Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding (met grieven) van 1 maart 2023, met bijlagen, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag (hierna: de kortgedingrechter) van 7 februari 2023;
- de memorie van antwoord van de Staat;
- de bijlagen die [appellant] (nrs. 3 tot en met 6) en de Staat (nr. 1) ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling hebben overgelegd.
3.Procedure bij de rechtbank
4.Vordering in hoger beroep
5.Beoordeling in hoger beroep
Voor zover [appellant] tijdens het pleidooi met zijn beroep op de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 april 2022 [2] bedoelt te stellen dat artikel 611a lid 1 Rv wegens strijd met het Europese recht onverbindend is en daarom door het hof buiten toepassing moet worden gelaten, moet het hof hieraan voorbij gaan, reeds omdat het hof de Staat niet kan verplichten geldsommen aan [appellant] te gaan betalen zonder dat er voor die betalingen een wettelijke grondslag is. Buiten toepassing laten van artikel 611a lid 1 Rv kan dus niet leiden tot het opleggen van de gevorderde dwangsommen.
6.Beslissing
- bekrachtigt het vonnis van de kortgedingrechter in de rechtbank Den Haag van 7 februari 2023;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van de Staat begroot op € 783,- aan griffierecht en € 2.366,- aan salaris voor de advocaat (2 punten à € 1.183,- volgens tarief II);
- bepaalt dat binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak aan deze kostenveroordeling moet zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.