ECLI:NL:GHDHA:2023:2101

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
200.322.664/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant, die in eerste aanleg door de rechtbank Rotterdam was uitgesproken. De appellant had in 2021 de schuldsaneringsregeling aangevraagd, maar deze werd op 2 februari 2023 beëindigd omdat hij niet voldeed aan zijn verplichtingen, met name de informatie- en afdrachtverplichting. De rechtbank concludeerde dat de appellant niet de vereiste informatie over zijn bankrekeningen had verstrekt, wat leidde tot een geschatte boedelachterstand van € 1.829,61. De appellant ging in hoger beroep tegen deze beslissing, waarbij hij stelde dat hij niet goed begreep wat er van hem werd verlangd.

Tijdens de mondelinge behandeling op 21 maart 2023 heeft het hof de appellant een laatste kans geboden om de benodigde informatie te verstrekken en een voorstel te doen om de boedelachterstand in te lopen. De appellant heeft vervolgens stukken overgelegd, maar het hof oordeelde dat zijn voorstel om de achterstand in te lopen niet realistisch was. De bewindvoerder had herhaaldelijk om informatie gevraagd, maar de appellant had niet tijdig gereageerd. Het hof concludeerde dat de appellant zijn verplichtingen niet naar behoren was nagekomen en dat er geen aannemelijke basis was voor het voorstel om de boedelachterstand in te lopen.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het hof benadrukte dat de appellant niet had aangetoond dat hij in staat was om aan zijn verplichtingen te voldoen. De beslissing van het hof bevestigt de beëindiging van de schuldsaneringsregeling, omdat de tekortkomingen van de appellant niet als van geringe betekenis konden worden beschouwd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer : 200.322.664/01
Insolventienummer rechtbank : C/10/21/92 R

arrest van 18 april 2023

inzake

[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. B. el Ouath te Hoogvliet.

Het geding

Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 25 maart 2021 is op [appellant] de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. Deze schuldsaneringsregeling is beëindigd bij vonnis van deze rechtbank van 2 februari 2023. Tegen laatstbedoeld vonnis heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij het op 8 februari 2023 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift (met producties). Het hof heeft voorts kennisgenomen van de processtukken van de eerste aanleg, toegestuurd door [appellant], en van de openbare verslagen en de reactie op het beroepschrift van E.A. de Snoo, de bewindvoerder.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 maart 2023, waarbij [appellant] is verschenen, bijgestaan door mr. El Ouath. Verder is de bewindvoerder verschenen.
Ter zitting is besproken dat het hof [appellant] nog een laatste kans zal bieden om de bewindvoerder te informeren over de saldi van zijn bankrekeningen per datum toelating tot de schuldsaneringsregeling en om, afhankelijk van de berekening van de bewindvoerder aan de hand van die saldi, een concreet en reëel voorstel te doen om een (mogelijke) boedelachterstand in te lopen. Het hof heeft de advocaat van [appellant] en de bewindvoerder per e-mail van 22 maart 2023 een bevestiging gestuurd van de ter zitting besproken te nemen vervolgstappen en het tijdschema. Het hof heeft daarna de volgende stukken ontvangen:
- een e-mail van [appellant] van 24 maart 2023 met bijlagen,
- een e-mail van de bewindvoerder van 30 maart 2023 met bijlagen,
- een aflossingsvoorstel, toegestuurd door mr. El Ouath bij e-mail van 5 april 2023,
- een reactie van de bewindvoerder bij e-mail van 11 april 2023 met bijlage.
Het hof heeft vervolgens arrest bepaald op heden en heeft mr. El Ouath en de bewindvoerder daarvan op de hoogte gesteld.

De beoordeling van het hoger beroep

1. De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellant] beëindigd omdat hij een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt (artikel 350 lid 3 aanhef en onder c Fw), meer in het bijzonder de informatie- en de afdrachtverplichting.
De rechtbank heeft daarbij – samengevat – overwogen dat [appellant] heeft nagelaten inlichtingen te verstrekken over zijn bankrekeningen per datum toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (hierna: wsnp). Gelet op het saldo van die bankrekeningen, een terugbetaling van Van de Bron Energie en het surplus in verband met een onterechte afdracht door de uitkeringsinstantie aan de boedel, is sprake van een (geschatte) boedelachterstand van € 1.829,61. [appellant] moet in elk geval na het verhoor op 1 september 2022 goed op de hoogte zijn geweest van de wsnp-verplichtingen en, voor zover hem niet duidelijk was welke stukken hij alsnog diende over te leggen, was hij daarvan op de hoogte na de mondelinge behandeling van de voordracht tot tussentijdse beëindiging op 5 januari 2023, waarbij [appellant] ook heeft verklaard dat hem duidelijk was wat er van hem werd verlangd.
2. De grieven van [appellant] hebben de strekking de zaak in volle omvang aan het hof voor te leggen. Ter zitting van het hof heeft [appellant] zijn standpunt dat hij niet goed had begrepen wat van hem werd verlangd, toegelicht. Er was hem verzocht om alle afschriften in te dienen en hij meende dat het ging om de afschriften vanaf de datum van de uitspraak in plaats van de datum van toelating tot de wsnp. Naar aanleiding van de reactie van de bewindvoerder in hoger beroep, heeft [appellant] stukken betreffende zijn verschillende bankrekeningen toegestuurd aan de bewindvoerder.
Na de zitting bij het hof heeft hij nog stukken overgelegd waarop de saldi van de bankrekeningen zijn vermeld en heeft hij naar aanleiding van de door de bewindvoerder berekende boedelachterstand van € 1.967,13 het voorstel gedaan om die achterstand in te lopen door een betaling van € 1.000,- eind mei 2023 te doen en tot maart 2024 maandelijks € 87,93 te betalen.
3. Het standpunt van de bewindvoerder komt erop neer dat [appellant] meerdere keren is verzocht om informatie aan te leveren en dat de rechtbank hem daartoe ook meerdere keren in de gelegenheid heeft gesteld. Pas nadat [appellant] nog een laatste kans van het hof heeft gekregen, heeft hij overzichten van de bankrekeningen toegestuurd met de saldi per datum toelating. Op basis van de overzichten is sprake van een boedelachterstand van € 1.967,13. [appellant] heeft echter niet inzichtelijk gemaakt hoe hij van zijn Participatiewet uitkering met Individuele inkomenstoeslag aan het aflossingsplan kan voldoen zonder nieuwe schulden te laten ontstaan en zonder giften van derden in ontvangst te nemen, nog daargelaten dat op grond van de maandelijks toegekende Individuele inkomenstoeslag ook nog een bedrag van € 37,50 dient te worden afgedragen.
De bewindvoerder stelt zich op het standpunt dat de wsnp terecht is beëindigd.
4. Vooropgesteld wordt dat van personen ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling is uitgesproken mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste inspannen om te voldoen aan de daaraan verbonden verplichtingen. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat [appellant] die verplichtingen, meer in het bijzonder de afdrachtverplichting, niet naar behoren is nagekomen,
Daartoe wordt overwogen dat aan [appellant], nadat hij daartoe door de rechtbank meerdere keren in de gelegenheid was gesteld, ook nog door het hof een laatste kans is geboden om de bewindvoerder te informeren over de saldi van de bankrekeningen per datum toelating tot de wsnp en om een concreet en reëel voorstel te doen tot het inlopen van die achterstand (zo nodig met een verlenging van de wsnp), indien uit de verstrekte informatie zou blijken dat sprake is van een boedelachterstand. Op basis van de door [appellant] toegestuurde stukken van de bankrekeningen, heeft de bewindvoerder de boedelachterstand berekend op € 1.967,13. Daarop heeft [appellant] medegedeeld dat hij die achterstand kan inlopen door betaling van een bedrag van € 1.000,- eind mei 2023 en maandelijks € 87,93 tot en met maart 2024. Een onderbouwing van het voorstel ontbreekt. Zo is de herkomst van het bedrag van € 1.000,- niet nader toegelicht. Niet duidelijk is of het daarbij bijvoorbeeld gaat om een gift of een lening, waarbij het hof erop wijst dat de ontstane boedelachterstand in beginsel niet middels schenkingen van derden kan worden ingelopen omdat tijdens de wsnp ontvangen schenkingen in beginsel in de boedel vallen (artikel 295 lid 1 Fw) en dat het doen ontstaan van bovenmatige nieuwe schulden, zoals een lening, op grond van artikel 350 lid 3 aanhef en onder d Fw een grond voor beëindiging van de wsnp zou zijn. Evenmin is inzichtelijk gemaakt dat [appellant] in staat is om het maandelijkse bedrag van € 87,93 te voldoen. Kortom: dat het voorstel van [appellant] een reëel voorstel om de boedelachterstand in te lopen betreft, zoals het hof had voorgeschreven, kan niet worden vastgesteld.
Dat brengt met zich dat er sprake is van een boedelachterstand waarvan niet aannemelijk is geworden dat die binnen de looptijd van de schuldsaneringsregeling kan worden ingelopen. Deze tekortkoming, die [appellant] kan worden toegerekend, staat aan voortzetting van de schuldsaneringsregeling in de weg. Alle omstandigheden in aanmerking nemende, kan niet worden gezegd dat het gaat om een tekortkoming die vanwege de bijzondere aard of geringe betekenis ervan, buiten beschouwing kan worden gelaten.
5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis dient te worden
bekrachtigd.

De beslissing

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 2 februari 2023.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C. de Heer, C.J. Verduyn en A.J. Swelheim, en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, op 18 april 2023 in aanwezigheid van de griffier.