In deze zaak gaat het om de ontbinding van een huurovereenkomst voor een bedrijfsruimte, die door de huurder, [appellant], werd geëxploiteerd als restaurant. Door de coronapandemie kon [appellant] het restaurant gedurende een bepaalde periode niet of nauwelijks exploiteren, wat leidde tot een aanzienlijke huurachterstand. De verhuurder, Beheer- & Handelsmaatschappij Voorst B.V., heeft de kantonrechter verzocht om de huurovereenkomst te ontbinden en betaling van de huurachterstand te vorderen. De kantonrechter heeft de vorderingen van Voorst toegewezen en die van [appellant] afgewezen, omdat deze onvoldoende gegevens had verstrekt om de hoogte van een huurkorting te berekenen.
In hoger beroep heeft [appellant] zijn bezwaren tegen het vonnis van de kantonrechter herhaald, maar het hof oordeelt dat hij ook in hoger beroep niet de benodigde gegevens heeft aangeleverd om een huurprijsvermindering te onderbouwen. Het hof wijst de vorderingen van [appellant] tot huurprijsvermindering en wijziging van het boetebeding af. Tevens wordt de vordering van Voorst tot schadevergoeding voor de staat van het gehuurde en misgelopen huurinkomsten toegewezen. Het hof concludeert dat de huurovereenkomst terecht is ontbonden en dat de huurder aansprakelijk is voor de huurachterstand en bijkomende kosten.
Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter voor zover het betreft de veroordeling tot betaling van rente over de huurachterstand, maar bekrachtigt het vonnis voor het overige. [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 7.511,91 aan Voorst, en in de proceskosten van het hoger beroep.