Uitspraak
Stichting Schaderegelingskantoor voor Rechtsbijstandverzekering),
- de dagvaarding van 11 november 2020, waarmee SRK in hoger beroep is gekomen van het door de kantonrechter van de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen vonnis van 13 augustus 2020 (hierna: het bestreden vonnis);
- een anticipatie-exploot van [geïntimeerde] van 17 december 2020, hersteld bij exploot van
- de memorie van grieven van SRK (met producties) in principaal hoger beroep;
- de memorie van antwoord in principaal appel tevens memorie van grieven in (voorwaardelijk) incidenteel appel van [geïntimeerde] ;
- de memorie van antwoord in (voorwaardelijk) incidenteel appel van SRK.
- de akte van SRK van 17 mei 2022;
- de antwoordakte van [geïntimeerde] van 14 juni 2022.
(De Goudse, Juwon en De Vereende).
1 januari 2019.
[…]
De werkgever verleent jaarlijks per 1 januari toeslagen op het tot1 januari opgebouwde gedeelte van de pensioenaanspraken van de deelnemers.
De werkgever heeft zich het recht voorbehouden de pensioenregeling te wijzigen, te verlagen, te beperken of te beëindigen als omstandigheden wijzigen die voor de werkgever van zodanig zwaarwegend belang zijn in relatie tot de belangen van de werknemers, dat de belangen van de werknemers daarvoor moeten wijken. Van een zwaarwegend belang is onder meer sprake als:
[…]
[…]
de financiële positie van de werkgever de uitgaven voor de pensioenregeling niet meer of niet meer in de huidige vorm toelaat.
De werkgever heeft zich het recht voorbehouden zijn bijdrage aan de pensioenregeling te verlagen of te beëindigen in geval van ingrijpende wijziging van omstandigheden.
Als de werkgever gebruik wil maken van het recht zoals omschreven in lid 1 of lid 2, zal hij de deelnemers hierover schriftelijk informeren en met hen overleggen over een eventuele herziening van de pensioenregeling.De opgebouwde pensioenaanspraken worden niet aangetast.”
4.Standpunt Bestuurder
de SRK-Pensioenregeling behoorlijk beter is dan de cao;
de lastenverzwaring meer dan 7% van onze totale kosten betreft, wat een rendementsverslechtering voor Verzekeraars betekent van ruim 4%;
gelijktijdig de rendementen van Verzekeraars nu al sterk onder druk staan door o.a. de schadelastverhoging veroorzaakt door de VAK, die onvoldoende gecompenseerd wordt door premiestijgingen. Een forse premiestijging leidt weer tot een lager aantal polissen en dus tot minder meldingen en dus minder werkgelegenheid;
Verzekeraars van SRK sowieso al verlangen dat het lagere aantal meldingen (-/-10%) in 2017 moet leiden tot evenredig lagere kosten.
9.Voorgenomen besluit
1 januari 2017, als volgt:
€ 83.312,00 (voor 2016);
Variant OR
“Bijlage 2”bij deze brief van SRK zal in de nieuwe regeling het totaal beoogd ouderdomspensioen van [geïntimeerde] 1,95% lager zijn en het totaal beoogd partnerpensioen 5,3% lager, dan onder de oude pensioenregeling van Pensioenreglement 2014.
1 januari 2017. Dit heeft [geïntimeerde] aan de heer [naam] bevestigd bij e-mail van 15 november 2017.
1 januari 2017 gehandhaafd blijft op 70%; en 2) het resterende bedrag vanaf 2018 te gebruiken voor verhoging van het indexatiebudget voor actieven van 3,7% naar 3,95% per jaar voor de lopende contractperiode.
1 januari 2017 eenzijdig te wijzigen voor de medewerkers die niet met de wijzigingen zoals genoemd in de brief van 23 oktober 2017 (zie r.o. 4.12) hebben ingestemd, met dien verstande dat het partnerpensioen ongewijzigd blijft (op 70% van het ouderdomspensioen). Dit is op 21 december 2017 aan [geïntimeerde] bericht.
1 februari 2018 heeft SRK echter bevestigd dat de eenzijdige wijziging per
1 januari 2017 ook voor [geïntimeerde] geldt.
principaal hoger beroepvordert SRK dat het hof het bestreden vonnis vernietigt, de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog afwijst, [geïntimeerde] veroordeelt medewerking te verlenen aan het ongedaan maken van alle handelingen die SRK heeft moeten verrichten ter uitvoering van dit vonnis, [geïntimeerde] veroordeelt alles wat SRK ter uitvoering van dit vonnis heeft betaald aan SRK terug te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente. Verder vordert SRK dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld in de proceskosten van beide instanties, de nakosten daaronder begrepen, en deze kosten bij niet tijdige betaling te verhogen met de wettelijke rente.
principaal hoger beroephet bestreden vonnis te bekrachtigen en vordert dat SRK wordt veroordeeld in de proceskosten van beide instanties, de nakosten daaronder begrepen, en deze kosten bij niet tijdige betaling te verhogen met de wettelijke rente.
voorwaardelijk) incidenteel hoger beroepvordert [geïntimeerde] het bestreden vonnis te vernietigen voor zover de vordering van [geïntimeerde] in verband met compensatie van de verhoging van de pensioenrichtleeftijd is afgewezen, alle vorderingen van [geïntimeerde] volledig toe te wijzen inclusief de vordering strekkende tot de veroordeling van SRK om aan [geïntimeerde] een bruto bedrag te betalen gelijk aan het premievoordeel dat SRK is toegevallen als gevolg van de verhoging van de pensioenrichtleeftijd naar 68 jaar per 1 januari 2018. Verder vordert [geïntimeerde] dat SRK wordt veroordeeld in de proceskosten van beide instanties, de nakosten daaronder begrepen, en deze kosten bij niet tijdige betaling te verhogen met de wettelijke rente.
(voorwaardelijk) incidenteel hoger beroephet bestreden vonnis – het hof begrijpt: ten aanzien van de door [geïntimeerde] bestreden oordelen – te bekrachtigen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties, de nakosten daaronder begrepen, en deze kosten bij niet tijdige betaling te verhogen met de wettelijke rente.
in principaal hoger beroepbetreft de wijziging van de pensioenovereenkomst tussen SRK en [geïntimeerde] per 1 januari 2017 op twee punten:
- i) de wijziging van de toeslagregeling voor actieven van onvoorwaardelijk naar voorwaardelijk;
- ii) de beperking van het pensioengevend salaris ten aanzien van de dertiende maand.
r.o. 5.1 tot en met 5.21van het bestreden vonnis geoordeeld dat de toeslagverlening die [geïntimeerde] ontving als onvoorwaardelijk heeft te gelden en onder het dwingendrechtelijke wijzigingsverbod van art. 20 Pw valt, specifiek wat betreft de toekomstige indexatie over de tot het moment van wijziging opgebouwde aanspraken.
principale grief 1betoogt SRK dat de toeslagverlening die [geïntimeerde] tot
1 januari 2017 ontving een voorwaardelijke was die niet onder het wijzigingsverbod van art. 20 PW valt.
principale grieven 2 tot en met 4betoogt SRK dat de pensioenregeling rechtsgeldig is gewijzigd op de punten van (i) de wijziging van de toeslagregeling voor actieven van onvoorwaardelijk naar voorwaardelijk en (ii) de beperking van het pensioengevend salaris ten aanzien van de dertiende maand. SRK beroept zich daarbij zowel op (i) de eenzijdige wijzigingsbevoegdheid van art. 7:613 BW en art. 19 Pw als (ii) de eisen van goed werknemerschap (art. 7:611 BW) die aan [geïntimeerde] moeten worden tegengeworpen. SRK maakt geen exclusieve keuze voor een grondslag, zodat de doorgevoerde wijzigingen op beide type grondslagen beoordeeld kunnen worden. Het hof zal dat hierna ook doen.
art. 7:613 BW en art. 19 Pw komt het hof niet toe omdat – zoals hierna in r.o. 38 tot en met 41 zal worden geoordeeld – [geïntimeerde] niet is gebonden aan een eenzijdig wijzigingsbeding.
“collectief van aard zijn”. Deze zaak betreft een wijziging van de pensioenregeling voor alle werknemers van SRK. In die zin gaat het in deze zaak om een wijziging die collectief van aard is.
vraagstelling:
Aanleiding voor het wijzigingsvoorstel
1 januari 2017 zou aflopen. Dat is niet door [geïntimeerde] betwist, zodat het hof daarvan uit zal gaan.
“de lagere rente”(p. 1). [geïntimeerde] betoogt dat uit de jaarverslagen van SRK uit de voorliggende periode 2011-2016 blijkt dat – kort gezegd – de pensioenkosten niet zo dramatisch waren. Het hof gaat hieraan voorbij omdat het als gezegd gaat om de periode daarna, namelijk vanaf 1 januari 2017, dat de (op dat moment te verwachten) lagere rente in belangrijke mate bepalend is voor de stijging van de pensioenlasten in de toekomst en niet is in te zien wat de betekenis van de (oude) jaarverslagen op dit punt is. [geïntimeerde] licht dat niet, althans onvoldoende toe. Voor de stelling dat de stijging van de lasten voor een relevant deel is te wijten aan de stijging van het aantal deelnemers – wat [geïntimeerde] suggereert – ziet het hof geen aanknopingspunten.
“deskundige, financiële en actuariële analyse”nodig is
“waaruit op een inzichtelijke manier blijkt dat het ongewijzigd voortzetten van de pensioenregeling de continuïteit van SRK in gevaar zou brengen”. Het hof ziet het nut of de noodzaak daarvan niet in. Op dit punt is van belang dat ook de Pensioencommissie geen aanleiding had om aan de inschatting van
VLC & Partners – destijds nog […] & Partners geheten – te twijfelen, maar suggereerde dat
“een zorgvuldige beoordeling door de OR van het instemmingsverzoek kan meebrengen dat een derde wordt verzocht de cijfers na te rekenen”(zie r.o. 4.20), waartoe de OR kennelijk geen aanleiding heeft gezien. [geïntimeerde] heeft onvoldoende onderbouwd waarom de gewenste nadere analyse dan toch nodig is.
Leden Verzekeraars afkomstig. Het financiële rendement voor de
Leden Verzekeraars van de bij SRK ondergebrachte zaken stond ernstig onder druk. Concurrenten van SRK zoals Arag en DAS waren in staat hetzelfde werk tegen minder kosten te doen, anders gezegd: SRK was (te) duur. Ook de financiële resultaten van de Leden Verzekeraars zelf stond onder druk, aldus nog steeds SRK. Dit alles is door [geïntimeerde] niet betwist. Het hof zal daarom uitgaan van deze voorstelling van zaken.
Leden Verzekeraars hebben in 2018 – nadat de pensioenregeling al door SRK was gewijzigd en wezenlijk minder duur was geworden – hun lidmaatschap van de Groep Rechtsbijstandverzekering SRK beëindigd omdat SRK te duur was (r.o. 4.10 tot en met 4.12). Deze latere feiten bevestigen dat er ten tijde van de voorgenomen wijzigingen van de pensioenregeling een situatie bestond die uitermate risicovol voor het voortbestaan van SRK was als de kosten van de bedrijfsvoering, waaronder de pensioenlasten, niet wezenlijk omlaag zouden worden gebracht.
€ 20.000,-- zou bedragen, wat niet gering is, maar dit nadeel is van onvoldoende gewicht en betekenis tegenover het zwaarwichtige belang van SRK.
r.o. 5.49van het bestreden vonnis geoordeeld dat art. 28 van het Pensioenreglement 2014 (zie r.o. 5.17) een eenzijdig wijzigingsbeding bevat waarop SRK in de verhouding tot [geïntimeerde] een beroep kan doen.
1 januari 2014 het Pensioenreglement geen wijzigingsbeding kende en heeft verder niets gesteld op grond waarvan kan worden geoordeeld dat [geïntimeerde] toch is gebonden aan het toegevoegde wijzigingsbeding.
incidentele grief 1voorwaardelijk ingesteld, namelijk voor het geval het hof de grieven in het principaal hoger beroep niet verwerpt (memorie van grieven incidenteel hoger beroep onder 4.2). Aan deze voorwaarde is voldaan zodat deze grief hierna zal worden behandeld.
griefbetoogt [geïntimeerde] dat de OR niet heeft ingestemd met een eenzijdige wijziging van de pensioenregeling. Of deze grief opgaat, kan echter in het midden blijven omdat het slagen daarvan niet tot een ander oordeel kan leiden over het toepassen van de maatstaf van art. 7:611 BW en de gevolgen daarvan (zie hiervoor
r.o. 38).
incidentele grief 2gaat over de collectieve aanwending van de besparing voor SRK door een lagere pensioenpremie in verband met het verhogen van de pensioenrichtleeftijd per 1 januari 2018 door: 1) de wijzigingen per 1 januari 2017 voor wat betreft het partnerpensioen terug te draaien, zodat het partnerpensioen voor alle werknemers per 1 januari 2017 gehandhaafd bleef op 70%; en 2) het resterende bedrag vanaf 2018 te gebruiken voor verhoging van het indexatiebudget voor actieven van 3,7% naar 3,95% per jaar voor de lopende contractperiode (r.o. 5.26). Met deze grief betoogt [geïntimeerde] dat hij niet heeft ingestemd met de wijzigingen van de pensioenregeling per 1 januari 2017 en dat hij dus niet, zoals de werknemers die wel met de wijzigingen hadden ingestemd, profiteert van deze ‘reparatie’.
Den Haag van 13 augustus 2020,
opnieuw rechtdoende:
- wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
- veroordeelt [geïntimeerde] medewerking te verlenen aan het ongedaan maken van alle handelingen die SRK heeft moeten verrichten ter uitvoering van genoemd vonnis;
- veroordeelt [geïntimeerde] alles wat SRK ter uitvoering van dat vonnis heeft betaald aan SRK terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der betaling tot aan de dag der terugbetaling;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van SRK tot op 13 augustus 2020 begroot op € 441,--;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, aan de zijde van SRK tot op heden begroot op € 85,09 aan kosten exploot, € 772,-- aan griffierecht en € 3.549,-- (3 punten, tarief II) aan salaris advocaat;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep, aan de zijde van SRK tot op heden begroot op € 1.774,50 aan salaris advocaat (50% van 3 punten, tarief II);
- veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan SRK van een bedrag van € 173,-- aan nasalaris , te verhogen met € 90,-- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
- bepaalt dat binnen veertien dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 90,--, na de datum van betekening, aan deze kostenveroordeling moet zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
21 november 2023 in aanwezigheid van de griffier.