ECLI:NL:GHDHA:2023:1879

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
3 oktober 2023
Zaaknummer
200.295.940/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekering tegen waterschade en de dekking onder de polisvoorwaarden

In deze zaak heeft [appellant] een opstalverzekering afgesloten bij Allianz voor zijn pand in Den Bosch. Na het ontstaan van waterschade in het pand, heeft [appellant] een schadevergoeding geëist van Allianz. De rechtbank heeft de vordering van [appellant] afgewezen, omdat de schade volgens de rechtbank het gevolg was van constructiefouten en daarom niet onder de dekking van de verzekering viel. In hoger beroep heeft [appellant] de beslissing van de rechtbank bestreden, maar het hof heeft geoordeeld dat de schade niet gedekt was onder de verzekering. Het hof heeft vastgesteld dat de waterschade op 8/9 juni 2014 is ontstaan door rioolwater dat het pand is binnengestroomd, wat een verzekerd evenement is. Echter, de schade die op 21 juli 2014 is ontstaan, viel niet onder de dekking van de verzekering. Het hof heeft ook geoordeeld dat Allianz zich terecht op de uitsluitingsbepaling van de polisvoorwaarden heeft beroepen, omdat de waterschade mede het gevolg was van constructiefouten, zoals het ontbreken van terugslagkleppen in de riolering. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en [appellant] veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.295.940/02
Zaaknummer rechtbank : C/10/597159/ HA ZA 20-511
Arrest van 15 augustus 2023
in de zaak van
[appellant],
wonend in [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.H. Bargeman, kantoorhoudend in Rotterdam,
tegen
Allianz Benelux N.V.,
gevestigd in Brussel (België),
verweerster,
advocaat: mr. O.B. Zwijnenberg, kantoorhoudend in Rotterdam.
Het hof zal partijen hierna noemen [appellant] en Allianz.

1.De zaak in het kort

1.1
[appellant] heeft voor een hem in eigendom toebehorend pand in Den Bosch een opstalverzekering afgesloten bij onder meer verzekeraar Allianz. Er is waterschade ontstaan in het pand. De vraag is of Allianz op grond van de verzekering de waterschade van [appellant] moet vergoeden. De rechtbank heeft de vordering van [appellant] afgewezen.
1.2
Het hof komt tot het oordeel dat de schade niet is gedekt onder de verzekering en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 4 juni 2021, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 maart 2021;
  • het arrest van dit hof van 6 juli 2021, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 29 september 2021;
  • de memorie van grieven, met bijlagen;
  • de memorie van antwoord;
  • de akte houdende eisvermeerdering;
  • de akte bezwaar vermeerdering van eis;
  • de antwoordakte naar aanleiding van bezwaar vermeerdering eis;
  • de pleitnotities voor schriftelijk pleidooi van de zijde van [appellant] ;
  • het schriftelijk pleidooi van de zijde van Allianz.

3.Feitelijke achtergrond

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
3.1
[appellant] is eigenaar van een pand te Den Bosch (hierna: het pand). Ten behoeve van het pand heeft [appellant] per 3 december 2013 een opstalverzekering (hierna: de verzekering) afgesloten bij onder meer Allianz. Het souterrain van dit pand – voorheen een parkeergarage – is in 2013 en 2014 door Aannemersbedrijf [de aannemer] B.V. (hierna: [de aannemer] ) verbouwd tot kantoorruimte. De kantoorruimte in het souterrain bevindt zich onder het maaiveld.
3.2
Per 26 mei 2014 zijn onder meer de voorwaarden MABGEB2013 (hierna: de polisvoorwaarden) op de verzekering van toepassing verklaard. In deze polisvoorwaarden is, voor zover van belang, het volgende bepaald:
“Art. 2 Omvang van de dekking
De verzekering dekt materiële schade aan het gebouw door een hierna omschreven gebeurtenis.(…)
(…)2.9 Waterschade ontstaan door het onvoorzien stromen van water en stoom uit: a. binnen en buiten het gebouw gelegen aan- en afvoerleidingen;
b. op die aan- en afvoerleidingen aangesloten installaties en toestellen;
c. een verwarmingsinstallatie e/o gecertificeerde sprinklerinstallatie;
d. aquaria of met water gevulde zit-/slaapmeubelen, indien het gevolg van een plotseling opgetreden defect. (…)
Art. 5 Beperking en uitsluitingen
(…)
5.3
In geval van schade door water, stoom, hagel, neerslag of vorst is van dekking uitgesloten:
a. schade door slijtage, slecht onderhoud of constructiefouten;
b. schade door vochtdoorlating aan/van vloeren, muren of in kelders;
c. schade door grondwater behalve indien dit is binnengedrongen via afvoerleidingen en daarop aangesloten toestellen en installaties. (…)”
3.3
Op 8/9 juni en 21 juli 2014 is waterschade ontstaan in het pand.
3.4
Omdat [appellant] [de aannemer] aansprakelijk had gesteld voor het ontstaan van de waterschade is namens de aansprakelijkheidsverzekeraar van [de aannemer] onderzoek gedaan naar de oorzaak van de waterschade door Van der [deskundige 1] B.V. (hierna: Van der [deskundige 1] ). In het rapport van Van der [deskundige 1] van 30 oktober 2014 staat onder 6 (oorzaak) het volgende:
“Het hoge vochtgehalte in de vloer van het souterrain is of wordt veroorzaakt door vocht. Gelet op het feit dat het souterrain deels onder het maaiveld ligt mag verondersteld worden dat het vocht gerelateerd kan worden aan grond- of hemelwater.
Door [appellant] is op enig moment vastgesteld dat er water via het riool en de toiletpotten het pand kon binnendringen. Tevens heeft [appellant] op enig moment vastgesteld dat er water via een defecte sparing in de voorgevel het pand kon binnendringen. Deze waarnemingen kunnen als momentopnamen worden beschreven. (…)
Aan de hand van de thans verkregen informatie is het eenduidig aangeven van een oorzaak nog niet mogelijk. (…)”
3.5
Namens Allianz heeft [deskundige 2] Expertise B.V. (hierna: [deskundige 2] ) onderzoek gedaan naar de oorzaak van de schade. In dat verband heeft [deskundige 2] op 13 november 2014 het volgende, voor zover van belang, gerapporteerd:
“Oorzaken
Met betrekking tot de eerste gebeurtenis, de instroom van rioolwater, is uit ons onderzoek en verklaringen van partijen gebleken dat na hevige regenval, in de periode 8/9 juni 2014 (buiten)riolering de hoeveelheid water niet meer kon verwerken en dat dit vuile water deze via de riolering was teruggestroomd en uiteindelijk werd uitgeperst ter plaatse van toiletten en spoelbakken in het souterrain. Dit kon ons inziens mede gebeuren, omdat in de buitenriolering geen terugslagkleppen aanwezig waren. Gezien de hoeveelheid water, is eveneens regenwater het souterrain kunnen instromen via de onderzijde van raam- en deurkozijnen. (…)
Uit de tot op heden bekende gegevens, is ons gebleken, dat de hoofdoorzaak van de te natte vloerconstructie gelegen is in niet goed of gedichte sparingen in de buitenmuur, ten behoeve van leidingdoorvoeren. (…).”
3.6
Namens Allianz is Sedgwick Nederland B.V. (voorheen: Cunningham Lindsey B.V., hierna: Sedgwick) verzocht om nader onderzoek te doen naar de oorzaak van de schade. In overleg met Sedgwick is dit onderzoek uitgevoerd door Trition B.V. (hierna: Trition) en BDA Dak- en Geveladvies B.V. (hierna: BDA).
3.7
Trition heeft op 17 november 2015 het volgende, voor zover van belang, gerapporteerd:
“4. Conclusie en advies
Op basis van de uitgevoerde onderzoeken concluderen wij de volgende zaken met betrekking tot het casaal verband tussen de twee genoemde calamiteiten en de vocht- / waterklachten in en onder de zwevende vloerconstructie van het souterain.
1. Tijdens het overstromen van de toiletten op 9 juni 2014 is water naar verschillende locaties van het souterrain gestroomd. Daar waar vloerafwerking (marmoleum / pvc) aanwezig was heeft dit weinig tot geen mogelijkheid gehad om in de vloerconstructie te dringen. Echter in de fysioruimte was er op dat moment geen vloerafwerking aanwezig waardoorwater in en onder de zwevende vloerconstructie is gedrongen.
2. Op 9 juni 2014 is aan de rechter zijde van het gebouw samengestroomd water óver de waterkering ter plaatse van de onder-aansluiting van de gevelkozijnen gestroomd. Hierdoor is in de aangrenzende ruimten en hal water over de vloer gestroomd. Tevens is hierbij water via de onder-aansluiting van de kozijnen,in en onder de zwevende vloerconstructie gedrongen.(…)
5. Er zijn tijdens het onderzoek door BDA Dakadvies diverse gebreken aan de gevel waargenomen waardoor water in en onder de zwevende vloerconstructie dringt. (…)”
3.8
BDA heeft op 26 november 2015 het volgende, voor zover van belang, gerapporteerd:
“2 Conclusies
2.1
Oorzaak lekkages
In de geïsoleerde vloerconstructie van de kantoren gesitueerd in de voormalige parkeergarage is vocht ingesloten. De EPS isolatie is vochtig. Een aanzienlijk deel van de vochtinfiltratie is het gevolg van overstroming door hevige regen. Bij diverse details kan nog steeds water in en uit stromen. Deze details zijn lek.
Onderstaande constructieonderdelen en/of details leveren in meer of mindere mate een bijdrage aan de vochttoetreding.
- Via de geboorde doorvoeren in de kelderwand lekt water naar binnen. Deze zijn onvoldoende duurzaam afgedicht.
- De nieuw opgestorte opstanden onder de aluminium kozijnen op de bestaande
keldervloer zijn lek.
- De bitumen randstroken onder alle aluminium kozijnen zijn onvoldoende waterdicht verkleefd tegen of op de oorspronkelijke betonnen keldervloer. Door intensieve vochtbelasting infiltreert water achter de dakbedekking in de geïsoleerde vloer. Dit komt voor onder alle aluminium kozijnen. De waterbelasting is plaatselijk extreem groot door de grote toestroom van water door het aflopende maaiveld.”
3.9
Het Bureau voor Bouwpathologie BB heeft in opdracht van [appellant] en [de aannemer] onderzoek gedaan naar de oorzaak van de vochtproblematiek. In zijn rapport van 7 maart 2016 wordt over de oorzaak onder meer het volgende opgemerkt:
“De oorzaak van het aangetroffen vocht in de vloerconstructie is naar de mening van ondergetekende zeker afkomstig van bouwkundige lekkage (onvoldoende waterkerende uitwendige scheidingsconstructie) van de kelder/het souterrain. De onvoldoende waterkering is gelegen in de onvoldoende waterdichte afwerking van de voormalige openingen (1) in de kelderwandconstructie en de aanwezige en gemaakte doorvoeren (2) in deze kelderwandconstructie. Voornoemde geld voornamelijk aan de voorzijde van het pand. Daarnaast is er onvoldoende waterkering ter plaatse van de aansluiting (3) van de vloerconstructie van de kelder op het aansluitende maaiveld. Dit geldt met name voor de rechter voorzijde (parkeerplein), de rechter- en linkerzijde en in mindere mate de achterzijde (watergang).”
3.1
Op 8 april 2016 heeft een nadere inspectie door BDA plaatsgevonden, waarvan op 20 april 2016 een inspectierapport is opgesteld. BDA concludeert in dit rapport:
“De bouwkundige details rondom het complex zijn op maaiveldniveau niet waterdicht uitgevoerd. Bij vrijwel alle bouwkundige details kan regenwater vrij in- en uitstromen. Om de lekkages op te lossen, moeten de herstelwerkzaamheden worden uitgevoerd zoals omschreven in het BDA rapport van 26 november 2015.”
3.11
Sedgwick heeft op 4 mei 2016 een rapport uitgebracht. Daarin wordt onder meer het volgende geconcludeerd:
“Omvang van de schade
(…) Gelet op het voorgaande zou gesteld kunnen worden dat hemelwater als gevolg van voorval I de vloer zou kunnen zijn ingetrokken, zowel ter hoogte van de fysioruimte (nog niet opgeleverde gedeelte) als aan de rechterzijde van het gebouw (…), hetgeen via de niet waterdichte aansluiting onder de gevelkozijnen geschiedde (geveldoorslag!).
Het water dat binnendrong is, blijkens de lezing van verzekerde, adequaat opgezogen en afgevoerd, waarmee de voorzichtige conclusie getrokken zou kunnen worden dat dit niet volledig de gehele vloer kon doen verzadigen, zoals nu het geval blijkt te zijn (in de boorgaten staat momenteel nog steeds water!). Het water dat tijdens voorval II kon binnendringen is evenmin meetbaar voor het deel dat in de vloer zou kunnen zijn getrokken.
Concreet kan op basis van de eerste en aanvullende rapportage van BDA gesteld worden dat de vloer hemelwater bevat dat door niet waterdichte bouwkundige detaillering kon (en nog steeds kan) binnendringen. BDA beschouwt deze oorzaak als de hoofdbron van de vochtlast in de vloer. Het eventuele water dat als gevolg van voorval I (zowel via de riolering als via de gevel!) en voorval II binnentrad is qua tijdlijn later binnengedrongen dan het hemelwater via de niet waterdichte gevelaansluitingen.”
3.12
Op 11 juli 2016 heeft BDA in opdracht van [appellant] een Technische Omschrijving opgesteld ten behoeve van aan het pand uit te voeren herstelwerkzaamheden. Hierin staat over het doel van de werkzaamheden het volgende vermeld:
“Door de werkzaamheden in deze technische omschrijving moet voorkomen worden dat via de lekke randdetails (grond)water toe kan stromen. Allerlei kritische randdetails in de kelderwandaansluitingen moeten waterdicht worden gemaakt. Tevens moeten aanvullende maatregelen worden genomen om de gemodificeerde randdetails te behoeden voor overmatige waterbelasting. (…)”
3.13
Op 30 mei 2018 is in opdracht van [appellant] rapport uitgebracht door HBS Expertises B.V. (hierna: HBS). HBS concludeert over de oorzaak van de waterschade het volgende:
“De waterschade van 9 juni 2014 (…) is tijdens hevige regenval door
terugstromend water vanuit de riolering ontstaan, waarbij grote hoeveelheden water uit de riolering in het gebouw is uitgestroomd.
De waterschade 21 juli 2014 is tijdens hevige regenval onstaan doordat
het water tot boven de waterkerende geveldetails is komen te staan en daardoor de gelegenheid heeft gehad om binnen te dringen.
De ligging van het pand (het verhoogde parkeerdek aan de voorzijde en de dijk aan achterzijde) en het feit dat de vuilwaterpomp door de extreme hoeveelheid neerslag het water niet naar het gemeentelijke riool kon verwerken hebben er toe geleid dat zich een waterkolom tegen de gevels kon ontwikkelen, waardoor de schade is ontstaan.
Bij voorval 11 wordt verwezen naar een mede oorzaak gelegen in een te groot boorgat welke opgevuld is geworden. Zoals wij al eerder hebben opgemerkt bij de rapportage van BDA Advies zijn wij de mening toegedaan dat deze afdichting door de extreme hoeveelheid water welke zich hiervoor verzameld is bezweken. Deze doorvoeren hebben beperkt bijgedragen aan de waterschade
Tevens zijn wij van mening dat zowel de eerste als de tweede waterschade niet geweten kunnen worden aan aanwezige gebrekkige bouwconstructies / grondwaterpeil of doorslaande muren, maar door de boven genoemde oorzaken.”
3.14
Op 5 januari 2021 heeft [deskundige 3] (hierna: [deskundige 3] ) in opdracht van [appellant] en zijn advocaat een rapport uitgebracht. [deskundige 3] concludeert:
“De (enige) geclaimde waterschade is de waterschade die aan de opstalbelangen van [appellant] is opgekomen op 8/9 juni 2014. Door ons is vastgesteld dat zich de gepresenteerde schade heeft voorgedaan, dat door de hevige regenval op die datum, rioolwater uit de op riolering aangesloten toestellen is gestroomd en dat oorzakelijk verband houdt met het vollopen van het (dienst)riool. Aangevoerde tekortkomingen op een latere datum dan 9 juni 2014, of vanwege nadien gebleken constructieve gebreken hebben geen enkele bijdrage geleverd aan deze opgekomen schade aan de souterrainvloer en in het bijzonder het element isolatiepakket van die nieuwe vloer.”

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[appellant] heeft Allianz gedagvaard en gevorderd dat, samengevat, de rechtbank Allianz op basis van de tussen partijen gesloten verzekeringsovereenkomst veroordeelt tot betaling van de door [appellant] geleden schade ad € 360.140,18 met wettelijke rente en kosten, en met veroordeling van Allianz tot betaling van de proceskosten. Allianz heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen.
4.2
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen en [appellant] in de kosten veroordeeld. De rechtbank heeft daartoe overwogen, kort samengevat, dat de ontstane waterschade is veroorzaakt door een constructiefout en daarom is uitgesloten van dekking onder de verzekering. [appellant] heeft tegenover de door Allianz overgelegde rapporten van deskundigen een rapport van [deskundige 3] overgelegd. Dat rapport kan echter niet worden beschouwd als een deugdelijke onderbouwing van de betwisting van de door Allianz overgelegde rapporten. Daaraan draagt bij dat het rapport niet is gebaseerd op eigen onderzoek, aldus de rechtbank.

5.Beoordeling in hoger beroep

5.1
[appellant] is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met het vonnis. Hij heeft verschillende bezwaren tegen het vonnis aangevoerd. [appellant] vordert in hoger beroep hetzelfde als in de procedure bij de rechtbank en heeft bij akte zijn eis vermeerderd. [appellant] vordert in hoger beroep subsidiair, kort samengevat, te verklaren voor recht dat Allianz de waterschade dient te vergoeden en een deskundige te benoemen om de geleden schade vast te stellen, waarbij deze uitspraak in de plaats zal treden van de in artikel 7.4 van de polisvoorwaarden bedoelde akte, en, meer subsidiair, te verklaren voor recht dat Allianz de waterschade dient te vergoeden en een deskundige te benoemen om de geleden schade vast te stellen.
5.2
Kort gezegd zien de bezwaren van [appellant] op het volgende. Volgens [appellant] heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de waterschade is veroorzaakt door een constructiefout en daarom is uitgesloten van dekking onder de verzekering. De rechtbank heeft ten onrechte het rapport van [deskundige 3] niet bij haar beoordeling betrokken, aldus [appellant] .
5.3
Het hof stelt het volgende voorop. Beoordeeld moet worden of de schade onder de dekking van de verzekering valt. Het gaat hier om de uitleg van polisvoorwaarden waarover - zoals Allianz in eerste aanleg onweersproken heeft gesteld - niet is onderhandeld door partijen. De uitleg daarvan is met name afhankelijk van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en van de in een voorkomend geval bij de polisvoorwaarden behorende toelichting. Zie HR 16 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2793 (Chubb/Dagenstaed), r.o. 3.4.2, HR 13 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:601, r.o. 3.3.2 en HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1800, r.o. 3.7.5.
5.4
Ingevolge artikel 2 van de polisvoorwaarden dekt de verzekering materiële schade aan het gebouw door waterschade die is ontstaan door, onder andere, het onvoorzien stromen van water uit binnen en buiten het gebouw gelegen aan- en afvoerleidingen. Waterschade door constructiefouten is echter in artikel 5.3 aanhef en onder a van de polisvoorwaarden (hierna: de uitsluitingsbepaling) uitgesloten.
5.5
De stelplicht en bewijslast van de stelling dat de schade onder de dekking van de verzekering valt, rusten op [appellant] . Op Allianz rusten de stelplicht en bewijslast van haar stelling dat de uitsluitingsbepaling van toepassing is.
Valt de schade onder dekking van de verzekering?
5.6
Tussen partijen staat vast dat op 8/9 juni 2014 waterschade in het pand is ontstaan door rioolwater dat het pand is binnengestroomd via de toiletten en spoelbakken in het souterrain van het pand. In zoverre is sprake van een verzekerd evenement. Tussen partijen staat ook vast dat de waterschade op 21 juli 2014 niet is ontstaan door het onvoorzien stromen van water uit aan- en afvoerleidingen en ook niet door één van de overige oorzaken die in artikel 2 van de polisvoorwaarden zijn vermeld. Voor zover waterschade is veroorzaakt door een andere gebeurtenis dan de in artikel 2 van de polisvoorwaarden opgesomde gebeurtenissen, is geen sprake van een onder de verzekering gedekt evenement. [appellant] kan daarom jegens Allianz geen aanspraak maken op vergoeding van die waterschade. De waterschade die is ontstaan op 21 juli 2014 kan derhalve verder onbesproken blijven.
Kan Allianz zich ten aanzien van de waterschade van 8/9 juni 2014 beroepen op de uitsluitingsbepaling van artikel 5.3 aanhef en onder a van de polisvoorwaarden?
5.7
Allianz heeft zich op het standpunt gesteld dat de waterschade van 8/9 juni 2014 niet voor vergoeding in aanmerking komt omdat sprake is van constructiefouten. Daarbij doelt Allianz allereerst op het ontbreken van terugslagkleppen in de (buiten)riolering. Allianz heeft zich op het standpunt gesteld dat het ontbreken van terugslagkleppen in de (buiten)riolering bij dit pand een constructiefout is omdat in het pand een toiletgroep onder het maaiveld is geplaatst. Daarnaast stelt Allianz dat op 8/9 juni 2014 ook door openingen in de buitenmuur (aan de onderzijde van raam- en deurkozijnen en bij niet (goed) afgedichte sparingen ten behoeve van leidingdoorvoeren) regenwater het pand heeft kunnen binnenstromen. Voor zover de waterschade daarvan het gevolg is, valt deze volgens Allianz niet onder de dekking van de verzekering, dan wel beroept Allianz zich met betrekking tot deze waterschade eveneens op de aanwezigheid van een constructiefout.
5.8
[appellant] heeft dit betwist en gesteld dat de waterschade van 8/9 juni 2014 uitsluitend het gevolg is geweest van water dat in het pand is gestroomd vanuit de riolering. [appellant] heeft betwist dat het ontbreken van terugslagkleppen een bijdrage heeft geleverd aan het ontstaan van de waterschade en heeft ook betwist dat het ontbreken van terugslagkleppen een constructiefout is. Volgens [appellant] had de aanwezigheid van terugslagkleppen het instromen van rioolwater niet kunnen voorkomen omdat een terugslagklep bijna nooit waterdicht afsluit. Ten slotte stelt [appellant] dat van andere tekortkomingen of constructiefouten in het pand waardoor de waterschade zou zijn ontstaan geen sprake is geweest.
5.9
Het hof is van oordeel dat [appellant] de hiervoor genoemde stellingen van Allianz niet dan wel onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Allereerst wordt overwogen dat [appellant] in eerste aanleg zelf heeft gesteld dat de oorzaak van de waterschade ligt in het ontbreken van terugslagkleppen in de (buiten)riolering en zich voor die stelling heeft gebaseerd op de rapporten van [deskundige 2] en HBS. Uit de in hoger beroep door [appellant] overgelegde print van de website van Kenniscentrum WAVIN, een fabrikant van kunststof leidingsystemen, valt verder slechts af te leiden dat volgens technisch adviseur [technisch adviseur] een terugslagklep nooit waterdicht afsluit en de aanleg van een ontlastvoorziening de beste manier is om wateroverlast door stortbuien te voorkomen. Daarmee heeft [appellant] naar het oordeel van het hof niet gemotiveerd weersproken dat het ontbreken van terugslagkleppen in dit geval, waarbij het gaat om een toiletgroep die onder het maaiveld is geplaatst, (mede) de oorzaak is geweest van het ontstaan van de waterschade. Aan [appellant] kan weliswaar worden toegegeven dat terugslagkleppen mogelijk het uitstromen van rioolwater niet geheel hadden kunnen voorkomen, maar Allianz heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de aanwezigheid van terugslagkleppen ervoor gezorgd zou hebben dat de hoeveelheid rioolwater die zou zijn uitgestroomd zodanig beperkt zou zijn geweest dat het water op het zeil in het souterrain was blijven liggen en niet in de ondervloer zou zijn gedrongen. [appellant] heeft zich beroepen op de rapporten van HBS en [deskundige 3] voor zijn betwisting van de stelling van Allianz dat het ontbreken van terugslagkleppen bij dit pand moet worden beschouwd als een constructiefout. HBS noch [deskundige 3] hebben zich in hun rapporten echter uitgelaten over de vraag of het ontbreken van terugslagkleppen in dit geval moet worden beschouwd als een constructiefout.
5.1
Allianz heeft bovendien aan de hand van de rapporten van [deskundige 2] , Trition, BDA, Bureau voor Bouwpathologie en Sedgwick haar stelling dat op 8/9 juni 2014 ook door openingen in de buitenmuur (aan de onderzijde van raam- en deurkozijnen en/of bij niet (goed) afgedichte sparingen ten behoeve van leidingdoorvoeren) regenwater het pand heeft kunnen binnenstromen voldoende onderbouwd. [appellant] heeft ook die stelling onvoldoende gemotiveerd betwist. Het rapport van [deskundige 3] , waarin wordt geconcludeerd dat tekortkomingen of constructiefouten geen rol hebben gespeeld bij het ontstaan van de waterschade, heeft naar het oordeel van het hof minder gewicht dan de hiervoor genoemde rapporten waarop Allianz een beroep heeft gedaan, omdat het rapport geen (specifieke) eigen onderzoeksresultaten bevat. Bovendien geeft het rapport niet de bevindingen en conclusies van de eerder uitgebrachte expertiserapporten volledig weer en bevat het geen (voldoende duidelijke) bespreking daarvan. Daaruit volgt eens te meer dat, daargelaten of terugslagkleppen het rioolwater al dan niet volledig hadden kunnen tegenhouden, hoe dan ook regenwater het pand zou zijn binnengedrongen door de openingen in de buitenmuur. De waterschade die daarvan het gevolg is geweest, valt buiten de dekkingsomschrijving van de verzekering en komt aldus niet voor vergoeding in aanmerking, zoals hiervoor in r.o. 5.6 al is overwogen.
5.11
Het hof concludeert dat gezien het vorenstaande het beroep van Allianz op de uitsluitingsclausule in artikel 5.3 aanhef en sub a van de polisvoorwaarden slaagt. Het hof komt aldus niet meer toe aan de behandeling van de eisvermeerdering in hoger beroep - waartegen Allianz zich heeft verzet - omdat ook de subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen, die eveneens - ten onrechte - uitgaan van het bestaan van dekking onder de polisvoorwaarden, hoe dan ook niet voor toewijzing in aanmerking komen.
Conclusie en proceskosten
5.12
De bewijsaanbiedingen van partijen zijn onvoldoende concreet, dan wel niet ter zake dienend. Het hof zal partijen daarom niet toelaten tot nadere bewijslevering. Wat partijen verder nog hebben gesteld, behoeft geen bespreking meer, aangezien dit niet tot een ander oordeel kan leiden. De conclusie is dat het hoger beroep van [appellant] niet slaagt. Daarom zal het hof het vonnis bekrachtigen. Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

6.Beslissing

Het hof:

  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 maart 2021;
  • veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van Allianz op € 5.610,- aan griffierecht en op € 10.790,- (2,5 punten, tarief VI) aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 173,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 263,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
  • bepaalt dat de bedragen van € 5.610,- en € 10.790,- binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak en het bedrag van € 173,-- binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak dan wel het bedrag van € 263,-- vermeerderd met explootkosten binnen veertien dagen na de dag van betekening moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
  • verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J. Verbeek, C.J. Verduyn en P.M. Verbeek en in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2023 in aanwezigheid van de griffier.