ECLI:NL:GHDHA:2023:2037

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
22-002680-22
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Rotterdam inzake verboden vuurwapenbezit en munitie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het voorhanden hebben van een geladen vuurwapen en munitie, gepleegd op 23 mei 2022 te Rotterdam. Het hof heeft vastgesteld dat het vuurwapen, een pistool van het merk CZ, model P07, kaliber 9mm, in de huurauto van de verdachte werd aangetroffen, samen met munitie. Het hof oordeelt dat de verdachte, door het aantreffen van zijn DNA op het wapen en de sterke aanwijzingen van betrokkenheid via zijn telefoon, bewust het wapen voorhanden heeft gehad. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet wist dat het wapen in de auto lag, maar het hof verwierp deze stelling. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarbij het hof rekening hield met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Tevens werd het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven, aangezien de verdachte in de tussentijd niet opnieuw in aanraking was gekomen met justitie. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte schuldig bevond aan de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002680-22
Parketnummer: 10-128350-22
Datum uitspraak: 10 oktober 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 14 september 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [woonadres][woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 23 mei 2022 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (een) wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk CZ, model P07, kaliber 9.mm voorhanden heeft gehad;
2.
hij, op of omstreeks 23 mei 2022 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet , Categorie III te weten vijf kogelpatronen, kaliber 9mm voorhanden heeft gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd met aanvulling van gronden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt. Het hof komt tot een enigszins andere bewezenverklaring en zal ook de kwalificatie en bewijsvoering aanpassen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij, op
of omstreeks23 mei 2022 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (een
)wapen
(s)als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk CZ, model P07, kaliber 9mm voorhanden heeft gehad;
2.
hij, op
of omstreeks23 mei 2022 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 Categorie III
van die wet,te weten vijf kogelpatronen kaliber 9mm voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Namens de verdachte is een integrale vrijspraak bepleit op de grond dat de verdachte niet wist dat er een wapen in de auto lag en hij er ook geen zeggenschap over heeft gehad. De aanwezigheid van zijn DNA op dat wapen maakt dit niet anders.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt
Voor een veroordeling van het voorhanden hebben van een wapen is vereist dat de verdachte het wapen bewust aanwezig had. De in de rechtspraak van de Hoge Raad in dit verband gebruikte aanduiding van “een meerdere of mindere mate” van bewustheid geeft aan dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen en/of de munitie, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie.
Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad.
Voorts vergt het aanwezig hebben van een wapen dat de verdachte feitelijke macht daarover kon uitoefenen in de zin dat hij daarover kon beschikken. Daarvoor hoeft het wapen of de munitie zich niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden
(zie HR 31 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:504).
Uitgaande van het hiervoor geschetste beoordelingskader is het volgende van belang.
Op 23 mei 2022 werd er rond middernacht preventief gefouilleerd in Delfshaven in Rotterdam. Hierbij is een auto gecontroleerd met daarin vier mannen. De verdachte was de huurder en bestuurder van deze auto.
Drie inzittenden van de auto (waaronder de verdachte) werden vervolgens aangehouden, één inzittende is gevlucht.
Tijdens de doorzoeking van de auto is in een opbergvak achter de bestuurdersstoel een geladen vuurwapen gevonden. Dit vuurwapen zat in een sok. Op de ruwe delen en/of de trekker van het vuurwapen is DNA-materiaal aangetroffen waarvan het DNA-profiel overeen komt met dat van de verdachte.
In de telefoon van de verdachte zijn vervolgens tien filmpjes aangetroffen, allemaal van verschillende vuurwapens. Negen van deze filmpjes zijn niet recent opgenomen, maar de video aangeduid als nummer tien wel. Ook is er een screenshot opgeslagen in de map afbeeldingen, welk screenshot overeen komt met het begin van de video met nummer tien en daarom vermoedelijk een still daarvan is.
Zowel op de video als op het screenshot is een vuurwapen te zien dat grote gelijkenissen vertoont met het vuurwapen dat op 23 mei 2022 in de huurauto van de verdachte is aangetroffen.
De screenshots zijn op 16 mei 2022 opgeslagen, één week voor de aanhouding. Verder blijkt uit de zoekgeschiedenis dat met de telefoon van de verdachte op internet is gezocht naar (informatie over) vuurwapens, waaronder ook van de fabrikant CZ.
Gelet op de bovenstaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, stelt het hof vast dat het vuurwapen zich niet alleen in de directe nabijheid van de verdachte bevond in een door hem gehuurde en bestuurde auto, maar dat het aantreffen van zijn DNA-materiaal op het wapen erop duidt dat de verdachte het vuurwapen ook zelf in handen heeft gehad en aldus daar over heeft beschikt. Daar komt bij dat hetgeen op de telefoon van de verdachte is aangetroffen, in het bijzonder de hiervoor genoemde screenshot en video en het zeer veelvuldig zoeken naar (informatie over) vuurwapens, eveneens een sterke aanwijzing vormt voor de betrokkenheid van de verdachte bij het aangetroffen vuurwapen.
Alternatief scenario
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden uitgesloten dat het DNA van de verdachte door secundaire overdracht op het wapen terecht kan zijn gekomen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte heeft naar het oordeel van het hof tegen de bovengenoemde belastende feiten en omstandigheden geen redelijke, geloofwaardige, hem ontlastende verklaring ingebracht. De verdachte heeft op de zitting in eerste aanleg aangegeven dat zijn DNA door begroeting met een handgebaar via een ander op het wapen terecht kan zijn gekomen. In hoger beroep heeft de verdachte aangegeven dat het begroeten plaatsvindt met een stevige handdruk, waarmee hij kennelijk heeft willen suggereren dat zijn DNA op die wijze (door middel van secundaire overdracht) op het vuurwapen kan zijn terechtgekomen.
De suggestie van de verdediging dat het DNA op het wapen terecht zou kunnen zijn gekomen door secundaire overdracht geldt in casu niet als een verklaring in voornoemde zin, nu deze suggestie niet nader is onderbouwd en in aanmerking moet worden genomen dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor het aantreffen op zijn telefoon van de genoemde filmpjes, zoekopdrachten en in het bijzonder ook niet voor het screenshot. Dat iemand anders daar (zonder dat de verdachte daar iets van heeft meegekregen) verantwoordelijk voor is acht het hof volstrekt ongeloofwaardig.
Hoewel het hof het in zijn algemeenheid op zichzelf mogelijk acht dat een kleine hoeveelheid DNA-materiaal via secundaire overdracht op een vuurwapen terecht kan komen, acht het hof dat in de gegeven omstandigheden zo onwaarschijnlijk dat het hof aan die (theoretische) mogelijkheid voorbij gaat. Daarbij is van belang dat de verdachte niet eenduidig heeft verklaard over hoe dat zou kunnen zijn gebeurd, maar zijn ook de overige hiervoor geschetste feiten en omstandigheden van belang, in het bijzonder het aangetroffen filmpje met nummer tien en de aangetroffen screenshot, waarvoor de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven.
Gelet op het bovenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het geladen vuurwapen voorhanden had.
Het hof verwerpt het verweer.
Verzoek horen deskundige
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep
-op gronden als vermeld in de pleitnota- verzocht een
DNA-deskundige van het NFI te horen over het onderzoek naar het DNA, waarbij het vooral dient te gaan over wat voor DNA-materiaal er is aangetroffen, waar het
DNA-materiaal exact is aangetroffen, de hoeveelheid en de wijze waarop het DNA op het wapen terecht is gekomen, dan wel kan zijn gekomen, een en ander in het licht van de mogelijkheid van secundaire overdracht.
Gelet op de op de appelschriftuur geplaatste stempel met de datum van binnenkomst, is op dit verzoek het noodzaakcriterium van toepassing.
Het hof wijst het verzoek af, omdat - gelet op de onderbouwing van het verzoek en op hetgeen hiervoor is overwogen over de gesuggereerde mogelijkheid van secundaire overdracht - de noodzaak daartoe het hof niet is gebleken. In het licht van de verklaringen van de verdachte en de overige onderzoeksresultaten is een nader oordeel over de mate van waarschijnlijkheid van secundaire overdracht niet nodig en is het horen van een deskundige daarover evenmin van toegevoegde waarde.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:

de eendaadse samenloop van

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dat is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in een voertuig een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden gehad. Het vuurwapen is gevonden in de huurauto van de verdachte en was voor direct gebruik in de openbare ruimte gereed.
Dergelijk bezit verdient bestraffing, nu dat onder burgers gevoelens van onveiligheid met zich mee brengt, temeer aangezien vuurwapens dikwijls worden gebruikt bij het plegen van ernstige strafbare feiten.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 september 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk strafbaar feit. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden weer een dergelijk feit te plegen.
Het hof heeft in verband met onder meer de genoemde recidive overwogen een hogere gevangenisstaf op te leggen dan door de rechtbank is opgelegd, maar heeft bij de duur van de op te leggen gevangenisstraf in sterke mate rekening gehouden met de vordering van de advocaat-generaal.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 55 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
Opheffing bevel voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis van de verdachte is ongeveer
16 maanden geleden geschorst. In de tussentijd is de verdachte niet opnieuw met politie of justitie in aanraking gekomen, zodat – ondanks de eerdere veroordeling wegens vuurwapenbezit – de recidivegrond niet langer zonder meer van toepassing is.
Ook overigens is het hof niet gebleken van gronden voor het voortduren van de voorlopige hechtenis. Dat de verdachte thans ook in hoger beroep ter zake van het tenlastegelegde is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van langere duur dan de duur van de voorlopige hechtenis doet daar in de omstandigheden van het geval niet aan af.
Het hof zal dan ook de opheffing van de voorlopige hechtenis bevelen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.

Dit arrest is gewezen door mr. B.P. de Boer, mr. J.W. van den Hurk en mr. F.W. van Lottum, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 oktober 2023.
Mr. J.W. van den Hurk is buiten staat dit arrest te ondertekenen.