ECLI:NL:GHDHA:2023:1824

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2023
Publicatiedatum
19 september 2023
Zaaknummer
K23/220192
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bewilligingsverzoek inzake valsheid in geschrift door politieambtenaar

Op 18 september 2023 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin een bewilligingsverzoek werd afgewezen. Dit verzoek was ingediend door de hoofdofficier van justitie te Rotterdam naar aanleiding van een bevel tot vervolging van een politieambtenaar wegens valsheid in geschrift. De zaak betreft een incident waarbij de beklaagde, een politieambtenaar, wordt beschuldigd van het niet correct relateren van geweld en het maken van een discriminerende uitlating in een proces-verbaal. Het hof heeft vastgesteld dat er sterke aanwijzingen zijn dat de beklaagde zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift, ondanks het standpunt van het openbaar ministerie dat er onvoldoende bewijs zou zijn voor vervolging.

Het hof heeft in zijn beschikking van 18 oktober 2022 al overwogen dat er voldoende aanknopingspunten zijn voor de verdenking van valsheid in geschrift. De beklaagde had geweld toegepast en een beledigende uitlating gedaan, maar dit niet correct gerapporteerd in het proces-verbaal. De advocaat-generaal heeft in raadkamer geadviseerd om het bewilligingsverzoek toe te wijzen, maar het hof is van mening dat de zaak alsnog aan de strafrechter moet worden voorgelegd. Het hof heeft benadrukt dat de bewijswaarde van een proces-verbaal hoog is en dat het vertrouwen in de juistheid van dergelijke documenten essentieel is voor het strafproces.

Uiteindelijk heeft het hof besloten het bewilligingsverzoek af te wijzen, waardoor de vervolging van de beklaagde ter zake van valsheid in geschrift kan doorgaan. Deze beslissing is genomen in het belang van de rechtsgang en de waarheidsvinding in de strafzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

raadkamer beklagzaken

BESCHIKKING
gegeven naar aanleiding van het
bewilligingsverzoekvan de hoofdofficier van justitie te Rotterdam van 1 mei 2023 naar aanleiding van het bevel tot vervolging zoals het hof bij beschikking van 18 oktober 2022 heeft bevolen, in de beklagzaak (K21/220259) op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[klager],
klager
,
in deze zaak woonplaats kiezende ten kantore van zijn raadsman mr. J.E. Kötter, advocaat te Amsterdam.

1.Het beklag

Het beklag was gericht tegen de beslissing van de officier van justitie te Rotterdam om
[beklaagde],beklaagde, niet te vervolgen ter zake van poging doodslag, mishandeling en valsheid in geschrift.
Voor het verloop van de procedure en hetgeen eerder in deze zaak (met volgnummer K21/220259) is voorgevallen verwijst het hof naar het proces-verbaal van de zitting in raadkamer van 7 september 2022 en de beschikking van 18 oktober 2022 (ECLI:NL:GHDHA:2022:2037).
Het hof heeft het beklag, voor zover het betrekking heeft op valsheid in geschrift, gegrond verklaard en de strafvervolging gelast van beklaagde ter zake van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr). Het beklag is voor het overige afgewezen.
Het hof heeft in de beschikking overwogen dat er voldoende aanknopingspunten zijn voor de verdenking dat beklaagde het door hem toegepaste geweld en zijn discriminerende en beledigende uitlating “kutneger” opzettelijk niet heeft gerelateerd.
Strafzaken met betrekking tot hetzelfde incident
Tegen klager is (door politieambtenaren) aangifte gedaan ter zake van mishandeling. Klager is hiervoor vervolgd. Bij vonnis van 9 juni 2022 heeft de rechtbank Rotterdam de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging vanwege een combinatie van vormverzuimen. Tegen dit vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 31 maart 2023 de zaak terugverwezen naar de rechtbank. Het hof heeft onder meer overwogen:
“Met de rechtbank en de verdediging is het hof van oordeel dat in deze zaak onvolledig is geverbaliseerd, dat door [beklaagde] een racistische uiting is gedaan en dat er geweld is toegepast tegenover [klagers], zonder dat dit volledig is geverbaliseerd. (…) Met de rechtbank en de raadsman is het hof voorts van oordeel dat processen-verbaal niet alleen waarheidsgetrouw dienen te zijn maar ook volledig; er dienen geen feiten weggelaten te worden die van belang zijn voor de beoordeling van de strafzaak waarin die processen-verbaal zijn opgemaakt. Gezien de onvolledige processen-verbaal is er sprake van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv.”
Het hof heeft aldus geoordeeld dat er weliswaar sprake is van een vormverzuim, maar dat dit herstelbaar is en niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging. Er is derhalve nog geen onherroepelijke uitspraak in de strafzaak tegen klager.
Beklaagde is vervolgd ter zake van belediging van klager. Deze zaak is inmiddels onherroepelijk.

2.Het bewilligingsverzoek

Bij brief van 1 mei 2023 heeft de hoofdofficier van justitie het hof verzocht te bewilligen in het doen uitgaan van een kennisgeving van niet verdere vervolging van beklaagde. De hoofdofficier van justitie is van oordeel dat er onvoldoende bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen van het overtreden van artikel 225 Sr, nu er door het hof deels op onjuiste feiten (lees: onjuiste interpretatie van hetgeen op de camerabeelden te horen is) is besloten, en nu het openbaar ministerie een nadere uitleg heeft gegeven over de wijze van het verbaliseren van geweld, niet meer kan worden volgehouden dat beklaagde opzet tot vervalsen heeft gehad.

3.De stukken betreffende het beklag

Het hof heeft, behalve van de reeds genoemde stukken, onder meer kennisgenomen van de brief van de raadsman van klager d.d. 7 juni 2023, inhoudende een reactie op het bewilligingsverzoek, alsmede van de brief van de raadsvrouw van beklaagde d.d. 11 augustus 2023 met bijgevoegd de toelichting op het bewilligingsverzoek.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van het rapport van het NFI d.d. 8 maart 2023 opgemaakt door D.L. van der Vloed, met betrekking tot hetgeen op de (audio van de) camerabeelden te horen is.

4.De behandeling in raadkamer

De meervoudige beklagkamer heeft op 16 augustus 2023 het bewilligingsverzoek in raadkamer behandeld.
Klager en zijn raadsman zijn verschenen en gehoord.
Beklaagde en zijn raadsvrouw zijn eveneens verschenen en gehoord.
De zaak is in raadkamer gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld met de bewilligingsverzoeken in de beklagzaken van [de zoon van klager] (met volgnummer K23/220191) en [de echtgenote van klager] (met volgnummer K23/220190), welke betrekking hebben op hetzelfde feitencomplex.
Ter zitting in raadkamer hebben klager en zijn raadsman betoogd dat het onderzoek naar de (audio op de) camerabeelden onvolledig en onjuist is verricht, te meer nu klager(s) in het geheel niet betrokken zijn in het onderzoek. De opstelling van de zijde van het openbaar ministerie in de beklagprocedure en het bewilligingsverzoek past wat klagers betreft volledig in de werkwijze die het openbaar ministerie vanaf het eerste moment heeft ingezet, hetgeen naar hun mening bijzonder kwalijk is.
Klager heeft ter zitting in raadkamer aangegeven dat hij, ondanks het standpunt van het openbaar ministerie en het risico dat de zaak kan eindigen in een vrijspraak, nog steeds een strafvervolging van beklaagde wenst ter zake van valsheid in geschrift.
Ter zitting in raadkamer hebben beklaagde en zijn raadsvrouw betoogd dat er sprake is van nieuwe informatie en inzichten die ten tijde van het bevel tot vervolging nog niet bekend waren en welke informatie het hof dus niet heeft kunnen verdisconteren in de beschikking van 18 oktober 2022. De raadsvrouw stelt dat de deskundigen in het NFI-rapport tot het oordeel komen dat de interpretatie van de audiofragmenten van het openbaar ministerie waarschijnlijker is dan de interpretatie van de rechtbank en de beklagkamer van het hof. Nu niet blijkt dat beklaagde wetenschap had van de gestelde beledigende uitlating is er volgens de raadsvrouw geen enkel bewijs dat beklaagde de uitlating opzettelijk niet heeft opgenomen in het proces-verbaal. Door het ontbreken van opzet is een succesvolle vervolging ter zake van valsheid in geschrift niet haalbaar. Voorts kan niet geoordeeld worden dat beklaagde opzettelijk een rechtsplicht heeft geschonden door zijn geweldsuitoefening niet tot in detail te verbaliseren. Ook daarom is een succesvolle vervolging op grond van artikel 225 Sr naar mening van de raadsvrouw niet haalbaar. Beklaagde verzoekt het hof het verzoek tot bewilliging toe te wijzen.
De advocaat-generaal mr. H.H.J. Knol heeft in raadkamer geadviseerd tot het toewijzen van het bewilligingsverzoek.

5.De beoordeling van het bewilligingsverzoek

Na hernieuwde bestudering van de stukken in het dossier en gehoord hetgeen ter zitting in raadkamer naar voren is gebracht, is het hof – anders dan het openbaar ministerie - van oordeel dat er nog steeds sprake is van een situatie waarin er sterke aanwijzingen aanwezig zijn dat beklaagde zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift.
In de beschikking van 18 oktober 2022 heeft het hof het volgende overwogen:
“Het hof constateert dat als de camerabeelden er niet zouden zijn geweest, aan de weergave van hetgeen beklaagde in het op ambtsbelofte gemaakte proces-verbaal heeft gerelateerd niet zou zijn getwijfeld. Het hof acht dat eens te meer ernstig, nu er naar aanleiding van dat proces-verbaal van bevindingen een strafvervolging is ingesteld tegen klager (en zijn vader). In het strafproces moet vanwege de grote bewijswaarde van een proces-verbaal erop kunnen worden vertrouwd dat dit een juiste en correcte weergave bevat van het daarin gerelateerde.”
Het hof staat nog steeds achter deze overweging.
Weliswaar staat ter discussie of uit de (audio van de) camerabeelden blijkt dat beklaagde zich ervan bewust was dat hij een discriminerende en beledigende uitlating had gedaan, maar dat neemt niet weg dat met name het geweld richting de echtgenote van klager (slaan tegen het hoofd) en de uitlating “kutneger” niet zijn gerelateerd. Dat had naar het oordeel van het hof - ondanks de destijds geldende gebruiken omtrent het relateren van geweld in een proces-verbaal en het gegeven dat de Aanwijzing geweldsaanwijzing opsporingsambtenaar op 1 juli 2022 in werking is getreden - wel gemoeten.
Gelet op het ter zitting in raadkamer naar voren gebrachte standpunt van klager en de gevolgen die klager, zijn echtgenote en zoon hebben ondervonden van het incident en de nasleep daarvan, acht het hof het een juiste gang van zaken om (ook) het eindoordeel in de onderhavige zaak aan de strafrechter over te laten. In de strafzaak tegen beklaagde ter zake van valsheid in geschrift kunnen de beelden en daarbij behorende audiofragmenten opnieuw worden bekeken en beluisterd en kan het rapport van het NFI d.d. 8 maart 2023 worden meegenomen bij de beoordeling.
Het hof acht daarom een vervolging nog steeds opportuun en zal dan ook – ondanks het tijdsverloop – niet bewilligen in het verzoek van de hoofdofficier van justitie tot het doen uitgaan van een kennisgeving niet verdere vervolging van beklaagde.

6.De beslissing

Het hof:
Wijst het bewilligingsverzoek af.
Deze beschikking, waartegen geen gewoon rechtsmiddel openstaat, is gegeven op 18 september 2023 door mr. T.E. van der Spoel, voorzitter, mr. Th.P.L. Bot en mr. C.P.M. Cleiren, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Bakker-Otjens, griffier, en is ondertekend door de voorzitter en de griffier.