3.2Tegen de overige door de kantonrechter vastgestelde feiten heeft [verzoeker] geen grief aangevoerd. Deze zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen ook het hof tot uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met wat in hoger beroep verder als onbestreden is komen vast te staan, gaat het in deze zaak om het volgende.
a. a) [verzoeker], geboren op [geboortedatum], is op 1 september 2019 in dienst getreden bij DJI, penitentiaire inrichting [plaats] (hierna: [de pi]) voor de duur van één jaar. Afgesproken was dat [verzoeker], na het volgen van een basisopleiding, de speciaal ten behoeve van DJI ingekochte mbo opleiding Persoonlijk Begeleider Specifieke Doelgroepen (PBSD) zou gaan volgen. Hij heeft de basisopleiding op 5 maart 2020 afgerond.
b) [verzoeker] heeft meerdere keren een petje gedragen en tatoeages zichtbaar getoond op een (werk)locatie waar dat niet was toegestaan. Op 11 maart 2020 zijn deze voorvallen met hem besproken. DJI heeft aan [verzoeker] meegedeeld vanwege deze voorvallen het voornemen te hebben de arbeidsovereenkomst niet te verlengen. Er is een gespreksverslag opgemaakt.
c) Op 4 juni 2021 heeft DJI aan [verzoeker] (toch) een tweede tijdelijke arbeidsovereenkomst aangeboden voor de duur van één jaar. [verzoeker] heeft daarbij de periodieke verhoging gekregen die hem bij de aanvang van het dienstverband was toegezegd. De verwachting was op dat moment dat [verzoeker] in september 2020 met zijn mbo-opleiding zou kunnen beginnen. Deze verwachting heeft zich niet gerealiseerd.
d) Op 24 juli 2020 is [verzoeker] door politieagenten in Leiden aangetroffen bij een voertuig van een persoon die op dat moment gedetineerd was in [de pi]. Op 4 augustus 2020 heeft [verzoeker] hierover met zijn leidinggevende, [leidinggevende], gesproken.
e) Op 26 oktober 2020 heeft DJI via Bureau Integriteit (BI) een rapport van het Meldpunt Grip van de politie ontvangen, waaruit bleek dat de politie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) een melding had ontvangen over [verzoeker]. [verzoeker] zou tegen betaling telefoons binnen [de pi] hebben gebracht en deze af hebben gegeven aan gedetineerden (hierna: het telefoonincident). Daarnaast maakte het rapport melding van het voorval dat zich op 24 juli 2020 in Leiden had afgespeeld (rov 3.2.d).
f) DJI heeft naar aanleiding van dit rapport besloten het Bureau Interne Zaken (BI) in te schakelen om nader onderzoek te doen. [verzoeker] is hiervan op 3 november 2020 op de hoogte gesteld en aan hem is meegedeeld dat hij gedurende dit onderzoek is geschorst. Op 4 november 2020 is op intranet een bericht geplaatst waarin is vermeld dat aan een medewerker de toegang is ontzegd naar aanleiding van het vermoeden van een ernstige integriteitsschending.
g) In zijn schriftelijke reactie van 12 november 2020 heeft [verzoeker] geschreven dat de melding over de telefoons onwaar is en hij vermoedde dat hij ‘er door een collega werd ingeluisd’ met vermelding van de redenen voor zijn vermoeden.
h) Bij e-mail van 24 november 2020 heeft [verzoeker] aan BI namen van drie collega’s doorgegeven die vertrouwelijke informatie van [de pi] naar buiten zouden hebben gebracht en namen van collega’s die bij eerder door hem omschreven voorvallen betrokken zouden zijn.
i. i) Op 10 december 2020 heeft DJI van BI een eindrapport ontvangen over de kwestie vermeld onder 3.2.e. Er was geen bewijs gevonden inzake het telefoonincident. Over het voorval van 24 juli 2020 zijn in het rapport verklaringen van [verzoeker] en van diens leidinggevende [leidinggevende] opgenomen.
j) DJI heeft [verzoeker] op 22 december 2020 meegedeeld de arbeidsovereenkomst in onderling overleg te willen beëindigen vanwege het voorval van 24 juli 2020. [verzoeker] wilde hier niet aan meewerken. Aan hem is meegedeeld dat hij na de feestdagen nader bericht zou ontvangen.
k) Op 19 januari 2021 heeft [verzoeker] na een gesprek met de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van DJI zijn werkzaamheden hervat. Hem is meegedeeld dat hij in verband met het voorval van 24 juli 2020 berispt zou worden. Na het ongebruikt verstrijken van de bezwaartermijn is de berisping bij brief van 18 februari 2021 bevestigd.
l) Naar aanleiding van een e-mail van [verzoeker] van 12 februari 2021 heeft de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van DJI aan [verzoeker] bericht dat hij alles wat hij wilde delen over zaken die niet in orde waren (vgl. 3.2.h), naar haar kon opsturen. Vervolgens heeft [verzoeker] een gesprek gehad met deze plaatsvervangend directeur. Zij liet [verzoeker] weten zijn melding serieus te nemen en te laten onderzoeken. Op 12 maart 2021 heeft zij hem bericht zijn informatie te hebben gedeeld met BI en dat er geen verdere terugkoppelingen meer zouden plaatsvinden.
m) Op 4 maart 2021 is geconstateerd dat [verzoeker] in strijd met de voorschriften gerookt had op cel. Bij brief van 13 april 2021 is [verzoeker] op de hoogte gebracht van het voornemen hem daarvoor een berisping te geven, mede omdat hij niet open en eerlijk is geweest over dit voorval. Bij brief van 11 mei 2021 is hem na het (ongebruikt) verstrijken van de bezwaartermijn de berisping opgelegd.
n) Op 23 juni 2021 heeft DJI aan [verzoeker] meegedeeld dat DJI zijn arbeidsovereenkomst niet (nogmaals) zou verlengen, zodat deze zou eindigen op 31 augustus 2021, en dat hij direct vrij werd gesteld van werkzaamheden. Hiertegen heeft [verzoeker] zich verzet bij de Geschillencommissie Rijk. Bij beslissing van 16 augustus 2021 heeft deze commissie onder meer als volgt overwogen:
“
1. De commissie acht geen causaal verband aanwezig tussen de melding van verzoeker van vermoedens van misstanden en de beslissing van verweerder om diens arbeidsovereenkomst niet te verlengen of om te zetten naar onbepaalde tijd noch bij vrijstelling van werk.
2. De commissie acht geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand gekomen en acht de beslissing om de arbeidsovereenkomst niet te verlengen of om te zetten naar onbepaalde tijd voldoende gemotiveerd.
3. De commissie ziet de beslissing om verzoeker vrij te stellen van werk als een ordemaatregel en acht deze beslissing onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd. Een wedertewerkstelling van verzoeker bij verweerder heeft geen zin (meer), gelet op de korte termijn tot de einddatum van het dienstverband van verzoeker.
o) Aan [verzoeker] is een transitievergoeding uitbetaald.
p) [verzoeker] is na 31 augustus 2021 elders werkzaam geweest op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Per 1 augustus 2022 is [verzoeker] in zijn huidige baan gestart. In het kader daarvan zal hij een mbo-opleiding gaan volgen.