ECLI:NL:GHDHA:2023:1867

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
200.323.993/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over dwangsommen zonder hoofdveroordeling tegen de Staat der Nederlanden

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag, waarin zijn vordering tot het opleggen van een dwangsom werd afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen hoofdveroordeling was, wat een vereiste is voor het opleggen van een dwangsom. Het hof bevestigt deze beslissing en stelt dat de wettelijke grondslag voor het opleggen van dwangsommen, zoals vastgelegd in artikel 611a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, vereist dat er een hoofdveroordeling is. Het hof wijst erop dat [appellant] enkel betaling van dwangsommen vordert zonder dat hier een hoofdveroordeling aan ten grondslag ligt. Dit is in strijd met de wet, waardoor de vorderingen van [appellant] niet kunnen worden toegewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kortgedingrechter en veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep. De kosten worden vastgesteld op € 783,- aan griffierecht en € 2.366,- aan salaris voor de advocaat. De uitspraak is gedaan op 26 september 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.323.993/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/639511 / KG ZA 22-1089
Arrest in kort geding van 26 september 2023
in de zaak van
[appellant],
wonend [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. S. van Buuren, kantoorhoudend in Strijen,
tegen
de Staat der Nederlanden,
zetelend te Den Haag,
verweerder,
advocaat: mr. S. Heeroma, kantoorhoudend in Den Haag.
Het hof noemt partijen hierna [appellant] en de Staat.

1.De zaak in het kort

1.1
[appellant] vordert dat de Staat wordt veroordeeld tot het betalen van een dwangsom. De voorzieningenrechter wees de vordering af. Het hof doet dit ook. De reden hiervoor is dat een hoofdveroordeling ontbreekt.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding (met grieven) van 1 maart 2023, met bijlagen, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag (hierna: de kortgedingrechter) van 7 februari 2023;
  • de memorie van antwoord van de Staat;
  • de bijlagen die [appellant] (nrs. 3 tot en met 6) en de Staat (nr. 1) ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling hebben overgelegd.
2.2
Op 31 augustus 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Mr. S. van Buuren (voor [appellant]) en mr. J. Perenboom (voor de Staat) hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd. [appellant] heeft een notitie overgelegd en mondeling toegelicht. Aan het slot van de zitting is bepaald dat het hof heden, na ruim drie weken beraad, arrest zal wijzen.

3.Procedure bij de rechtbank

3.1
[appellant] vordert in dit kort geding (samengevat) dat de Staat wordt veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 1.000,- per rechterlijke beslissing als:
i. aan [appellant] geen vrijstelling van het griffierecht wordt verleend, terwijl hij wel aan de wettelijke criteria voldoet;
ii. het [appellant] ongemotiveerd of in strijd met de Persrichtlijn wordt verboden om persopnames te maken;
iii. aan [appellant] niet op tijd, dus uiterlijk een week voor de zitting, bekend wordt gemaakt wie de rechter in een procedure is (of, bij een meervoudige zaak, wie de rechters zijn);
iv. het [appellant] niet wordt toegestaan om een rechter te wraken (behoudens een wrakingsverbod van een wrakingskamer), of als een rechter een wrakingsverzoek (waaronder een civielrechtelijk voorwaardelijk wrakingsverzoek) negeert;
v. een rechter het uitgangspunt van kwade trouw hanteert of misbruik van recht aanneemt zonder dat een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden;
vi. de bewijslast in het kader van de postproblematiek (als de verzending en/of de ontvangst wordt betwist) wordt omgedraaid zonder dat [appellant] in de gelegenheid wordt gesteld tot bewijsvoering;
vii. een rechter het verzoek om verletkosten van [appellant] ongemotiveerd afwijst of weigert een redelijk tarief vast te stellen;
een en ander telkens tot een maximum van € 25.000,- of een ander(e) dwangsomhoogte
en dwangsommaximum naar redelijkheid op te leggen,
met veroordeling van de Staat in de proceskosten met nakosten en alles te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2
In zijn vonnis van 7 februari 2023 heeft de kortgedingrechter dit om meerdere redenen afgewezen en heeft hij [appellant] in de proceskosten veroordeeld. Onder meer heeft de rechter geoordeeld dat een dwangsom niet als hoofdveroordeling kan worden gevorderd.

4.Vordering in hoger beroep

4.1
[appellant] is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met het vonnis. Hij heeft verschillende grieven tegen het vonnis aangevoerd. [appellant] vordert hetzelfde als bij de kortgedingrechter.

5.Beoordeling in hoger beroep

5.1
Artikel 611a lid 1 Rv vormt de wettelijke grondslag voor de veroordeling tot betaling van dwangsommen. In dit artikel staat dat de rechter de wederpartij (de Staat) kan veroordelen tot betaling van een dwangsom voor het geval dat niet wordt voldaan aan een hoofdveroordeling. Dat veronderstelt dat de rechter de nakoming beveelt van een rechtsverplichting, de hoofdveroordeling. [1] Tussen [appellant] en de Staat heeft de rechter geen nakoming van een verplichting bevolen en [appellant] vordert dat in deze procedure ook niet. Hij vraagt alleen betaling van dwangsommen, zonder hoofdveroordeling. Dat kan niet. Voor zover [appellant] stelt dat een hoofdveroordeling van de Staat niet vereist is om de Staat een dwangsom te kunnen opleggen, is dit onjuist. Ook in de voorbeelden die [appellant] in de processtukken heeft gegeven, staat de dwangsom niet op zichzelf maar is deze verbonden aan een veroordeling door de rechter om aan een verplichting te voldoen. Dat [appellant] bij grief 2 verwijst naar schrijvers die verdedigen dat het verbod of bevel (dus de hoofdveroordeling) in algemene termen verwoord mag zijn – wat daar verder ook van zij – maakt niet dat het hof dwangsommen kan opleggen zonder hoofdveroordeling (die [appellant] niet vordert, ook niet in algemene bewoordingen).
Voor zover [appellant] tijdens het pleidooi met zijn beroep op de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 april 2022 [2] bedoelt te stellen dat artikel 611a lid 1 Rv wegens strijd met het Europese recht onverbindend is en daarom door het hof buiten toepassing moet worden gelaten, moet het hof hieraan voorbij gaan, reeds omdat het hof de Staat niet kan verplichten geldsommen aan [appellant] te gaan betalen zonder dat er voor die betalingen een wettelijke grondslag is. Buiten toepassing laten van artikel 611a lid 1 Rv kan dus niet leiden tot het opleggen van de gevorderde dwangsommen.
5.2
Het voorgaande betekent dat het hof de vorderingen van [appellant] niet kan toewijzen. Een bespreking van de andere geschilpunten kan dat niet veranderen, zodat het hof daar niet aan toekomt. Het hof zal het vonnis bekrachtigen.
5.3
Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals gevorderd.

6.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het vonnis van de kortgedingrechter in de rechtbank Den Haag van 7 februari 2023;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van de Staat begroot op € 783,- aan griffierecht en € 2.366,- aan salaris voor de advocaat (2 punten à € 1.183,- volgens tarief II);
  • bepaalt dat binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak aan deze kostenveroordeling moet zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
  • verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G. Dulek-Schermers, M.E. Honée en A.J. Swelheim en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2023 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 10 juni 1955, ECLI:NL:HR:1955:AG2012, NJ 1955,552.
2.Rb Den Haag 22 april 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:3776.