ECLI:NL:GHDHA:2023:1870

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
22-002396-21
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onvoorzichtig rijgedrag en rijden onder invloed van alcohol

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1963, was betrokken bij een ernstig verkeersongeval op 22 juli 2019 te Rotterdam, waarbij een voetganger, mevrouw [slachtoffer], om het leven kwam. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag, wat leidde tot het fatale ongeval. De verdachte reed met een snelheid tussen de 50 en 60 km/u, terwijl de maximumsnelheid 50 km/u was, en had geen verlichting aan tijdens duisternis. Bovendien was hij onder invloed van alcohol, met een ademalcoholgehalte van 775 microgram per liter lucht, wat zijn rijvaardigheid aanzienlijk beïnvloedde. Het hof legde de verdachte een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een rijontzegging van 4 jaar. De uitspraak benadrukt de ernst van het verkeersgedrag van de verdachte en de gevolgen daarvan voor de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002396-21
Parketnummer: 10-811053-19
Datum uitspraak: 26 mei 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 29 juli 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder
1. primair, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en tot een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 4 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Voorts is beslist omtrent het beslag als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 juli 2019 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door met dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Gordelweg, welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-met een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km/u, althans met een gelet op de omstandigheden te hoge snelheid, heeft gereden en/of
-terwijl er sprake was van duisternis/schemer geen verlichting heeft gevoerd en/of
-niet (tijdig) heeft opgemerkt dat een voetganger, genaamd [slachtoffer], doende was de rijbaan van die Gordelweg over te steken en/of die rijbaan (inmiddels) voor een (groot) gedeelte was overgestoken en/of
-zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij zijn voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
-met een snelheid gelegen tussen ongeveer 50 en 60 km/uur in botsing of aanrijding is gekomen met die [slachtoffer], waardoor die [slachtoffer] werd gedood, zulks terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 juli 2019 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Gordelweg, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-met een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km/u, althans met een gelet op de omstandigheden te hoge snelheid, heeft gereden en/of
-terwijl er sprake was van duisternis/schemer geen verlichting heeft gevoerd en/of
-niet (tijdig) heeft opgemerkt dat een voetganger doende was de rijbaan van die Gordelweg over te steken en/of die rijbaan (inmiddels) voor een (groot) gedeelte was overgestoken en/of
-zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij zijn voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
-met een snelheid gelegen tussen ongeveer 50 en 60 km/u in botsing of aanrijding is gekomen met die voetganger;
2.
hij op of omstreeks 22 juli 2019 te Rotterdam, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 775 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
3.
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Rotterdam op/aan de Gordelweg, op of omstreeks 22 juli 2019, de plaats van dat ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer]) werd gedood, althans zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.
Vordering van de advocaat-generaal
Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal aldus begrepen dat gevorderd is dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Verweer
Namens de verdachte heeft de raadsvrouw zich ter terechtzitting in hoger beroep – op gronden als nader in de door haar overgelegde pleitnota verwoord – op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder
1. tenlastegelegde behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op 22 juli 2019 omstreeks 22.12 uur heeft er op de Gordelweg te Rotterdam een ernstig verkeersongeval plaatsgevonden tussen een witte personenauto van het merk Audi, type A4 (hierna: Audi) en een voetganger, mevrouw [slachtoffer], die haar hond uitliet. Ten gevolge van dit verkeersongeval is mevrouw [slachtoffer] overleden. Haar hond heeft de aanrijding ook niet overleefd. Vastgesteld kan worden – hetgeen ook niet door de verdediging is betwist – dat de verdachte ten tijde van het ongeval de bestuurder was van de Audi. Voorts stelt het hof op basis van het dossier vast dat het ten tijde en op de plaats van het ongeval schemerig en droog was en dat de wegverlichting in werking was.
Nu vaststaat dat de verdachte als bestuurder van de Audi betrokken was bij het ongeval, dient het hof de vraag te beantwoorden of hij schuld aan dat ongeval had in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). In dit verband acht het hof het volgende van belang.
Er is sprake van schuld in de hierboven bedoelde betekenis in het geval van ten minste een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt het daarbij aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Hierbij verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer - in dit geval een dodelijk slachtoffer - kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822).
Het hof stelt op grond van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep over de gedragingen van de verdachte het volgende vast.
Rijden met een te hoge snelheid
Blijkens het proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse hebben de verbalisanten, gelet op vergelijkende botsproeven en opgemeten werpafstanden van voetgangers die door een motorvoertuig met een bepaalde snelheid zijn aangereden, bepaald dat de indicatieve botssnelheid van de Audi zeer waarschijnlijk heeft gelegen tussen de 50 en 60 kilometer per uur.
Uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] komt met betrekking tot de snelheid, kort voor de aanrijding, naar voren dat de witte personenauto hard reed en hen (als tegemoetkomend verkeer) “met een bliksemgang voorbij scheurde”.
Voorts blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen dat is opgemaakt aan de hand van het uitkijken van de camerabeelden van het Esso tankstation, gelegen aan de Gordelweg 121 te Rotterdam, dat een witte personenauto, gelijkend op een Audi A4, op 22 juli 2019 omstreeks 22.11.52 uur op de Gordelweg reed en dat de remverlichting van die personenauto tussen 22.12.01 uur en 22.12.10 uur heeft gebrand. Een personenauto uit tegengestelde richting stopte enkele seconden op de rijbaan en reed hierop door. Omstreeks 22:12:22 uur sloeg de witte personenauto vermoedelijk rechtsaf de Schieweg/het Schieplein op.
Gezien het merk en type van deze personenauto alsmede de plaats, het tijdstip waar deze personenauto zich op dat moment bevond en de reactie van de tegemoetkomende bestuurder, kan naar oordeel van het hof – hetgeen overigens door de verdediging ook niet is betwist – worden vastgesteld dat dit de bij het ongeval betrokken Audi betrof die door de verdachte werd bestuurd. Ook kan uit het tijdstip en de reactie van de andere automobilist worden afgeleid dat het remmen van de Audi plaatsvond vlak voor en tijdens de aanrijding.
Gelet op het vorenstaande kan naar het oordeel van het hof worden vastgesteld dat de verdachte met een snelheid gelegen tussen de 50 en 60 kilometer per uur in botsing is gekomen met mevrouw [slachtoffer] en haar hond en kort voorafgaande aan die botsing – met name gezien de omstandigheid dat de verdachte gedurende 9 seconden heeft geremd - met een aanmerkelijk hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur heeft gereden.
Rijden onder invloed van alcohol
Na het ongeval is omstreeks 23.45 uur bij de verdachte een ademonderzoek afgenomen. Het resultaat daarvan bleek 775 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht te zijn. Het is algemeen bekend dat (een forse hoeveelheid) alcohol de rijvaardigheid en het reactievermogen van de bestuurder negatief beïnvloedt. Uit het zich in het dossier bevindende document van de Jellinek kliniek, over de invloed van alcohol op het rijgedrag, blijkt onder andere dat na het nuttigen van alcohol de reactiesnelheid vertraagt en dat het blikveld versmalt. Vanaf een promillage van 0,5 gaat de reactiesnelheid omlaag en vermindert het vermogen koers te houden. Bij een promillage van 1,51 - hetgeen overeenkomt met ongeveer 660 microgram per liter - neemt de kans op een ongeval met maar liefst 2.000 procent toe. In het geval van de verdachte was het alcoholpromillage nog hoger.
Daar het ademonderzoek ongeveer anderhalf uur na het ongeval bij de verdachte is verricht en niet is gesteld noch is gebleken dat de verdachte na het ongeval alcohol heeft genuttigd, moet het alcoholpromillage van de verdachte ten tijde van het ongeval nog hoger dan 775 zijn geweest. De verdachte heeft zijn personenauto onder invloed van een forse hoeveelheid alcohol bestuurd, hetgeen zijn rijvaardigheid en reactievermogen behoorlijk moet hebben beïnvloed.
Causaal verband
Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat de verdachte niet enkel onder invloed van een forse hoeveelheid alcohol de Audi heeft bestuurd, doch ook heeft gereden met een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid, voor de botsing zelfs veel hoger. Door deze gedragingen heeft de verdachte niet adequaat kunnen anticiperen en reageren op de situatie ter plaatse. Hij heeft mevrouw [slachtoffer] en haar hond niet (tijdig) kunnen opmerken en heeft evenmin zijn snelheid zodanig kunnen aanpassen dat hij de Audi tijdig tot stilstand kon brengen, teneinde een ongeval te voorkomen. Het veroorzaken van het verkeersongeval kan de verdachte naar het oordeel van het hof in redelijkheid worden toegerekend, zodat aan het vereiste van een causaal verband tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval is voldaan.
Mate van schuld
Gelet op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval – zoals hiervoor overwogen – beschouwt het hof het verkeersgedrag van de verdachte zoals hem onder
1. primair is tenlastegelegd en voor bewezenverklaring vatbaar is als zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam. Het hof is derhalve van oordeel dat het ongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is.
Conclusie
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder
1. primair tenlastegelegde. Het hof verwerpt het verweer in al zijn onderdelen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks22 juli 2019 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door met dat motorrijtuig zeer
, althans aanmerkelijk,onvoorzichtig en
/ofonoplettend en
/ofonachtzaam
en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheidte rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Gordelweg, welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-met een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km/u,
althans met een gelet op de omstandigheden te hoge snelheid,heeft gereden en
/of
-terwijl er sprake was van duisternis/schemer geen verlichting heeft gevoerd en/of
-niet (tijdig) heeft opgemerkt dat een voetganger, genaamd [slachtoffer], doende was de rijbaan van die Gordelweg over te steken
en/of die rijbaan (inmiddels) voor een (groot) gedeelte was overgestokenen
/of
-zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij zijn voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was en
/of
-met een snelheid gelegen tussen
ongeveer50 en 60 km/uur in botsing
of aanrijdingis gekomen met die [slachtoffer], waardoor die [slachtoffer] werd gedood, zulks terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8,
eerste oftweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2.
hij op
of omstreeks22 juli 2019 te Rotterdam, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 775 microgram,
in elk geval hoger dan 220 microgram,alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
3.
hij, als degene die
al dan nietals bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Rotterdam op/aan de Gordelweg, op
of omstreeks22 juli 2019, de plaats van dat ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij
wist ofredelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer]) werd gedood, althans zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van deze wet.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 (775 microgram).
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:

overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft, onder invloed van een forse hoeveelheid alcohol en met overschrijding van de toegestane maximale snelheid, een ernstig verkeersongeval veroorzaakt door in botsing te komen met een voetganger en haar hond. Beiden zijn ten gevolge daarvan overleden. De verdachte heeft vervolgens de plaats van het ongeval verlaten zonder zijn identiteit bekend te maken, en zonder zich om het slachtoffer te bekommeren.
Door aldus te handelen heeft de verdachte diep en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van het overleden slachtoffer. Op de terechtzitting in hoger beroep hebben de dochter en kleindochter (namens haar vader) van het slachtoffer een slachtofferverklaring voorgelezen waarin zij naar voren hebben gebracht dat zij groot verdriet hebben om het plotselinge verlies van hun moeder en oma.
Daartegenover staat dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat het ongeval tot op de dag van vandaag invloed op (ook) zijn leven heeft. Het is iets dat hem dagelijks bezig houdt. Het ongeval en de daarop volgende strafvervolging heeft voor de verdachte tot gevolg gehad dat hij het contact met enkele dierbaren is kwijtgeraakt. De verdachte zal moeten leren leven met de onomkeerbaarheid van de gevolgen van zijn handelen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 5 april 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder, doch niet recent, onherroepelijk is veroordeeld voor rijden onder invloed.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur en – vanuit een oogpunt van de verkeersveiligheid - een geheel onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Het hof heeft geconstateerd dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden, aangezien de verdachte op 23 juli 2019 in verzekering is gesteld en het vonnis in eerste aanleg eerst op 29 juli 2021 – mitsdien (net) niet binnen twee jaren – is gewezen. Het hof heeft ook de gehele duur van de procedure in ogenschouw genomen.
Gelet op de geringe overschrijding van bedoelde termijn zal het hof met de constatering van deze schending volstaan.
Beslag
Ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven Audi zal het hof – gelijk de vordering van de advocaat-generaal - de teruggave gelasten aan de kentekenhouder.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden,
niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ontzegtde verdachte ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de
teruggave aan de kentekenhoudervan het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1.00 STK Personenauto [kenteken] AUDI A4 Avant Kl:wit [nummer].
Dit arrest is gewezen door mr. L.C. van Walree, mr. W.M. Limborgh en mr. J. Candido, in bijzijn van de griffier mr. M. Bazuin.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 mei 2023.