury & control’ manager, in welke hoedanigheid hij bevoegd was om voor Vestia geldleningsovereenkomsten en derivaatcontracten te sluiten.
Op 15 maart 2012 heeft [naam verdachte 1] op eigen initiatief bij het Functioneel Parket kenbaar gemaakt dat hij kennis heeft van vermoedelijk frauduleuze handelingen. Kort gezegd meldt [naam verdachte 1] dat hij, onder de vlag van [naam bedrijf 3], een deel van zijn ontvangen fees heeft doorbetaald aan [naam verdachte 2].
Naar aanleiding van deze melding is het strafrechtelijke onderzoek Klaproos gestart. Daarnaast zijn ook onderzoeken ingesteld naar de (financiering van) advisering inzake derivaattransacties bij andere woningcorporaties, waarop het strafrechtelijke onderzoek Egelantier is gestart. In dat onderzoek staan de woningcorporaties Portaal en De Woonplaats centraal. In relatie tot deze woningcorporaties heeft [naam verdachte 1] ook als introducing broker voor banken opgetreden. Omstreeks 2007 is [naam verdachte 1] samen met [naam verdachte 3] een samenwerking aangegaan met [naam verdachte 4], die via [bedrijf 5] (hierna ook: ‘[bedrijf 5]’) als extern adviseur lid was van de treasury-commissie van Portaal en De Woonplaats.
Als gevolg van die samenwerking hebben [naam verdachte 1] en [naam verdachte 3] kunnen bemiddelen bij het afsluiten van derivaatcontracten door De Woonplaats en Portaal met verschillende banken. De daaruit voortvloeiende fees hebben [naam verdachte 1] en [naam verdachte 3] gedeeld met [naam verdachte 4] door via hun BV’s betalingen te doen aan [bedrijf 5].
Het hof stelt vast dat in de tenlastegelegde periode het sluiten van derivaatcontracten erg populair was in de economische sector, waaronder de woningcorporatie sector.
Naar aanleiding van het naar buiten treden door [naam verdachte 1] is er onder de (toezichthouders op de) woningcorporaties veel commotie ontstaan en is er veel media aandacht geweest voor de handel in derivatencontracten en de ontstane financiële problemen bij de woningcorporaties. In de onderhavige strafzaak dient het hof echter enkel te oordelen over de feiten zoals tenlastegelegd.
2.
Nadere bewijsoverweging met betrekking tot feit 3: Gewoontewitwassen
De rechtbank heeft [naam verdachte 1] vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde (gewoonte)witwassen en heeft daarbij overwogen dat het op de tenlastelegging vermelde geldbedrag niet afkomstig is uit de door de [naam verdachte 1] gepleegde omkoping. Weliswaar is het volgens de rechtbank aannemelijk dat er een verband bestaat tussen het betalen van steekpenningen door [naam verdachte 1] aan [naam verdachte 2] en een aantal Vestia gerelateerde derivaatcontracten, waarbij [naam verdachte 1] als broker is betrokken geweest en waarvoor aan hem door de banken een fee is betaald, maar de rechtbank concludeert dat deze fees een legale grondslag hebben, nu zij door de banken zijn betaald uit hoofde van onderliggende remissieovereenkomsten waarvoor door [naam verdachte 1] werk is verricht.
Het openbaar ministerie heeft zich in hoger beroep (wederom) op het standpunt gesteld dat het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag wel degelijk afkomstig is uit misdrijf, te weten omkoping. Volgens het openbaar ministerie heeft [naam verdachte 1] steekpenningen betaald om de relatie met [naam verdachte 2] te smeren en te bestendigen. En vanwege deze omkopingsrelatie kon [naam verdachte 1] gedurende jaren bemiddelen bij het afsluiten van derivaatcontracten tussen de banken en Vestia en daaruit fees ontvangen.
Het hof volgt het openbaar ministerie in het standpunt dat sprake is van een direct verband tussen de omkoping van [naam verdachte 2], de met bemiddeling van [naam verdachte 1] afgesloten derivaatcontracten en de daaruit door hem ontvangen fees. Het hof is tevens van oordeel dat de omkoping
voorafgaandaan het ontvangen van de feebetalingen heeft plaatsgevonden. Immers, door het tot stand brengen en bestendigen van de omkooprelatie met [naam verdachte 2] is [naam verdachte 1] erin geslaagd voor elkaar te krijgen dat
vervolgensgedurende een reeks van jaren vele derivaatcontracten, die een grote waarde vertegenwoordigden, via zijn bemiddeling tussen de banken en Vestia werden afgesloten. Dat er een rechtstreeks verband bestond tussen de omkoping en de (omvang van de) via [naam verdachte 1] afgesloten derivaatcontracten bleek te meer uit het feit dat op het moment dat [naam verdachte 1] aan [naam verdachte 2] aangaf geen deel van zijn fees (de steekpenningen) meer te willen afstaan, de hoeveelheid via [naam verdachte 1] afgesloten derivaatcontracten met Vestia aanzienlijk slonk.
Om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde (gewoonte)witwassen te komen, moet het hof vervolgens beoordelen of [naam verdachte 1] wist dat de ontvangen fees van misdrijf afkomstig waren.
[naam verdachte 1] heeft telkens ten aanzien van de ontvangen fees verklaard deze legaal van de banken te hebben ontvangen uit de winst die de banken inzake de derivaattransacties te hebben gemaakt.
Hij heeft ervoor gewerkt om deze betalingen van de banken te kunnen genereren.
Het hof stelt op basis van het dossier vast dat de hoogte van de door [naam verdachte 1] van de banken ontvangen fees niet is beïnvloed door de omkoping, maar van aanvang af gerelateerd is geweest aan het werk dat [naam verdachte 1] op basis van zijn overeenkomst met de banken heeft verricht.
Weliswaar had [naam verdachte 1] op enig moment zijn vraagtekens bij het betalen van een deel van zijn
fee aan [naam verdachte 2], maar het feit dat [naam verdachte 2] deze betalingen opgaf aan de belastingdienst stelde hem gerust. Dat [naam verdachte 1] daarbij zou hebben bedacht dat daarmee mogelijk ook zijn eigen fees van de banken besmet zouden kunnen zijn geraakt, valt noch uit zijn eigen verklaringen, noch uit die van andere verdachten of getuigen te destilleren.
De conclusie is dat niet valt te bewijzen dat [naam verdachte 1] wist – ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet - dat de feebetalingen van misdrijf afkomstig waren, zodat hij van het onder 3 tenlastegelegde behoort te worden vrijgesproken.
3.
Beroep op de inkeerregeling ten aanzien van feit 4: onjuiste aangiften Vennootschapsbelasting
3.1
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging nu [naam verdachte 1] tijdig gebruik heeft gemaakt van de in artikel 69 lid 3 AWR geboden mogelijkheid tot inkeer, waardoor het recht tot strafvervolging voor dit feit is komen te vervallen. Daartoe is onder meer het volgende naar voren gebracht.
[naam verdachte 1] heeft op 15 maart 2012 het initiatief genomen om de FIOD en het openbaar ministerie in een gesprek te informeren over zijn rol, en daarmee ook de rol van [naam bedrijf 1], waarvan hij enig aandeelhouder is, in de derivatenhandel door woningcorporatie Vestia. Aan het aansluitend daarop gestarte FIOD-onderzoek, waarin hij meerdere malen is verhoord, heeft hij volledig meegewerkt. Hij is, aldus de raadsman, naar voren gekomen “met zijn gehele hebben en houden: met al zijn mails, al zijn administratie, zijn boekhouding, en met zijn mondelinge toelichting op dit alles”. Daarmee heeft hij de informatie, gegevens, en aanwijzingen gegeven die alsnog een richtige belastingheffing mogelijk maken. De in zijn woning gehouden doorzoeking, waarbij de administratie in beslag is genomen, is vooraf met [naam verdachte 1] afgestemd. Bovendien heeft [naam verdachte 1] in de eerste fase van het strafrechtelijk onderzoek niet alleen contact gehad met Vestia maar ook met de belastingdienst. Deze contacten hadden tot doel met alle betrokken partijen tot een schikking te komen, aldus de raadsman.
Het overweegt hiertoe als volgt.
3.2
Juridisch kader
Artikel 69 lid 3 AWR luidde ten tijde van de tenlastegelegde periode, voor zover hier van belang, als volgt:
Het recht tot strafvervolging op de voet van dit artikel vervalt, indien de schuldige alsnog een juiste en volledige aangifte doet, dan wel juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen verstrekt vóórdat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat een of meer van de in artikel 80, eerste lid, bedoelde ambtenaren de onjuistheid of onvolledigheid bekend is of bekend zal worden.
Het op 15 maart 2012 geldende Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (Stcrt. 2011, 23178) stelt aan de inkeer (vrijwillige verbetering) de volgende eisen:
1. Van een vrijwillige verbetering is sprake als belanghebbende vóórdat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de inspecteur bekend is of zal worden met dat feit, uitdrukkelijk kenbaar maakt aan de inspecteur dat en tot welk bedrag niet of gedeeltelijk niet is betaald.
2. Van uitdrukkelijk kenbaar maken is sprake indien belanghebbende een afzonderlijke opgave verstrekt die de inspecteur in staat stelt om zonder nader onderzoek een juiste belastingaanslag op te leggen.
Uit deze bepaling volgt dat het niet louter om het alsnog verstrekken van (volledige) informatie gaat, maar dat deze informatie ook op een bepaalde wijze moet worden verstrekt, namelijk “
op zodanige wijze dat het voor de belastingdienst redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat de betrokkene daarmee zijn eerdere onjuiste aangifte of verstrekte informatie rectificeert”(HR 22 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1760, r.o. 4.7
.).
3.3
Feitelijk kader
Namens de belastingplichtige rechtspersoon is geen verbeterde aangifte ingediend. De vraag rijst dan ook of [naam verdachte 1] anderszins voldoende duidelijke informatie heeft verstrekt waarmee de belastingdienst zonder (noemenswaardig) nader onderzoek in staat was de verschuldigde belasting vast te stellen.
In zijn tweede verhoor (op 15 maart 2012) erkent [naam verdachte 1] dat hij steekpenningen heeft betaald aan [naam verdachte 2] en dat hij die betalingen niet door middel van facturen heeft verantwoord in de administratie van zijn rechtspersoon. In zijn vierde verhoor (17 maart 2012) verklaart hij dat [naam verdachte 2] de enige is aan wie hij dan wel zijn rechtspersoon “fees” heeft betaald. In zijn zesde verklaring (18 maart 2012) antwoordt [naam verdachte 1] op de vraag naar het totale fee-bedrag dat hij in de loop der jaren aan [naam verdachte 2] heeft betaald, dat hij dat nog aan het berekenen is, maar dat het om miljoenen euro’s gaat. In het zevende (23 maart 2012) en tiende (15 mei 2012) verhoor wordt nader ingezoomd op het ontbreken van de facturen en op de vraag of en hoe [naam verdachte 1] dit met zijn accountant had besproken.
Op 3 april 2012 vindt met instemming van [naam verdachte 1] een zoeking in zijn woning plaats waarbij de administratie in beslag wordt genomen.
In de loop van het strafrechtelijk onderzoek raakte de FIOD ervan op de hoogte dat [naam verdachte 1] via zijn rechtspersoon ook aan [naam verdachte 4] fee betalingen had gedaan die als steekpenningen kunnen kwalificeren. Deze betalingen zijn niet door toedoen van [naam verdachte 1] bekend geworden en [naam verdachte 1] neemt ook nu nog het standpunt in dat deze betalingen niet als steekpenningen kwalificeren en in het kader van de berekening van het verschuldigde bedrag aan vennootschapsbelasting wel als kosten van de bruto winst van zijn vennootschap kunnen worden afgetrokken.
Kort na 11 april 2012 zijn namens [naam verdachte 1] een aantal verslagen van de verhoren en twee ordners met (administratie)stukken aan de belastingdienst overhandigd.
Namens de belastingplichtige rechtspersoon van [naam verdachte 1] heeft [naam verdachte 1] bezwaar aangetekend tegen de opgelegde navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 2007 – 2010.
3.4
Het oordeel van het hof
In geen van bovengenoemde (of andere) verhoren verklaart [naam verdachte 1] uitdrukkelijk dat hij de eerder gedane aangiften vennootschapsbelasting wil herstellen.
Anders dan de verdediging betoogt, kan in een melding dat men wil komen tot “afstemming van de verschillende handhavingsregimes” geen (intentieverklaring tot een) inkeer worden gezien. Het enkele overhandigen aan een belastingambtenaar van een aantal verhoren van [naam verdachte 1] of van twee ordners met stukken uit de strafzaak is eveneens onvoldoende om van een inkeer te kunnen spreken nu enige toelichting op die stukken, toegespitst op het berekende of te berekenen juiste bedrag aan vennootschapsbelasting ontbrak en ook later niet alsnog is gegeven, nog daargelaten dat deze informatie en stukken eerst op 6 april 2012 respectievelijk kort na 11 april 2012 werden verstrekt.
Noch uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting kan worden geconcludeerd dat [naam verdachte 1] uitdrukkelijk de wil heeft geuit om tot rectificatie van de onjuiste aangiften te komen. Evenmin heeft hij een concrete, voldoende duidelijke en afzonderlijke opgave gedaan
die de inspecteur in staat stelt om zonder nader onderzoek een juiste belastingaanslag op te leggen.
Dat [naam verdachte 1] in de strafzaak open over zijn strafrechtelijke betrokkenheid heeft verklaard, heeft niet geleid tot een (al dan niet gefaseerde) volledige verstrekking van informatie als in artikel 69 lid 3 AWR bedoeld. Dat de situatie waarin [naam verdachte 1] zich in maart 2012 bevond een hectische was, doet aan het vorengaande niet af.
Van inkeer is daarom geen sprake; het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging van feit 4.
4.
Beroep op de inkeerregeling ten aanzien van feit 5: niet voldoen aan in belastingwet gestelde administratieplicht
4.1
Standpunt verdediging
Met betrekking tot feit 5 is namens [naam verdachte 1] betoogd dat de inkeer bepaling van artikel 69 lid 3 AWR ook op dit feit van toepassing is nu het verweten gebrek in de administratie uitsluitend betrekking heeft op het ontbreken van facturen die zagen op de omkoopbetalingen en het niettemin aanmerken van die omkoopbetalingen – in de administratie - als aftrekbare bedrijfskosten.
4.2
Het oordeel van het hof
Feit 5 verwijt [naam verdachte 1] dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het opzettelijk niet voeren van een administratie die aan de belastingwet voldoet. Volgens de tenlastelegging voldeed die administratie niet aan de eisen omdat daarin, in de periode 2006 – 2010, geen facturen waren opgenomen die betrekking hadden op de betaalde steekpenningen.
Daargelaten dat het hof, zoals bij feit 4 uiteengezet, van oordeel is dat niet voldaan is aan de materiële eisen die aan een inkeer moeten worden gesteld, volgt uit de tekst van artikel 69 lid 3 AWR dat van inkeer alleen sprake kan zijn bij het alsnog (tijdig alsmede) juist en volledig doen van een verbeterde aangifte dan wel van het alsnog (tijdig) verstrekken van juiste en voldoende duidelijke gegevens of informatie welke de belastingdienst in staat stellen het juiste bedrag van de verschuldigde belasting te bepalen. De bepaling heeft geen betrekking op het rectificeren van een onjuiste administratie.
Van inkeer is daarom geen sprake; het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging van feit 5.
4.3
Terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven
De vervolgvraag waarvoor het hof zich gesteld ziet, is of dat handelen ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven. Naar bestendige jurisprudentie is aan het strekkingsvereiste voldaan indien de gedraging naar haar aard en in het algemeen geschikt is om teweeg te brengen dat onvoldoende belasting wordt geheven. De te geringe heffing dient op grond van algemene ervaringsregels naar redelijke verwachting waarschijnlijk te zijn. Het strekkingsvereiste dient dus naar objectieve maatstaven te worden ingevuld, waarbij geen plaats is voor een subjectief oogmerk van [naam verdachte 1] tot benadeling van de fiscus.
Niet is van belang of de schending van de administratieplicht daadwerkelijk heeft geleid tot het betalen van te weinig (omzet)belasting. Voldoende is dat de verboden gedraging – het niet overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen voeren van een administratie – naar objectieve maatstaven geëigend is om het heffen van onvoldoende belasting teweeg te brengen.
Door te handelen zoals bewezen is verklaard heeft [naam verdachte 1] zijn bedrijfsadministratie niet zodanig ingericht en voor controle door de fiscus toegankelijk gemaakt dat binnen redelijke termijn conclusies konden worden getrokken omtrent de aard en omvang van zijn fiscale verplichtingen. De controlemogelijkheid van de fiscus is daarmee ernstig bemoeilijkt. Het is op grond van algemene ervaringsregels waarschijnlijk dat een dergelijke handelwijze in zijn algemeenheid ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven.
5.
Nadere bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 7: Omkoping [naam verdachte 4]
5.1
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat voor dit feit vrijspraak moet volgen. Daartoe is aangevoerd dat [bedrijf 5] en niet [naam verdachte 4] lasthebber was. Voorts omvatte de ‘last’ niets in verband waarmee [bedrijf 5] door [naam bedrijf 1] werd betaald.
5.2
Het oordeel van het hof
5.2.1
Lasthebberschap: juridisch kader
De tenlastelegging is toegespitst op de tekst van artikel 328ter Sr zoals deze in de tenlastegelegde periode luidde, te weten:
“Hij die, anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking of optredend als lasthebber, naar aanleiding van hetgeen hij in zijn betrekking of bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, een gift, belofte of dienst aanneemt dan wel vraagt, en dit aannemen of vragen in strijd met de goede trouw verzwijgt tegenover zijn werkgever of lastgever, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
Uit deze tekst volgt (al) dat de kern van het rechtsbelang dat artikel 328ter Sr beoogt te beschermen is gelegen in de openheid en transparantie van de relatie tussen werkgever en werknemer dan wel lastgever en lasthebber.
De geschiedenis van de totstandkoming van artikel 328ter Sr houdt onder meer het volgende in:
- de memorie van toelichting:
“Voor de (...) prognose, dat bij het voortschrijden van de maatschappelijke ontwikkeling - waarbij met name te denken is aan de steeds meer noodzakelijke delegatie en specialisatie in het bedrijfsleven - aan het verschijnsel der omkoping bijzondere aandacht moet worden besteed, bestaat ook naar de mening van ondergetekende gerede aanleiding.
(...)
Dit neemt niet weg dat de commissie zich bij het ontwerpen van een strafbepaling terecht heeft laten leiden door de gedachte dat het te beschermen rechtsbelang in de eerste plaats is gelegen in de zuiverheid van de dienstbetrekking.”(Kamerstukken II 1965/66, 8437, nr. 3, p. 2)
- het voorlopig verslag van de commissie van rapporteurs voor Justitie:
“Vele andere leden verklaarden vervolgens, dat ook zij het in dit wetsontwerp gekozen uitgangspunt, waarbij niet de oneerlijke mededinging doch de schending van de vertrouwensrelatie tussen opdrachtgever en ondergeschikte of lasthebber op de voorgrond is geplaatst, konden aanvaarden.”(Kamerstukken I 1965/66, 8437, nr. 65, p. 1)
Verder houdt de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de rijkswet van 22 juni 2001 tot goedkeuring van enkele verdragen inzake de bestrijding van fraude en corruptie II, Stb. 2001, 315, onder meer het volgende in:
“In artikel 328ter ligt aldus een algemene (wettelijke) plicht besloten om telkens binnen de onderneming of in het kader van de uitvoering van een opdracht openheid te betrachten waar het gaat om gelden of voordelen die worden aangeboden tijdens de uitoefening van een functie. Wanneer nu in strijd met deze openheid wordt gehandeld of wanneer verwacht wordt (door de aanbieder van de gelden) dat deze openheid niet wordt betracht, ontstaat strafbaarheid.”(Kamerstukken II 2000/01, 27 509 (R 1671), nr. 3, p. 16)
De wetgever heeft dus een ruime uitleg van het begrip “lasthebber” beoogd die niet beperkt wordt tot die opdracht relaties die aan de civielrechtelijke voorwaarden voor het lasthebberschap voldoen. De wetgever heeft bedoeld in art. 328ter Sr de zuiverheid in allerlei opdracht relaties te beschermen.
5.2.2
Toepassing op deze zaak
In zijn arrest van 21 april 2020 (ECLI:NL:HR:2020:572) heeft de Hoge Raad, in navolging van de ruim bedoelde interpretatie van de wetgever, beslist dat het oordeel van het hof in die zaak dat als lasthebber kwalificeert degene die in het kader van een overeenkomst tot opdracht is aangesteld als directie adviseur en als externe medewerker werkzaam was op de afdeling van de betreffende onderneming, niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting.
[bedrijf 5], rechtsgeldig vertegenwoordigd door [naam verdachte 4], heeft met Portaal en met De Woonplaats een contract getekend om als externe adviseur de treasury commissie van de respectievelijke woningbouwcorporatie te adviseren. [bedrijf 5] heeft [naam verdachte 4] aangewezen om die adviseursopdracht daadwerkelijk in te vullen. Zowel [bedrijf 5] als [naam verdachte 4] zijn dientengevolge als lasthebber als bedoeld in art. 328ter te beschouwen. Zowel voor [bedrijf 5] als voor [naam verdachte 4] ontstond daardoor bij het aangaan van de adviseursovereenkomst de verplichting openheid te betrachten over de aan die adviseursfunctie gelieerde betalingen die zij ontvingen.
Het hof verwerpt het verweer dat geen sprake is van lasthebberschap als bedoeld in art. 328ter Sr.
5.2.3
Naar aanleiding van hetgeen hij bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan
Voorts is door de verdediging bepleit dat vrijspraak moet volgen nu de van [naam bedrijf 3] ontvangen betalingen geen verband hielden met de adviseurswerkzaamheden die [naam verdachte 4] voor de respectievelijke treasury commissies verrichtte. De [naam bedrijf 3] betalingen zien slechts op het introduceren van [naam bedrijf 3] – door [naam verdachte 4] – bij de woningcorporaties. Als treasury adviseur gaf [naam verdachte 4] nimmer adviezen over concrete derivaten transacties en hij bemoeide zich evenmin met de uitvoering van derivatencontracten.
Het hof verwerpt ook dit verweer. [naam verdachte 4] maakte met [naam bedrijf 3] de mondelinge afspraak dat hij – via [bedrijf 5] – een fee van [naam bedrijf 3] zou ontvangen voor elk derivatencontract dat een woningcorporatie via [naam bedrijf 3] met een bank afsloot. [naam verdachte 4] was als treasury specialist ingehuurd om de treasury commissies te adviseren over het te voeren financiële beleid. Het rentebeleid, dat onder andere vorm kreeg in het afsluiten van derivatencontracten, vormde een groot aandeel in dat financiële beleid. Rentelasten vormden destijds een grote, zo niet de grootste, kostenpost voor woningcorporaties. [naam verdachte 4] adviseerde dus ook over het derivatenbeleid van de woningcorporaties. Juist vanwege deze treasury adviseurspositie was het voor [naam bedrijf 3] aantrekkelijk om met [naam verdachte 4] contacten te onderhouden en met hem samen te werken. De adviezen van [naam verdachte 4] hebben ongetwijfeld invloed gehad op de keuze van de woningcorporaties om concrete derivatencontracten via [naam bedrijf 3] af te sluiten. Anders laat zich ook niet verklaren waarom [naam bedrijf 3] bereid was om maar liefst de helft (later een derde) van de van de banken ontvangen fees aan [bedrijf 5]/[naam verdachte 4] door te betalen. Dat [naam verdachte 4] niet over concrete contracten adviseerde en dat de woningcorporaties ook (in mindere mate) via andere makelaars dan [naam bedrijf 3] derivatencontracten afsloten maakt het vorengaande niet anders.
Nu de adviezen van [naam verdachte 4] ook bestonden uit adviezen over het rente- en derivatenbeleid van de woningbouwcorporaties bracht de in art. 328ter Sr beschermde transparantie tussen opdrachtgever en opdrachtnemer met zich mee dat [naam verdachte 4] de woningbouwcorporaties op de hoogte had moeten stellen van de door hem – via [bedrijf 5] – ontvangen fee betalingen van [naam bedrijf 3], die hun oorsprong hadden in door de woningcorporaties via [naam bedrijf 3] afgesloten derivatencontracten. Niet gebleken is dat [naam verdachte 4] aan deze transparantie verplichting heeft voldaan. Dat door [naam verdachte 4] in de introductiegesprekken met de bestuurders van de woningcorporaties wel degelijk openheid zou zijn betracht over de afspraken met [naam bedrijf 3] is door hem en [naam verdachte 3] wel verklaard maar kan op grond van het dossier niet worden vastgesteld, nu de bestuurders anders verklaren. Zo er al iets is gezegd over een samenwerking tussen [bedrijf 5] en [naam bedrijf 3], was voor de betrokken bestuurders in ieder geval niet bekend dat die samenwerking erin bestond dat voor iedere transactie een deel van de fee die [naam bedrijf 3] ontving aan [bedrijf 5]/[naam verdachte 4] werd doorbetaald.
5.2.4 [
[naam bedrijf 3] betalingen door [naam verdachte 4] ontvangen
Naar het oordeel van het hof heeft [naam verdachte 4] de betalingen ontvangen. [naam verdachte 4] heeft immers met [naam bedrijf 3] de mondelinge afspraak gemaakt dat [naam bedrijf 3] de fees via [bedrijf 5], de vennootschap waarvan hij medeaandeelhouder was, zou betalen. Nu [naam verdachte 4] de afspraak heeft gemaakt, de uitvoering voor zijn rekening heeft genomen en bovendien gemachtigd was op de rekening van [bedrijf 5] heeft ook [naam verdachte 4] de betalingen ontvangen. Daar komt nog bij dat [naam verdachte 4] via zijn management B.V. een management fee ontving. Die management fee werd betaald uit, onder andere, de aanzienlijke [naam bedrijf 3] betalingen.
5.2.5
Wetenschap [naam verdachte 3]
Uit de feitelijke gang van zaken, zoals het gegeven dat [naam verdachte 3] en [naam verdachte 1] de met [naam verdachte 4] gemaakte afspraken in elk geval niet inhoudelijk aan de orde hebben gesteld bij de bestuurders van De Woonplaats en Portaal, dat zij ook niet van [naam verdachte 4] bevestigd hebben gekregen dat hij een en ander nadrukkelijk heeft vermeld en voorts het gegeven dat duidelijk moest zijn dat er sprake was van een belangenverstrengeling met betrekking tot de positie van [naam verdachte 4], waarbij belangen speelden zowel voor [naam verdachte 4] als voor [naam verdachte 1] en [naam verdachte 3], die hen allemaal een groot financieel voordeel gaven, maakt het hof op dat het niet anders kan dan dat [naam verdachte 3] wist dat [naam verdachte 4] de doorbetaalde fees zou verzwijgen.
6.
Vrijspraak ten aanzien van feit 8 primair en subsidiair: Valsheid in geschrift
Aan [naam verdachte 1] is – kort gezegd – tenlastegelegd dat in de administratie van de betrokken bedrijven waarvan hij destijds bestuurder was een twaalftal facturen is opgenomen dat vals is, waarbij de valsheid van die facturen erin gelegen is dat daarin ten onrechte werk in rekening wordt gebracht voor “bemiddeling financiering”, terwijl van dergelijke werkzaamheden geen sprake zou zijn geweest.
Het hof komt tot het oordeel dat [naam verdachte 1] van dit feit dient te worden vrijgesproken en overweegt daartoe het volgende.
Tussen [naam verdachte 1] en [naam verdachte 3] (tezamen werkend onder de naam [naam bedrijf 3]) enerzijds en [naam verdachte 4]/[bedrijf 5] anderzijds bestond een mondelinge afspraak dat de fee die [naam verdachte 1] en [naam verdachte 3] ontvingen in het geval van het afsluiten van een derivatencontract dat tot stand kwam na het introduceren door [naam verdachte 4] van [naam bedrijf 3] bij de betreffende woningcorporatie aanvankelijk voor de helft, later voor een derde, zou worden betaald aan [naam verdachte 4]/[bedrijf 5]. [naam verdachte 4] was – voor zover hier van belang – bij de woningcorporaties Portaal en de Woonplaats aangesteld als adviseur van de treasury commissie en maakte telkens deel uit van die treasury commissie die tot taak had de financiële positie van de woningcorporatie te borgen en de rentelast te drukken. In zijn rol als adviseur heeft [naam verdachte 4] [naam bedrijf 3] bij de corporaties geïntroduceerd als broker om derivatencontracten te sluiten met de banken.
Gelet daarop is het hof van oordeel dat de omschrijving op de facturen niet als vals kan worden aangemerkt. Er is immers in enige mate door [naam verdachte 4] bemiddeld bij de totstandkoming van derivatencontracten die dienden ter financiering van de activiteiten van de betreffende corporaties. Dat de bedragen die daarmee gemoeid waren niet in een redelijke verhouding staan tot de verrichte diensten en dat die bedragen werden overgemaakt in het kader van een afspraak om de dankzij de bemiddeling gerealiseerde omzet te delen, maakt die facturen daarmee nog niet vals.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 8 ten laste is gelegd, zodat [naam verdachte 1] daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 4, 5 en 7 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
(onderzoek KLAPROOS / gefisnummer [nummer 1]):
Hij
op een of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van 3 april 2006 tot en met 15 december 2010 te
Hazerswoude-Dorp en/of Rotterdam en/of Blaricum en/ofLaren
en/of Bussum, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)aan iemand, te weten [naam verdachte 2], die anders dan als ambtenaar, werkzaam is in dienstbetrekking bij Stichting Vestia Groep (in de functie van Treasury en Control manager), naar aanleiding van hetgeen deze [naam verdachte 2] in dienstbetrekking heeft gedaan en/of nagelaten dan wel zal doen of nalaten ,
(telkens) een of meergift
(en
), te weten de betaling van
een of meer geldbedrag(en) tot een totaalbedrag van circa Euro 9.202.500,-, in elk gevalenig
(e)geldbedrag
(en),heeft gedaan van die aard en/of onder zodanige omstandigheden dat hij, verdachte,
en/of zijn mededader(s),redelijkerwijs moest
(en)aannemen dat die [naam verdachte 2] deze gift
(en
)in strijd met de goede trouw zou/zal verzwijgen tegenover zijn werkgever;
4.
(onderzoek KLAPROOS / gefisnummer [nummer 1]):
[naam bedrijf 4] (als "moeder" van een fiscale eenheid met daarin o.a. opgenomen de "dochter" [naam bedrijf 1])
op een op of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van 26 september 2008 tot en met 28 juni 2011
te Utrecht en/of Hilversum en/of Amersfoort en/of Apeldoorn en/of Laren en/of Blaricum, in elk gevalin Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens
)opzettelijk
(een)bij de Belastingwet voorziene aangifte
(n
), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten de aangifte
(n
)voor vennootschapsbelasting (ten name van de fiscale eenheid [naam bedrijf 4]) over
het/de
jaar/jaren 2007 en
/of2008 en
/of2009 en
/of2010, onjuist
en/of onvolledigheeft
/hebbengedaan
en/of doen of laten plegen, immers heeft
/hebben[naam bedrijf 4]
en/of haar mededader(s) (telkens
)opzettelijk op
debij de Inspecteur der Belastingen of de Belastingdienst te
Utrecht en/ofHilversum
en/of Amersfoort en/of Apeldoorn (elektronisch
)ingeleverde aangiftebiljet
(en
)vennootschapsbelasting over genoemd
(e
) jaar/jaren 2007 (zie: D-229) en
/of2008 (zie: D-230) en
/of2009 (zie: D-231) en
/of2010 (zie: D-232) een te laag belastbaar bedrag,
althans een te laag bedrag,aan belasting opgegeven
(door het onterecht aftrekken van steekpenningen van de winst: te weten
de aftrek van
circaEuro 630.000,- aan steekpenningen in 2007 en
/of
de aftrek van
circaEuro 2.030.000,- aan steekpenningen in 2008 en
/of
de aftrek van
circaEuro 3.335.000,- aan steekpenningen in 2009 en
/of
de aftrek van
circaEuro 2.625.000,- aan steekpenningen in 2010
)),
terwijl dat feit er
(telkens
)toe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van bovenomschreven strafbare feit hij, verdachte, (telkens) opdracht heeft gegeven en/ofaan welk
(e
)bovenomschreven verboden gedraging
(en
)hij, verdachte,
(telkens
)feitelijk leiding heeft gegeven;
5.
(onderzoek KLAPROOS / gefisnummer [nummer 1]):
[naam bedrijf 1]
op een of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van 20 juni 2005 tot en met
heden3 april 2012te Laren en/of Blaricum en/of Naarden, in elk gevalin Nederland, als degene
(n)die ingevolge de Belastingwet verplicht was
/warentot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de Belastingwet gestelde eisen, opzettelijk een zodanige administratie niet heeft
/hebbengevoerd,
immers door het
ontbreken c.q.niet opnemen van
(een) (credit)factu
(u
)r
(en
)in de administratie van [naam bedrijf 1] met betrekking tot de betaling van
een of meergeldbedrag
(en
)tot een totaalbedrag van
circaEuro 405.000,- in 2005 en
/of circaEuro 495.000,- in 2006 en
/of circaEuro 662.500,- in 2007 en
/of circaEuro 2.010.000,- in 2008 en
/of circaEuro 3.250.000,- in 2009 en
/of circaEuro 3.010.000,- in 2010
(telkens
)aan [naam verdachte 2] c.q. [naam bankrekening] is de administratie zodanig gevoerd dat niet te allen tijde de rechten en/of verplichtingen en/of de voor de heffing van de belasting overigens van belang zijnde gegevens van [naam bedrijf 1] duidelijk blijken,
terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
tot het plegen van bovenomschreven strafbare feit hij, verdachte, (telkens) opdracht heeft gegeven en/ofaan welk
(e
)bovenomschreven verboden gedraging
(en)hij, verdachte,
(telkens)feitelijk leiding heeft gegeven;
7.
(onderzoek EGELANTIER / gefisnummer [nummer 2]):
Hij
op een of meer tijdstippen in ofomstreeks de periode van 25 september 2008 tot en met 19 november 2010
te Lelystad en/of Baarn en/of Laren en/of Blaricum en/of Bussum en/of Veenendaal en/of Utrecht, in elk gevalin Nederland, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, (telkens)aan iemand, te weten [naam verdachte 4], optredend als lasthebber van woningcorporatie Portaal (als lid van de Treasury Commissie van Portaal in de functie van extern adviseur), naar aanleiding van hetgeen deze [naam verdachte 4] bij de uitvoering van diens last heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten
(telkens) een of meergift
(en
), te weten de betaling van
een of meergeldbedragen tot een totaalbedrag van
circaEuro 464.830,- (via [naam bedrijf 1] (ten bedrage van
circaEuro 232.415,-) en
/of[naam bedrijf 2]
: met ingang van 4 juli 2013 genaamd [naam bedrijf 6](ten bedrage van
circaEuro 232.415,-)),
in elk geval enig(e) geldbedrag(en),heeft gedaan van die aard en
/ofonder zodanige omstandigheden dat hij, verdachte, en
/ofzijn mededader
(s)redelijkerwijs moest
(en
)aannemen dat die [naam verdachte 4] deze gifte
(n
)in strijd met de goede trouw zou
/zalverzwijgen tegenover zijn lastgever
en
/of
Hij
op een of meer tijdstippen in ofomstreeks de periode van 23 december 2008 tot en met 19 november 2010
te Lelystad en/of Baarn en/of Laren en/of Blaricum en/of Bussum en/of Enschede, in elk gevalin Nederland, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, (telkens)aan iemand, te weten [naam verdachte 4], optredend als lasthebber van woningcorporatie De Woonplaats (als lid van de Treasury Commissie van De Woonplaats in de functie van extern adviseur), naar aanleiding van hetgeen deze [naam verdachte 4] bij de uitvoering van diens last heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten
(telkens) een of meergift
(en
), te weten de betaling van
een of meergeldbedragen tot een totaalbedrag van
circaEuro 233.330,- (via [naam bedrijf 1] (ten bedrage van
circaEuro 116.665,-) en/of [naam bedrijf 2]
: met ingang van 4 juli 2013 genaamd [naam bedrijf 6](ten bedrage van
circaEuro 116.665,-)),
in elk geval enig(e) geldbedrag(en), heeft gedaan van die aard en
/ofonder zodanige omstandigheden dat hij, verdachte, en
/ofzijn mededader
(s)redelijkerwijs moest
(en
)aannemen dat die [naam verdachte 4] deze gifte
(n
)in strijd met de goede trouw zou
/zalverzwijgen tegenover zijn lastgever.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
aan iemand die, anders dan als ambtenaar, werkzaam is in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen deze in zijn dienstbetrekking heeft gedaan en/of nagelaten en/of zal doen en/of zal nalaten, een gift heeft gedaan van die aard en/of onder zodanige omstandigheden, dat hij redelijkerwijs moet aannemen dat deze de gift in strijd met de goede trouw zal verzwijgen tegenover zijn werkgever, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen, en een zodanige administratie opzettelijk niet voeren, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Het onder 7 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van aan iemand die, anders dan als ambtenaar, optredend als lasthebber, naar aanleiding van hetgeen deze bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan en/of nagelaten en/of zal doen en/of zal nalaten, een gift doen van die aard en/of onder zodanige omstandigheden, dat hij redelijkerwijs moet aannemen dat deze de gift in strijd met de goede trouw zal verzwijgen tegenover zijn lastgever, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan omkoping. Om als introducing broker te kunnen optreden bij door banken met Vestia te sluiten derivaatcontracten en zodoende omvangrijke fees te kunnen verdienen, betaalde de verdachte een deel van de door hem ontvangen aan Vestia te relateren fees door aan [naam verdachte 2]. Deze doorbetalingen bleven uit het zicht van Vestia, waardoor jarenlang sprake is geweest van een omkopingsrelatie en een belangenverstrengeling en bijgevolg een onzuiverheid in de relatie tussen werkgever en werknemer.
Naast de omkopingsrelatie met [naam verdachte 2] heeft de verdachte tevens samen met zijn zakenpartner [naam verdachte 3] een aantal jaren [naam verdachte 4] omgekocht, die als onafhankelijk extern adviseur (lasthebber) werkzaam was bij de woningcorporaties Portaal en De Woonplaats. [naam verdachte 4] introduceerde het bedrijf van de verdachte en [naam verdachte 3] bij beide woningcorporaties en was betrokken bij onder meer het derivatenbeleid van deze corporaties. Zodoende werd het bedrijf bij veel financiële transacties betrokken waarvoor fee werd ontvangen. Dat een deel van deze fees werden doorbetaald aan [naam verdachte 4] werd voor de woningcorporaties, lastgever van [naam verdachte 4], verzwegen.
In beide gevallen was het doel van de doorbetalingen om te kunnen profiteren van de positie van [naam verdachte 2] c.q. [naam verdachte 4] om bij financiële transacties betrokken te worden en daarvoor fee te ontvangen.
Door dit handelen is het vertrouwen van de woningcorporaties in hun medewerkers en adviseurs geschonden.
Verder heeft de verdachte in zijn hoedanigheid van feitelijk leidinggever van [naam bedrijf 4] opzettelijk onjuiste aangiften vennootschapsbelasting gedaan, ten aanzien van de betalingen aan [naam verdachte 2] over de jaren 2007 tot en met 2010. Daarnaast heeft de verdachte als feitelijk leidinggever van [naam bedrijf 1] zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk niet voeren van een volledige administratie. Hij bracht de aan [naam verdachte 2] betaalde bedragen ten onrechte als kosten in mindering op de bedrijfswinst van dochtervennootschap [naam bedrijf 1] Hierdoor is de Staat grote bedragen aan inkomsten misgelopen, hetgeen heeft geleid tot verzwaring van de belastingdruk bij andere belastingbetalers.
Pas toen de verdachte ermee bekend werd dat Vestia mogelijk in financiële problemen zou raken heeft de verdachte zichzelf bij de FIOD gemeld. Tot dat moment heeft hij een lange periode enorme bedragen kunnen verdienen.
Gezien de ernst van de feiten acht het hof in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
Het hof houdt echter ook rekening met de volgende feiten en omstandigheden.
Ten eerste bedroeg de strafbedreiging op omkoping tot 1 april 2010 maximaal een jaar gevangenisstraf. Met ingang van 1 april 2010 is de maximum straf verhoogd naar twee jaren en sinds 1 januari 2015 vier jaren. Het hof zoekt bij het opleggen van de straf aansluiting bij de wijze waarop de wetgever in de te onderscheiden tijdvakken van de bewezenverklaarde pleegperiode aankeek tegen de strafwaardigheid van dit feit.
Daarnaast constateert het hof dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden in eerste aanleg en in hoger beroep is overschreden.
In eerste aanleg is de te beoordelen termijn aangevangen op 3 april 2012 toen de rechter-commissaris toestemming heeft gegeven voor een doorzoeking in de woning van de verdachte. De rechtbank heeft eindvonnis gewezen op 17 juli 2018. Daarmee is de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in eerste aanleg overschreden met ongeveer 4 jaren en 3 maanden. In hoger beroep is de redelijke termijn overschreden met circa 3 jaren en 4 maanden overschreden, nu hoger beroep is ingesteld op 30 juli 2018 en eindarrest wordt gewezen op 24 november 2023.
Het hof houdt daarnaast in het voordeel van de verdachte rekening met zijn proceshouding in de strafzaak. Doordat de verdachte zichzelf heeft gemeld bij de FIOD, heeft hij verantwoordelijkheid genomen voor zijn strafbare handelen en moed getoond om bij een dergelijke kwestie schuld te bekennen.
Daarnaast heeft de verdachte zich op allerlei manieren actief ingezet om de schade die Vestia heeft geleden door de grote omvang van de ontstane derivaten-portefeuille en de nadelige gevolgen van de langdurig lage rentestand daarbij te herstellen.
Al snel nadat hij zich had gemeld voelde de verdachte zich verplicht om bij te dragen aan herstel van geleden schade, wat onder meer heeft geresulteerd in het sluiten van een vaststellingsovereenkomst met Vestia.
Ter zitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij zich nog steeds, na vele jaren, inzet voor schadeherstel. Uit de door de raadsman ingebrachte e-mail van de advocaat van Vestia volgt dat de verdachte zich tot het uiterste heeft ingespannen om voor zover dat binnen zijn vermogen lag, de gevolgen ongedaan te maken die zijn handelen en dat van andere betrokken partijen voor Vestia en de corporatiesector hebben gehad.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 augustus 2023, waaruit volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Tot slot heeft het hof acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze blijken uit het dossier en ter zitting aan de orde zijn gesteld, waaronder meer in het bijzonder de impact die de zaak op de verdachte (en zijn gezin) heeft (gehad).
Voor het hof vormt de bestaande media-aandacht voor deze zaak geen aanleiding om de op te leggen straf te matigen. Deze aandacht hangt rechtstreeks samen met de gedragingen van de verdachte en bovendien heeft hij ook zelf de publiciteit gezocht.
Op basis van deze omstandigheden is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de verdachte niet passend is. Het hof zal daarom aan de verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Nu sprake is van meerdaadse samenloop wordt de cumulatie van taakstraffen niet begrensd tot 240 uren, en zal de duur van de op te leggen taakstraf - gelet op de ernst van de feiten, die het hof kwalificeert als een buitencategorie fraude gelet op de lange periode waarin enorme bedragen zijn verdiend – dat aantal overstijgen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat in principe een onvoorwaardelijke taakstraf van 480 uren in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Gelet op de termijnoverschrijdingen in eerste aanleg en in hoger beroep, zal het hof de overwogen taakstraf matigen tot na te melden duur.
Vorderingen tot schadevergoeding
Woningcorporatie De Woonplaats
In het onderhavige strafproces heeft Woningcorporatie De Woonplaats zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 7 tenlastegelegde tot een bedrag van € 233.330,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Woningcorporatie Portaal
In het onderhavige strafproces heeft Woningcorporatie Portaal zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 7 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 464.830,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Oordeel hof
Door de benadeelde partijen is aangevoerd dat zij als gevolg van de omkoping van [naam verdachte 4] en/of [bedrijf 5] door [naam bedrijf 3] schade hebben geleden ter hoogte van het door [naam bedrijf 3] aan [naam verdachte 4] en/of [bedrijf 5] doorbetaalde deel van de fee die telkens is betaald aan [naam bedrijf 3] voor de derivatencontracten die de corporaties hebben afgesloten met de banken, door tussenkomst van [naam bedrijf 3], waarbij de stelling is dat zonder de omkoping de contracten voor een voor de corporaties gunstiger prijs zouden zijn afgesloten omdat de (doorbetaalde) fee in de prijs van het contract werd verdisconteerd.
Naar het oordeel van het hof dienen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vorderingen. Het hof overweegt daartoe het volgende.
In het midden kan blijven of de fee die de banken betaalden aan [naam bedrijf 3] door die banken in de prijs van het contract voor de woningcorporaties werd verdisconteerd. Ook indien daarvan uitgegaan zou worden geldt immers het volgende.
In de eerste plaats is niet gebleken dat de financiële positie van de corporaties is verslechterd als gevolg van de keuze voor het aangaan van derivatencontracten en dat het advies om dergelijke contracten aan te gaan derhalve op zichzelf ondeugdelijk was.
In de tweede plaats stelt het hof vast dat telkens is gekozen voor het contract met de meest gunstige prijs waarbij ook steeds de fee in aanmerking is genomen. Zonder nader onderzoek naar de marktomstandigheden van het moment waarop de derivaatcontracten werden afgesloten en een vergelijking van aanbiedingen van andere banken bij andere brokers, is niet vast te stellen dat de corporaties door het aangaan van de contracten door tussenkomst van [naam bedrijf 3] werden benadeeld. Mede in aanmerking genomen dat het dan gaat om een veelheid aan contracten waarbij de marktomstandigheden binnen zeer korte tijd sterk konden wisselen, is dat een onderzoek dat een onevenredige belasting van het strafproces zou betekenen.
De benadeelde partijen zullen derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard in de vorderingen, vanwege de complexiteit daarvan. De vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Kostenveroordeling
Gelet op het voorgaande dienen de benadeelde partijen te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vorderingen heeft moeten maken, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
In beslag genomen voorwerpen
Ten aanzien van de in beslag genomen (tegoeden op de) bankrekeningen zoals vermeld onder de nummers 5, 6 en 10 op de beslaglijst zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende worden gelast, teneinde de verdere teruggave van voornoemde tegoeden aan de rechthebbende niet te frustreren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 51, 57 en 328ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de
verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het
onder 2, 3, 6 en 8 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het
onder 3 en 8 primair en 8 subsidiairtenlastegelegde heeft begaan en
spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen
bewezendat de verdachte het
onder 1, 4, 5 en 7tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 4, 5 en 7 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar.

Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
460 (vierhonderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- ( het tegoed op) de Rabo spaarrekening t.n.v. [naam 2], met nummer [bankrekeningnummer 6] (nummer 5 op de beslaglijst);
- ( het tegoed op) de Rabo spaarrekening t.n.v. [naam 3] met nummer [bankrekeningnummer 7] (nummer 6 op de beslaglijst);
- ( het tegoed op) de Luzerner Kantonalbank AG bankrekening t.n.v. [naam 1] met nummer [bankrekeningnummer 11] (nummer 10 op de beslaglijst).
Verklaart de benadeelde partij Woningcorporatie De Woonplaats niet-ontvankelijkin de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij Woningcorporatie De Woonplaats in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij Woningcorporatie Portaal niet-ontvankelijkin de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij Woningcorporatie Portaal in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mr. F.P. Geelhoed,
mr. H.C. Plugge en mr. R. van der Hoeven, in bijzijn van de griffier mr. M.M. Dijk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 november 2023.

Voetnoten

1.Omwille van de leesbaarheid zullen in dit arrest de (mede)verdachten bij hun naam worden genoemd, dus zonder steeds de aanduiding ‘de verdachte’ of ‘de medeverdachte’.