ECLI:NL:GHDHA:2023:2224

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 juli 2023
Publicatiedatum
15 november 2023
Zaaknummer
BK-23/00278
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde van onroerende zaak na verwijzing door de Hoge Raad

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam over de WOZ-waarde van een woning in Amsterdam. De Heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 502.000 per 1 januari 2019, maar de belanghebbende betwistte deze waarde en stelde dat de waarde op € 457.209 moest worden vastgesteld. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna de belanghebbende in cassatie ging bij de Hoge Raad. De Hoge Raad verklaarde het beroep gegrond en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling.

Na verwijzing heeft het Gerechtshof de mondelinge behandeling gehouden, waarbij partijen hun standpunten hebben toegelicht. De Heffingsambtenaar heeft zich aangesloten bij het taxatierapport van de belanghebbende, met uitzondering van de erfpachtcorrectie. De belanghebbende heeft zijn eerdere grieven over de erfpachtcorrectie ingetrokken, wat leidde tot overeenstemming over de waarde van de woning. Het Hof heeft geoordeeld dat de waarde van de woning moet worden vastgesteld op € 471.000, en heeft de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar vernietigd. Tevens is de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die zijn vastgesteld op € 5.323,76.

De uitspraak van het Gerechtshof is openbaar uitgesproken op 27 juli 2023, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-23/00278

Uitspraak van 27 juli 2023

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: A. Oosters)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
inzake het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (de Rechtbank) van 30 juli 2021, nummer AMS 21/177.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken de waarde op 1 januari 2019 (de waardepeildatum) van de onroerende zaak [adres] te [woonplaats] (de woning), voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld op € 502.000 (de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift verenigd en bekendgemaakt de aan belanghebbende voor het jaar 2020 opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Amsterdam (de aanslag).
1.2.
De Heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De griffier van de Rechtbank heeft een griffierecht geheven van € 49. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Amsterdam. In verband daarmee is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 134. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Bij uitspraak van 23 juni 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2753, heeft het Gerechtshof Amsterdam de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.
1.5.
Tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam heeft belanghebbende beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. De Hoge Raad heeft bij arrest van 3 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:332, BNB 2023/63 (het verwijzingsarrest) het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam vernietigd, het geding verwezen naar dit Hof ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van zijn arrest, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam opgedragen het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 136 aan belanghebbende te vergoeden en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam veroordeeld in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.674 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
1.6.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk uit te laten naar aanleiding van het verwijzingsarrest van de Hoge Raad, van welke gelegenheid belanghebbende heeft gebruikgemaakt.
1.7.
Belanghebbende heeft op 15 juni 2023 een nader stuk met drie bijlagen ingediend.
1.8.
De mondelinge behandeling van de zaak na verwijzing heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 12 juli 2023. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Het verwijzingsarrest

2. In het verwijzingsarrest heeft de Hoge Raad, voor zover thans van belang, overwogen:

“2.Uitgangspunten in cassatie

(…)
2.3.1.
Zowel voor de Rechtbank als voor het Hof heeft de heffingsambtenaar de door hem vastgestelde waarde verdedigd onder verwijzing naar een taxatierapport. In dit taxatierapport is de waarde van de onroerende zaak getaxeerd op € 502.000, als resultaat van een vergelijking van de onroerende zaak met drie woningen die zijn gelegen in dezelfde straat als de onroerende zaak en die alle drie zijn verkocht enige tijd voor de waardepeildatum.
2.3.2.
Belanghebbende heeft in beroep en in hoger beroep gewezen op zes andere woningen, gelegen in dezelfde straat, die enige tijd voor of na de waardepeildatum zijn verkocht. Een vergelijking met alle negen verkoopcijfers leidt volgens belanghebbende tot de conclusie dat de waarde van de onroerende zaak moet worden vastgesteld op € 457.209.
2.3.3.
Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat hij de waarde van de onroerende zaak niet te hoog heeft vastgesteld. De heffingsambtenaar kon deze waarde afleiden uit het gewogen gemiddelde van drie vergelijkbare objecten. Hetgeen belanghebbende daartegen heeft aangevoerd doet daaraan geen afbreuk, aldus het Hof.
3. Beoordeling van de middelen
3.1.
De middelen zijn gericht tegen het hiervoor in 2.3.3 genoemde oordeel.
3.2.
Dit oordeel behoefde nadere motivering in het licht van belanghebbendes met bewijsmiddelen onderbouwde stelling dat de opbrengst van de verkoop van zes andere objecten, waarvan de vergelijkbaarheid overigens niet in geschil is, lager was dan die van de drie panden waarvan de heffingsambtenaar is uitgegaan.
3.3.
In zoverre slagen de middelen. Voor het overige behoeven zij geen behandeling. De bestreden uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen na verwijzing

3.1.
Na verwijzing is in geschil of de WOZ-waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar, tot vermindering van de beschikte waarde tot € 457.000 en tot dienovereenkomstige vermindering van de aanslag.
3.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep na verwijzing

4.1.
Na verwijzing betreft het geschil tussen partijen uitsluitend nog de vraag of en, zo ja, op welke wijze de zes door belanghebbende aangedragen referentieobjecten dienen te worden betrokken bij de waardering van de woning.
4.2.
Belanghebbende wijst op het arrest van de Hoge Raad van 14 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU4300, BNB 2005/378, r.o. 3.2. Daarin worden de stappen voorgeschreven die moeten worden doorlopen bij de beoordeling van een vastgestelde waarde door de rechter. Belanghebbende betoogt, onder verwijzing naar r.o. 3.3 van het hiervoor genoemde arrest, dat bij het doorlopen van de eerste stap (waarin wordt onderzocht of de heffingsambtenaar aan de op hem rustende bewijslast met betrekking tot de beschikte waarde heeft voldaan) ook de door de belanghebbende aangedragen bewijsmiddelen zelfstandig in de beschouwing dienen te worden betrokken en te worden gewogen. Die bewijsmiddelen mogen in deze fase niet slechts worden beschouwd als betwisting van de stellingen van de heffingsambtenaar. Voor deze zaak brengt dat mee dat alle negen vergelijkingsobjecten in ogenschouw dienen te worden genomen, en niet alleen de drie door de Heffingsambtenaar aangedragen vergelijkingsobjecten met de hoogste verkoopprijzen. Die laatste benadering kan voorts niet worden gerechtvaardigd met het argument dat in die gevallen sprake was van de meestbiedende kopers. Een juist begrip van die term houdt in dat de koper in iedere vergelijkbare transactie de meestbiedende koper is geweest. Bovendien geldt voor de drie vergelijkingsobjecten van de Heffingsambtenaar dat die aan de luxere kant van het spectrum zitten, zodat sprake is van ontoelaatbare ‘cherry picking’, aldus belanghebbende.
4.3.
De Heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat hij de waarde mocht baseren op de door hem aangedragen vergelijkingsobjecten. Het staat hem immers vrij waarden te onderbouwen met de hoogst gerealiseerde verkoopprijzen, aldus de Heffingsambtenaar.
4.4.
Ter zitting van het Hof heeft de Heffingsambtenaar zich aangesloten bij het taxatierapport van belanghebbende, met dien verstande dat de daarin bepaalde waarde van € 457.000 nog wel dient te worden verhoogd met het door belanghebbende voorgestelde bedrag van € 14.000 in verband met de afkoop van het recht van erfpacht op de grond onder de woning. Belanghebbende heeft in reactie hierop ter zitting van het Hof alsnog bestreden dat een zodanige correctie dient plaats te vinden.
4.5.
Belanghebbende heeft in de motivering van zijn hogerberoepschrift voor het Gerechtshof Amsterdam evenwel te kennen gegeven dat hij, om het debat over de manier van bewijswegen zuiver te houden, de door hem bepleite waarde zal verhogen met een bedrag van € 14.000, zijnde de gemiddelde erfpachtcorrectie die de Heffingsambtenaar heeft toegepast bij de herleiding van de waarde van de woning uit de vergelijkingsobjecten. Daarin ligt naar het oordeel van het Hof besloten dat belanghebbende de grieven die hij voor de Rechtbank had gericht tegen de erfpachtcorrectie en de hoogte daarvan uitdrukkelijk en ondubbelzinnig heeft ingetrokken. Het zou dan in strijd met de goede procesorde komen om die grieven opnieuw aan te voeren in de procedure na verwijzing. Het verwijzingsgeding heeft namelijk een beperkte omvang die voortvloeit uit de omstandigheid dat het geding is aan te merken als de voortzetting van de onvoltooide instantie die voorafging aan het cassatiegeding.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat tussen partijen overeenstemming bestaat dat de waarde van de woning dient te worden vastgesteld op € 471.000. Het Hof zal hen daarin volgen en dienovereenkomstig beslissen. Het hoger beroep is derhalve gegrond.

Proceskosten

5.1.
Het Hof ziet aanleiding voor een veroordeling van de Heffingsambtenaar in de door belanghebbende gemaakte proceskosten in bezwaar, beroep en hoger beroep. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 5.323,76:
- € 592 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar (1 punt bezwaarschrift en 1 punt hoorzitting à € 296 x factor gewicht van de zaak 1);
- € 128,26 wegens taxatiekosten;
- € 1.674 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de Rechtbank (1 punt beroepschrift en 1 punt zitting à € 837 x factor gewicht van de zaak 1);
- € 1.674 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het Gerechtshof Amsterdam (1 punt hoger beroepschrift en 1 punt zitting à € 837 x factor gewicht van de zaak 1); en
- € 1.255,50 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het dit Hof (0,5 punt conclusie na verwijzing en 1 punt zitting à € 837 x factor gewicht van de zaak 1).
5.2.
Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling in beroep voor de Rechtbank geheven griffierecht van € 49, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep voor het Gerechtshof Amsterdam geheven griffierecht van € 134 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- wijzigt de beschikking aldus dat de waarde nader wordt vastgesteld op € 471.000;
- vermindert de aanslag dienovereenkomstig;
- veroordeelt de Heffingsambtenaar in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 5.323,76; en
- gelast de Heffingsambtenaar aan belanghebbende een bedrag van € 183 griffierecht te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door C. Maas, T.A. de Hek en M.J.M. van der Weijden, in tegenwoordigheid van de griffier J. Azmi Shenouda. De beslissing is op 27 juli 2023 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.