Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaaknummer rechtbank : C/09/648558 / KG ZA 23-461
[kind 1],
[kind 2]en
[kind 3],
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 18 augustus 2023, waarmee [appellant 1] en [appellante 2] in hoger beroep zijn gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 21 juli 2023 en waarin de grieven tegen dat vonnis zijn opgenomen;
- de memorie van antwoord van de Staat.
3.Feitelijke achtergrond
Stcrt.2022, 33928) heeft de minister van Rechtsbescherming (hierna: de Minister) de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (Rspog) gewijzigd. Deze wijziging houdt – kort gezegd – in dat de c-grond voor plaatsing in de EBI is gewijzigd en dat er een d-grond is toegevoegd. De c-grond houdt sindsdien in dat gedetineerden een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van een vermoeden van algemeen gevaar voor de openbare orde of de veiligheid van personen, wegens levensbedreigend of anderszins zeer ernstig voortgezet crimineel handelen vanuit detentie. De d-grond houdt in dat gedetineerden een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van algemeen gevaar voor de openbare orde en veiligheid van personen vanwege de aard van de verdenking, de aard van het misdrijf of de misdrijven waarvoor de gedetineerde is veroordeeld, de omstandigheden waaronder dat misdrijf of die misdrijven zouden zijn gepleegd of zijn gepleegd of de persoonlijkheid van de gedetineerde.
Stcrt.2022, 33927, hierna: de Regeling of de huisregels). Op grond daarvan dient de directeur van een EBI ervoor te zorgen dat de in de bijlage opgenomen aanwijzing wordt opgenomen in de huisregels.
4.Procedure bij de rechtbank
5.Vorderingen in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
Ontvankelijkheid [appellant 1]
nietin te roepen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat art. 13 EVRM vereist dat een daadwerkelijk rechtsmiddel beschikbaar is om de schending van een verdragsrecht (een ‘arguable complaint’) aan de rechter voor te leggen. Zo’n rechtsmiddel ontbreekt voor [appellante 2] en de kinderen als zij afhankelijk zijn van een door [appellant 1] in te stellen vordering en een daarop door de gespecialiseerde rechter te nemen beslissing. Daarbij is in het bijzonder van belang dat de belangen van [appellant 1] enerzijds en die van [appellante 2] en de kinderen anderzijds niet noodzakelijkerwijs steeds parallel hoeven te lopen.
nieteen beperkingsgrond zoals bedoeld in art. 8 lid 2 EVRM voordoet. In de kern komt hun betoog erop neer dat de toezichtmaatregel disproportioneel uitpakt en niet noodzakelijk is.
7.Beslissing
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 21 juli 2023;
- veroordeelt [appellant 1] en [appellante 2] hoofdelijk in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 783,- aan verschotten en € 3.549,- aan salaris advocaat en € 173,- aan nasalaris, te verhogen met € 90,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
- bepaalt dat binnen veertien dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 90,-, na de datum van betekening, aan deze kostenveroordeling moet zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.