In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan in een beklagprocedure, ingediend door klager tegen de beslissing van de officier van justitie te Rotterdam om beklaagde, een politieambtenaar, niet te vervolgen voor poging doodslag, mishandeling en valsheid in geschrift. Klager had aangifte gedaan van politiegeweld en discriminatie door beklaagde tijdens een incident op 5 december 2020. Het hof heeft de procedure en eerdere beslissingen in deze zaak in overweging genomen, waaronder een tussenbeschikking van 2 mei 2022 en een aanvullend ambtsbericht van 22 augustus 2022. Het hof heeft vastgesteld dat klager onterecht geweld heeft ervaren en dat de officier van justitie niet op goede gronden heeft besloten om beklaagde niet te vervolgen voor valsheid in geschrift. Het hof oordeelt dat de beslissing van de officier van justitie om beklaagde niet te vervolgen voor het toegepaste politiegeweld in stand kan blijven, gezien de hectische situatie en het geweld dat ook door klager en zijn familie is gebruikt. Echter, het hof heeft geoordeeld dat er voldoende aanwijzingen zijn voor de verdenking van beklaagde voor valsheid in geschrift, omdat belangrijke details in het proces-verbaal ontbraken. Het beklag met betrekking tot valsheid in geschrift is gegrond verklaard, terwijl het beklag over het politiegeweld is afgewezen.