ECLI:NL:GHDHA:2023:194

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
200.289.426/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en bewijswaardering in arbeidsrechtelijke geschillen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een arbeidsrechtelijk geschil tussen [werknemer] en Coöperatie Koninklijke Cosun U.A. (CBC). Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter Dordrecht van 22 oktober 2020 bekrachtigd, waarin het ontslag op staande voet van [werknemer] door CBC werd bevestigd. Het hof oordeelde dat CBC voldoende bewijs heeft geleverd voor de verwijten aan [werknemer], die onder andere betrekking hadden op het stelselmatig niet werken van de overeengekomen veertig uur per week en het verwisselen van overwerkbonnen. Het hof concludeerde dat de gedragingen van [werknemer] ernstig verwijtbaar waren en dat deze een dringende reden voor ontslag op staande voet vormden. Het hof heeft de getuigenverklaringen van CBC's leidinggevenden en secretaresse als betrouwbaar beoordeeld en de verklaring van [werknemer] als onvoldoende onderbouwd. De persoonlijke omstandigheden van [werknemer] werden niet als zwaarwegend genoeg beschouwd om tot een ander oordeel te komen. De kosten van het geding werden toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partij.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel Recht
Team handel
Zaaknummer : 200.289.426/01
Zaaknummer rechtbank : 8679364 HA VERZ 20-74
beschikking van 14 februari 2023
inzake
[werknemer] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: [werknemer] ,
advocaat: mr. A. Seme te Zaandam,
tegen
Coöperatie Koninklijke Cosun U.A.,
gevestigd te Breda,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: CBC,
advocaat: mr. J.C. Broekman te Breda.

1.Het verdere procesverloop in hoger beroep

1.1
Het hof heeft in deze zaak op 14 september 2021 een tussenbeschikking gegeven, waarbij CBC is toegelaten tot bewijslevering
1.2
Op 15 november 2021 heeft een enquête aan de zijde van CBC plaatsgevonden en op 3 februari 2022 de contra-enquête aan de zijde van [werknemer] .
1.3
Vervolgens heeft CBC een memorie na enquête genomen, waarop [werknemer] heeft gereageerd met een antwoordmemorie na enquête.

2.De verdere boordeling in hoger beroep

2.1
In de kern gaat het in deze zaak om (globaal) twee verwijten die CBC aan [werknemer] maakt en die volgens CBC zowel gezamenlijk als ieder afzonderlijk, een dringende reden vormen voor een ontslag op staande voet. Het eerste verwijt houdt in dat [werknemer] stelselmatig niet de overeengekomen veertig uur in de week werkte. Het tweede verwijt houdt in dat [werknemer] op 27 mei 2020 op valse gronden heeft geprobeerd een onjuist ingevulde overwerkbon te vervangen voor een andere bon. In het tussenarrest heeft het hof CBC toegelaten tot het leveren van bewijs omtrent de feiten die aan de twee verwijten ten grondslag liggen.
2.2
CBC heeft vier getuigen laten horen te weten: [de HR-adviseur] (HR-adviseur bij CBC), [de verantwoordelijke vd locatie] (eindverantwoordelijke van de locatie waar [werknemer] werkzaam was),
[de secretaresse] (secretaresse bij CBC) en [de leidingevende] (leidinggevende van [werknemer] ). In de contra-enquête heeft [werknemer] zichzelf laten horen.
Het verwisselen van de overwerkbonnen
2.3
Het hof zal allereerst ingaan op het verwijt ter zake van het verwisselen van de overwerkbonnen. De stellingen van CBC houden het volgende in.
  • Op 26 mei 2020 is er met [werknemer] een gesprek gevoerd waarbij CBC hem heeft geconfronteerd met het feit dat [werknemer] stelselmatig minder uren werkte dan de overeengekomen veertig uur. [werknemer] is over de inhoud van dit gesprek kennelijk gealarmeerd geraakt. Hij heeft op 27 mei 2020 getracht de overwerkbon over april 2020, die [de leidingevende] op 25 mei 2020 had ondertekend en die [werknemer] diezelfde dag in de postbus bestemd voor P&O had gedeponeerd, te vervangen door een andere bon. Op die eerste overwerkbon had [werknemer] te veel uren gedeclareerd. [werknemer] heeft echter tegen [de leidingevende] gezegd dat hij niet zeker wist of de eerste bon door [de leidingevende] was getekend en heeft hem gevraagd een tweede bon te ondertekenen. Op de tweede bon werden minder overuren gedeclareerd.
  • [werknemer] is vervolgens naar de vertrouwenspersoon gegaan om te vragen hoe hij een en ander verder moest aanpakken. De vertrouwenspersoon heeft hem naar de secretaresse, [de secretaresse] , verwezen. [werknemer] heeft [de secretaresse] gevraagd of zij een sleutel van de postbus had om de bonnen om te wisselen. [de secretaresse] gaf aan die niet te hebben. Daarop heeft [werknemer] met haar afgesproken dat zij zou achterhalen wie wel een sleutel had en dat zij dan de bonnen zou omwisselen. Omdat [de secretaresse] het niet vertrouwde, heeft zij de tweede bon aan [de verantwoordelijke vd locatie] gegeven, die toen constateerde wat [werknemer] van plan was geweest.
  • [werknemer] heeft [de verantwoordelijke vd locatie] over het omwisselen van de bonnen geen openheid van zaken gegeven, hoewel hij hem op de gang tegenkwam toen hij terugliep van zijn bezoek aan [de secretaresse] . Tegen [de leidingevende] heeft [werknemer] evenmin gezegd waar het hem werkelijk om ging. Zowel tegen [de leidingevende] als tegen [de secretaresse] heeft [werknemer] ten onrechte gezegd dat het hem erom te doen was een niet getekende overwerkbon te vervangen door een getekende bon.
2.4
Over de kwestie van de overwerkbonnen zijn getuigenverklaringen afgelegd door [de leidingevende] , [de secretaresse] , [de verantwoordelijke vd locatie] en [werknemer] .
2.4.1.
[de leidingevende] heeft verklaard:
“U vraagt mij naar de overwerkbonnen van april 2020. Ik heb geen actieve herinnering meer aan het ondertekenen van de eerste bon, op 25 mei, ik kan me wel herinneren dat [werknemer] op 27 mei naar mij toe kwam en mij melde dat hij dacht dat hij een ongetekende overwerkbon in de postbus had gedaan. Hij vroeg mij daarom om de tweede overwerkbon te tekenen. Dat heb ik gedaan. Ik kon mij op dat moment niet meer herinneren of ik de eerste bon al had ondertekend. Dat heeft ermee te maken dat het werk zeer rumoerig verloopt. Ik ben de hele dag bezig met de planning, de productie en de logistiek. Ik voeg daaraan toe dat mijn team bestaat uit vier mensen en dat het niet zo is dat ik vaak handtekeningen moet zetten, maar dat ik wel in de ban ben van andere dingen die de hele dag door gebeuren.
Mij worden de producties 12 en 13 uit hoger beroep getoond. Dat zijn de beide overwerkbonnen van april 2020. Ik bevestig dat beide handtekeningen en beide data van mij afkomstig zijn. Het is juist dat ik ook de tweede bon gedateerd heb op 25 mei 2020. Ik weet niet meer waarom ik dat zo gedaan heb. Vermoedelijk omdat de eerste bon op maandag 25 mei 2020 was ondertekend.”
2.4.2.
Door [de secretaresse] is verklaard:
“Ik werk sinds 1 april 2019 bij CBC en kende [werknemer] , omdat hij een collega van mij was. Over de kwestie ter zake van de overwerkbriefjes, kan ik het volgende zeggen. Ik stond op een gegeven moment (ik weet niet meer wat precies de datum is, maar ik heb gelezen dat het op 27 mei 2020 geweest moet zijn) in de ruimte waar het kopieerapparaat/printer staat. In die ruimte hangt ook een postbus waar overwerkbriefjes ingedaan worden. Het is een postbus van P&O. [werknemer] kwam de ruimte in lopen en vroeg mij wie de sleutel van de postbus had en of ik die misschien had, omdat hij het overwerkbriefje wilde verwisselen. Het oude briefje zou niet door [de leidingevende] zijn getekend. Ik weet niet of [werknemer] zeker wist dat het niet getekend was of dat hij dat alleen vermoedde. Hij zei gewoon ‘ik heb een briefje dat niet getekend is in de postbus gedaan en dat wil ik vervangen door een wel getekend exemplaar’ of woorden van die strekking. Ik heb geen sleutel van de postbus en ik heb hem toen voorgesteld dat hij het nieuwe briefje ook in de postbus zou doen met een plakker erop om uit te leggen dat het een vervanging was voor het oude briefje. [werknemer] wilde dat niet en toen heb ik aangeboden om degene met de sleutel op te zoeken. Ik dacht dat dat [de HR-adviseur] was, maar die werkt op woensdag niet. Ondertussen had ik het briefje van [werknemer] in ontvangst genomen en vond het toch een beetje raar, om dat zomaar zelf te gaan verwisselen als ik iemand had gevonden met een sleutel, daarom ben ik naar [de verantwoordelijke vd locatie] toegegaan, om hem te vragen wat ik moest doen. [de verantwoordelijke vd locatie] heeft het briefje van mij aangenomen en heeft gezegd dat hij het verder zou regelen. [werknemer] is later op de dag nog bij mij langs geweest om te vragen of het gelukt was en ik heb hem toen verteld dat ik het briefje aan [de verantwoordelijke vd locatie] had gegeven, die het verder zou afhandelen. [werknemer] zei ‘oké’ en is toen weer weggegaan. Verder heb ik geen bemoeienis gehad met het overwerkbriefje.”
2.4.3.
[de verantwoordelijke vd locatie] heeft als getuige verklaard:
“Op 26 mei is [werknemer] bij mij op gesprek geweest. (…)
De dag daarna kwam de secretaresse bij mij langs met een overwerkbrief van [werknemer] . Zij vertelde mij dat [werknemer] haar had gezegd dat er misschien iets niet goed zou zijn gegaan met de oude overwerkbrief en dat [werknemer] deze wilde verwisselen voor een nieuwe overwerkbrief. [werknemer] zou hebben gezegd dat hij niet zeker wist of [de leidingevende] zijn handtekening op de oude overwerkbrief had geplaatst. Dat verhaal zat haar niet lekker en daarom is zij naar mij toegekomen. Ik heb de postbus van de overwerkbrieven geopend en heb de oude brief daaruit gehaald en vergeleken met de nieuwe brief. Ik heb toen vastgesteld dat er op de oude overwerkbrief meer overuren stonden dan op de nieuwe brief. Met terugwerkende kracht vond ik het toen ook vreemd dat [werknemer] mij niet heeft verteld wat hij had gedaan. De postbus voor de overwerkbrieven zit direct naast mijn kamer en ik was [werknemer] die dag ook nog tegengekomen. Dat was nog voordat de secretaresse naar mij toekwam met de nieuwe overwerkbrief van [werknemer] .”
2.4.4.
[werknemer] heeft als getuige verklaard:
“Over de kwestie van de werkbriefjes kan ik u het volgende vertellen. Ik was in mei 2020 drie weken ziek geweest en was op 25 mei weer voor het eerst aan de slag. Ik moest toen nog mijn zaterdaguren over april invullen. Ik heb daarvoor een werkbriefje op de computer waarin ik de gegevens kan invullen. Dat heb ik uit mijn hoofd gedaan en ik heb daarop vermeld dat ik in april 2020 iedere zaterdag vier uur heb gewerkt. Dat briefje heb ik laten ondertekenen door [de leidingevende] en daarna heb ik het in de postbus van P&O gestopt. Later ben ik gaan twijfelen of ik het werkbriefje juist had ingevuld want ik had mijn agenda niet geraadpleegd. Ik vermeld in mijn agenda namelijk altijd hoeveel uren ik op zaterdag werk. Toen ik in mijn agenda keek bleek het aantal van vier uur niet te kloppen, maar bleek ik iedere zaterdag in april 2020 maar drie uur gewerkt te hebben. Op 27 mei heb ik dit met [de leidingevende] besproken. Ik heb hem gezegd dat ik het verkeerde aantal uren had ingevuld en gevraagd of ik dat kon corrigeren. [de leidingevende] heeft daarop geantwoord dat ik het inderdaad maar moest corrigeren. Hij heeft het tweede werkbriefje ondertekend en van een datum voorzien. Toen ik dat werkbriefje wilde gaan inleveren zag ik dat de datum onjuist was. Er stond namelijk dat [de leidingevende] dit tweede briefje op 25 mei had ondertekend terwijl dat de 27e had moeten zijn.
Vervolgens ben ik naar de vertrouwenspersoon gelopen en heb hem deze kwestie voorgelegd. De vertrouwenspersoon heeft mij aangeraden om met het werkbriefje naar de secretaresse te gaan en om haar te vragen om de eerste bon te vervangen door de gecorrigeerde bon. Dat heb ik gedaan. De secretaresse, [de secretaresse] , heb ik gevraagd om ervoor te zorgen dat de gecorrigeerde bon in de plaats zou worden gesteld van de eerste bon. U houdt mij voor dat [de secretaresse] als getuige heeft verklaard dat ik om de sleutel van de postbus zou hebben gevraagd, maar dat is niet juist, dat heb ik haar niet gevraagd. Ik heb haar alleen gevraagd om ervoor te zorgen dat het nieuwe briefje bij P&O terecht kwam. Ik heb haar ook niet gezegd dat ik dacht dat het eerste briefje niet door [de leidingevende] zou zijn getekend. De reden dat ik naar [de secretaresse] ben gegaan is dat mij dat is geadviseerd door de vertrouwenspersoon. Ik nam aan dat zij als secretaresse ervoor kon zorgen dat de overwerkbrief bij de goede afdeling terecht zou komen. Ik wist niet precies hoe ik dat voor elkaar zou kunnen krijgen omdat er bij ons alleen maar een postbus voor P&O hangt. De afdeling P&O zit namelijk niet bij ons, maar in Dinteloord.
Het is onjuist dat ik later op de dag nog een keer bij de secretaresse ben langsgelopen om te vragen of het gelukt was met het overwerkbriefje. Haar getuigenverklaring op dat punt is dus ook onjuist. Ik heb die dag de heer [de verantwoordelijke vd locatie] wel op de gang zien lopen, maar zag geen reden om hem lastig te vallen met een gecorrigeerde overwerk bon. Dat heeft geen enkele zin, zeker niet nu de vertrouwenspersoon mij had aangeraden dit via de secretaresse te laten lopen. Ook het gesprek van de dag daarvoor was voor mij geen reden om de heer [de verantwoordelijke vd locatie] daarop aan te spreken.
Op 28 mei ben ik gewoon om 06:00 uur ‘s ochtends begonnen. De heer [de leidingevende] kwam een half uur later chagrijnig binnen want hij was de avond ervoor door de heer [de verantwoordelijke vd locatie] opgebeld met de vraag waarom hij twee overwerkbonnen met dezelfde datum had ondertekend. Ik heb toen geantwoord dat we het samen zo hadden besproken omdat het aantal uren gecorrigeerd moest worden. Daarop heeft hij verder niet meer geantwoord.”
2.5
Naar het oordeel van het hof heeft CBC het bewijs geleverd dat de gang van zaken met de overwerkbonnen is gegaan zoals zij stelt. Daartoe is van belang dat [de leidingevende] , [de secretaresse] en [de verantwoordelijke vd locatie] getuigenverklaringen hebben afgelegd die met elkaar overeenstemmen en die de lezing van CBC bevestigen. Het hof ziet onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat deze verklaringen onbetrouwbaar zijn. De getuigenverklaring van [werknemer] , dat hij met [de leidingevende] heeft besproken dat hij op de eerste overwerkbon een verkeerd aantal uren heeft ingevuld, staat op zichzelf. Zijn verklaring dat hij [de secretaresse] uitsluitend heeft gevraagd om ervoor te zorgen dat de tweede bon bij P&O terecht kwam en niet heeft gezegd dat de handtekening op de eerste bon zou ontbreken, strookt niet met de verklaring van [de secretaresse] . [de secretaresse] heeft als getuige verklaard dat zij naar [de verantwoordelijke vd locatie] is gelopen om te vragen wat ze moest doen met het verzoek van [werknemer] om de eerste overwerkbon te verwisselen voor de tweede overwerkbon omdat – naar [werknemer] haar had verteld – de eerste bon niet zou zijn ondertekend. Deze verklaring van [de secretaresse] vindt weer steun in de getuigenverklaring van [de verantwoordelijke vd locatie] , die heeft bevestigd dat [de secretaresse] naar hem is toegelopen omdat [werknemer] haar gevraagd had de eerste overwerkbon te vervangen vanwege een ontbrekende handtekening. Het komt er dus op neer dat bewezen is dat [werknemer] aan [de leidingevende] heeft gevraagd een tweede overwerkbon te ondertekenen, dat hij met die bon (eerst naar de vertrouwenspersoon en daarna) naar [de secretaresse] is gelopen en dat hij haar heeft gevraagd om de eerste overwerkbon te vervangen voor de tweede bon omdat de eerste bon niet zou zijn ondertekend. In werkelijkheid moesten de overwerkbonnen worden verwisseld omdat [werknemer] te veel overuren had vermeld op de eerste bon.
2.6
De gedragingen van [werknemer] in de periode 25 tot en met 27 mei 2020 acht het hof ernstig verwijtbaar. Op 25 mei 2020 heeft [werknemer] een overwerkbon ingevuld met te veel uren. Op 26 mei 2020 heeft CBC met [werknemer] gesproken en is het expliciet de vraag gesteld of hij voldoende uren werkte. Hem is toen te kennen gegeven dat er nader onderzoek zou plaatsvinden om te bezien of het antwoord van [werknemer] dat hij altijd zijn uren maakte, juist was. Daags daarop heeft [werknemer] besloten een tweede overwerkbon op te stellen omdat op de eerste overwerkbon te veel uren stonden. Wanneer het aantal uren op de eerste overwerkbon daadwerkelijk op een vergissing zou berusten, zoals [werknemer] stelt, is het niet goed begrijpelijk waarom hij dit niet heeft gezegd tegen [de leidingevende] en/of [de secretaresse] en waarom hij zijn toevlucht heeft gezocht tot de bewering dat hij er niet meer zeker van was of [de leidingevende] de eerste bon had ondertekend. [werknemer] heeft daarvoor geen (aannemelijke) verklaring gegeven. Zeker nu [werknemer] wist dat CBC onderzoek zou uitvoeren naar het aantal door hem gewerkte uren, was het van belang dat [werknemer] openheid van zaken zou geven over iets dat (in zijn optiek) een oprechte vergissing was. Door dit na te laten en door onjuiste mededelingen te doen over de reden waarom hij de overwerkbonnen wilde verwisselen, heeft [werknemer] het vertrouwen van CBC zo ernstig beschaamd dat van CBC niet kon worden verlangd dat zij de arbeidsovereenkomst nog langer zou laten voortduren.
2.7
Kortom, de kwestie van de overwerkbonnen zou op zichzelf reeds het ontslag op staande voet kunnen rechtvaardigen.
Heeft [werknemer] te weinig uren gewerkt?
2.8
Het tweede verwijt van CBC houdt in dat [werknemer] stelselmatig minder uren werkte dan de overeengekomen veertig uur per week. Uit onderzoek in het KABA-systeem is volgens CBC gebleken dat hij in 2020 (tot aan zijn ontslag op 28 mei 2020) 48 uur te weinig heeft gewerkt. In de maanden november en december 2019 heeft [werknemer] zeven uur te weinig gewerkt. CBC heeft overzichten in het geding gebracht waarop precies is vermeld op welke dagen [werknemer] te weinig werkte.
2.9
Uit het Reglement Variabele Werktijden van CBC volgt dat CBC een systeem van variabele werktijden kent, waarbij per dag variatie mogelijk is in het gewerkte aantal uren, met een minimum van zeven uur en een maximum van negen uur per dag. De normale arbeidsduur is veertig uur per week en acht uur per dag. Er geldt een middagpauze van standaard dertig minuten, waarbij niet behoeft te worden geklokt. Volgens CBC brengt dit mee dat [werknemer] 8½ uur per dag aanwezig diende te zijn: acht uur werktijd en een half uur pauze.
2.1
[werknemer] had een voltijdse dienstbetrekking. In zijn inleidend verzoekschrift heeft hij expliciet vermeld dat zijn normale arbeidsduur veertig uur per week was. Hij heeft verschillende argumenten aangevoerd waarom de stelling van CBC dat hij niet veertig uur per week werkte, niet opgaat. Samengevat weergegeven beroept [werknemer] zich op het volgende:
  • De registratie in het KABA-systeem, waarop CBC haar stelling heeft gebaseerd, vertoont aanzienlijke gebreken, althans CBC heeft de desbetreffende gegevens gemanipuleerd.
  • Overwerk door de week werd niet afzonderlijk uitbetaald. Als [werknemer] door de week overwerkte, registreerde hij dat daarom op de overwerkbon van de zaterdag daarop. Dit verklaart bijvoorbeeld het aantal gedeclareerde uren op de overwerkbonnen van 9 november 2019 en 7 december 2019. CBC heeft daarmee geen rekening gehouden.
  • De arbeidsduur van veertig uur moet worden gecorrigeerd, in die zin dat er in werkelijkheid een arbeidsduur van 36 uur in de week gold omdat er vier ADV-uren per week in aftrek moeten worden gebracht.
  • [werknemer] behoefde geen 8½ uur per dag aanwezig te zijn, maar slechts acht uur per dag. Hij had namelijk met [de leidingevende] afgesproken dat hij zou afzien van een (lunch)pauze.
  • [werknemer] verkeerde in de veronderstelling dat hij acht uur per dag, inclusief lunchpauze, diende te werken. Hij meende dat dit zo was omdat hij bij de aanvang van het dienstverband in ploegendienst werkte, waar in de achturige werkdag een pauze van dertig minuten was inbegrepen. [werknemer] is ervan uitgegaan dat diezelfde regel ook gold toen hij later bij het magazijn aan de slag is gegaan. CBC heeft hem bij aanvang van zijn werkzaamheden in het magazijn ook niet geïnformeerd dat de pauzes voortaan in eigen tijd zouden zijn.
2.11
Het hof overweegt over deze stellingen als volgt.
2.12
De CBC-locatie waar [werknemer] werkzaam was, kent een toegangs- en registratiesysteem (KABA) waarbij van alle werknemers wordt geregistreerd wanneer men het terrein opkomt, welke bewegingen men op het terrein maakt en wanneer een werknemer weer vertrekt. Er wordt elektronisch geregistreerd wanneer een werknemer de slagbomen of bepaalde deuren passeert. Met behulp van KABA kan worden vastgesteld wanneer en hoeveel tijd een werknemer op het terrein van CBC aanwezig is. In het geval van [werknemer] heeft CBC aan de hand van KABA vastgesteld hoeveel uur [werknemer] op het terrein van CBC aanwezig is geweest en aldus of hij het overeengekomen aantal uren heeft gewerkt.
2.13
Naar het oordeel van het hof is er, anders dan [werknemer] suggereert, onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat CBC in deze procedure al dan niet moedwillig gemanipuleerde cijfers in het geding heeft gebracht. Het enkel opperen van deze mogelijkheid, acht het hof onvoldoende reden om nader onderzoek te laten verrichten naar de ‘brongegevens’ van de door CBC in het geding gebrachte urenstaten.
2.14
Dat KABA een zodanig onbetrouwbaar systeem is dat er reden is om te veronderstellen dat de urenregistratie in relevante mate in het nadeel van [werknemer] afwijkt, heeft [werknemer] evenmin aannemelijk gemaakt. [werknemer] heeft een aantal voorbeelden gegeven van (volgens hem) onjuiste geregistreerde uren of verkeerde tellingen, maar deze voorbeelden heeft CBC gemotiveerd betwist. Zo heeft [werknemer] volgens CBC ten onrechte de lunchpauzes meegerekend als werktijd (zie hierover nader onder rov. 2.17). Verder heeft [werknemer] geconstateerd dat er enkele malen geen in- of uitcheck heeft plaatsgevonden. Dit kan volgens CBC worden verklaard doordat [werknemer] een enkele maal zijn toegang of vertrek niet goed heeft geregistreerd, bijvoorbeeld doordat iemand anders voor hem de slagboom heeft geopend. Op de door [werknemer] genoemde dagen functioneerde KABA naar behoren, aldus CBC. Hoewel het denkbaar is dat het een enkele keer is voorgekomen dat de KABA-registratie niet overeenkwam met de werkelijke situatie, rechtvaardigt dit naar het oordeel van het hof niet de conclusie dat KABA zonder meer ongeschikt zou zijn om te bepalen of een werknemer op een werkdag gedurende (gemiddeld) 8½ uur op het terrein aanwezig is, ook al moet er wellicht een marge in acht worden genomen omdat het voorkomt dat er niet goed wordt in- of uitgeklokt.
2.15
CBC heeft gemotiveerd weersproken dat [werknemer] overwerkuren die hij door de week maakte, op de overwerkbonnen van de zaterdagen heeft kunnen registreren. Niet alleen maakte [werknemer] door de week nauwelijks overuren, maar overwerk komt op grond van de CAO enkel voor vergoeding in aanmerking als dit langer dan dertig minuten hebben geduurd. CBC heeft ook gemotiveerd betwist dat [werknemer] in week 45 en week 49 overuren heeft gemaakt, die hij vervolgens op de overwerkbonnen van zaterdag 9 november 2019 respectievelijk zaterdag 7 december 2019 heeft gedeclareerd. Volgens CBC heeft [werknemer] in de desbetreffende weken te weinig gewerkt, zodat er hoe dan ook niets aan overuren te declareren viel. [werknemer] heeft tegenover deze gemotiveerde betwisting te weinig aangevoerd om te kunnen concluderen dat hij terecht extra uren op de zaterdagen heeft gedeclareerd om door de week gemaakte overwerkuren te kunnen laten uitbetalen.
2.16
De stelling van [werknemer] dat hij in werkelijkheid een arbeidsduur van 36 uur had, omdat er op de werkweek van 40 uur een aftrek van vier ADV-uren (23 ADV-dagen op jaarbasis) moest plaatsvinden, gaat evenmin op. CBC heeft toegelicht dat de ADV-dagen gedeeltelijk collectief worden vastgesteld en dat werknemers voor het overige de ADV-dagen kunnen inplannen op dezelfde wijze als dat bij vakantiedagen gebeurt. Dit neemt niet weg dat een werknemer in een reguliere werkweek, waarin geen vakantieverlof of ADV is opgenomen, 42,5 uur aanwezig dient te zijn, aldus CBC. [werknemer] heeft deze stelling niet (gemotiveerd) weersproken. Uit de overgelegde urenregistraties blijkt overigens ook dat de opgenomen ADV-uren op een zelfde wijze worden geregistreerd als vakantiedagen.
2.17
[werknemer] heeft aangevoerd dat hij (met [de leidingevende] ) zodanig afwijkende afspraken heeft gemaakt over zijn werktijden dat hij per saldo minder uren op het werk aanwezig hoefde te zijn. Hij heeft die stelling echter onvoldoende onderbouwd. Meer in het bijzonder heeft [werknemer] niet aannemelijk gemaakt dat hij zou hebben afgesproken dat hij – in tegenstelling tot de andere werknemers – geen half uur lunchpauze zou nemen.
2.18
De stelling van [werknemer] dat hij veronderstelde dat in de arbeidsduur van veertig uur per week vijf keer een half uur lunchpauze was verdisconteerd, acht het hof evenmin aannemelijk. De omstandigheid dat een dergelijke regel gold toen hij nog in ploegendienst werkte, is daarvoor een onvoldoende verklaring. [werknemer] werkte immers inmiddels al jaren in het magazijn. Dat hij nooit heeft geweten wat zijn werkelijke werktijden waren, acht het hof ongeloofwaardig. Daarbij komt dat CBC – onbestreden – heeft aangevoerd dat niet alleen in het Reglement (zie hiervoor rov. 2.9) stond dat er een achturige werkdag gold, exclusief een half uur pauze, maar dat dit ook volgt uit de toepasselijke CAO en de binnen CBC geldende introductiegids. Nog afgezien van de vraag of er tijdens het gesprek dat op 25 mei 2020 heeft plaatsgevonden, expliciet aan de orde is gekomen dat er voor [werknemer] een reguliere werkdag van 8½ uur gold, is het hof van oordeel dat [werknemer] moet hebben geweten wat zijn werktijden waren.
2.19
Het hof komt tot de conclusie dat CBC [werknemer] terecht een verwijt maakt dat hij minder uren werkte dan overeengekomen. Deze omstandigheid draagt bij aan het oordeel van het hof dat sprake is van een dringende reden.
2.2
Tot slot heeft [werknemer] nog aandacht gevraagd voor zijn persoonlijke omstandigheden. Hij wijst erop dat het ontslag op staande voet verregaande gevolgen voor hem heeft. [werknemer] is kostwinner en heeft geen recht op een WW-uitkering. Omdat hij na het ontslag op staande voet geen inkomsten meer had, heeft hij veel schulden opgebouwd. Verder is [werknemer] van mening dat rekening moet worden gehouden met zijn jarenlange loyale inzet voor CBC en het feit dat hij in al die jaren nooit een negatieve beoordeling of waarschuwing heeft gekregen.
2.21
Naar het oordeel van het hof zijn deze omstandigheden onvoldoende zwaarwegend om tot een ander oordeel te komen over de vraag of sprake is van een dringende reden die ontslag op staande voet rechtvaardigt. De omstandigheid dat [werknemer] jarenlang naar genoegen zijn werkzaamheden heeft verricht, is daarvoor van onvoldoende gewicht.
Slotsom
2.22
De slotsom is dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd. [werknemer] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het principale hoger beroep. In de tussenbeschikking is al geoordeeld dat het door CBC ingestelde incidentele appel ongegrond is. CBC heeft hier dus te gelden als de in het ongelijk gestelde partij. Zij zal worden veroordeeld in de kosten van het incidentele appel.

3.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de kantonrechter Dordrecht van 22 oktober 2020;
  • veroordeelt [werknemer] in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, aan de zijde van CBC tot op heden begroot op € 772,- aan verschotten en € 3.549,- aan salaris advocaat;
  • veroordeelt CBC in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep, aan de zijde van [werknemer] tot op heden begroot op € 1.183,- aan salaris advocaat;
  • verklaart deze beschikking ten aanzien van de kostenveroordeling in principaal hoger beroep uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A. Joustra, A.M.A. Verscheure en A.J.P. van Beurden en is ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2023 in aanwezigheid van de griffier.