Uitspraak
1.De zaak en de beschikking in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
€ 744,-.
6.De beslissing
€ 744,-, aan hem te voldoen;
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, gaat het om de teruggeleiding van twee minderjarige kinderen van Nederland naar Polen op basis van het Haags Kinderontvoeringsverdrag. De vader, verzoeker in hoger beroep, had eerder bij de rechtbank Den Haag verzocht om de terugkeer van de kinderen, maar dit verzoek werd afgewezen. De vader is in hoger beroep gegaan, omdat hij het niet eens was met de beslissing van de rechtbank. De moeder, verweerster in hoger beroep, was het eens met de eerdere beslissing van de rechtbank en heeft verweer gevoerd tegen de teruggeleiding.
Het hof heeft de procedure en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. De vader stelde dat de kinderen ongeoorloofd naar Nederland waren overgebracht door de moeder, zonder zijn toestemming of een vervangende toestemming van de Poolse rechter. De moeder voerde aan dat de kinderen zich in Nederland beter voelden en dat er risico's verbonden waren aan een terugkeer naar Polen, waaronder de situatie van de vader en de oorlog in Oekraïne.
Na het horen van de kinderen, de bijzondere curator en de raad voor de kinderbescherming, concludeerde het hof dat de kinderen zich verzetten tegen een terugkeer naar Polen, maar dat dit verzet voortkwam uit een loyaliteitsconflict tussen de ouders. Het hof oordeelde dat de moeder niet voldoende bewijs had geleverd voor de door haar ingeroepen weigeringsgronden. Uiteindelijk heeft het hof het hoger beroep van de vader toegewezen, de bestreden beschikking vernietigd en gelast dat de kinderen uiterlijk op 27 februari 2023 naar Polen teruggebracht moeten worden. De moeder werd ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de vader.