ECLI:NL:GHDHA:2022:2037

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
17 oktober 2022
Zaaknummer
K21/220259
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot vervolging van politieambtenaar wegens valsheid in geschrift en afwijzing van vervolging wegens politiegeweld

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan in een beklagprocedure, ingediend door klager tegen de beslissing van de officier van justitie te Rotterdam om beklaagde, een politieambtenaar, niet te vervolgen voor poging doodslag, mishandeling en valsheid in geschrift. Klager had aangifte gedaan van politiegeweld en discriminatie door beklaagde tijdens een incident op 5 december 2020. Het hof heeft de procedure en eerdere beslissingen in deze zaak in overweging genomen, waaronder een tussenbeschikking van 2 mei 2022 en een aanvullend ambtsbericht van 22 augustus 2022. Het hof heeft vastgesteld dat klager onterecht geweld heeft ervaren en dat de officier van justitie niet op goede gronden heeft besloten om beklaagde niet te vervolgen voor valsheid in geschrift. Het hof oordeelt dat de beslissing van de officier van justitie om beklaagde niet te vervolgen voor het toegepaste politiegeweld in stand kan blijven, gezien de hectische situatie en het geweld dat ook door klager en zijn familie is gebruikt. Echter, het hof heeft geoordeeld dat er voldoende aanwijzingen zijn voor de verdenking van beklaagde voor valsheid in geschrift, omdat belangrijke details in het proces-verbaal ontbraken. Het beklag met betrekking tot valsheid in geschrift is gegrond verklaard, terwijl het beklag over het politiegeweld is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

raadkamer beklagzaken

BESCHIKKING
gegeven op het beklag, op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[klager],
klager
,
in deze zaak woonplaats kiezende ten kantore van zijn raadsman mr. J.E. Kötter, advocaat te Amsterdam.

1.Het beklag

Het klaagschrift is op 27 mei 2021 door het hof ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie te Rotterdam om
[beklaagde],beklaagde, niet te vervolgen ter zake van poging doodslag c.q. mishandeling en valsheid in geschrift.

2.Het verloop van de procedure

Voor het verloop van de procedure en hetgeen eerder in deze zaak is voorgevallen verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van 2 mei 2022 met bijbehorend proces-verbaal van de behandeling in raadkamer op 6 april 2022, waar klager en zijn raadsman zijn gehoord.
Bij aanvullend ambtsbericht van 22 augustus 2022 is namens de hoofdofficier van justitie in overweging gegeven het beklag als ongegrond af te wijzen.
Bij aanvullend verslag van 24 augustus 2022 heeft de advocaat-generaal het hof geadviseerd het beklag voor zover het betrekking heeft op het niet vervolgen van beklaagde ten aanzien van het gebruikte geweld ten opzichte van klager en met betrekking tot valsheid in geschrift af te wijzen.

3.De stukken betreffende het beklag

Het hof heeft, behalve van de reeds genoemde stukken, onder meer kennisgenomen van de camerabeelden van het incident, het vonnis van de rechtbank Rotterdam in de strafzaak tegen klager (parketnummer 10/309749-20) van 9 juni 2022 en van de brief (met bijlagen) d.d. 6 september 2022 van de raadsman van beklaagde mr. T. Felix, advocaat te Amsterdam.

4.De feiten en standpunten

Klager heeft op 14 januari 2021 bij de politie tegen beklaagde, een politieambtenaar, aangifte gedaan ter zake van poging doodslag, mishandeling, discriminatie (in de uitoefening van een ambt) en valsheid in geschrift, gepleegd op 5 december 2020.
Klager verklaart in zijn aangifte – kort weergegeven – dat beklaagde onnodig veel geweld tegen hem heeft gebruikt. Klager stelt dat hij een klap op zijn gezicht heeft gehad en drie vuistslagen op zijn ribbenkast. Voort is hij 1 minuut en 20 seconden in een nekklem gehouden en is er pepperspray gebruikt terwijl hij zich al had overgegeven.
Klager verklaart verder dat de informatie opgenomen in de processen-verbaal niet overeenkomt met de camerabeelden waarop de gebeurtenissen te zien en te horen zijn.
Daarnaast heeft beklaagde hem een “kutneger” genoemd.
Beklaagde en de andere betrokken politieambtenaren verklaren dat zij ter plaatse kwamen na een melding van geluidsoverlast van een hond. Nadat een man beklaagde had beledigd ging beklaagde over tot aanhouding van deze man (verder: [de schilder]). Wat een eenvoudige aanhouding voor belediging van een ambtenaar in functie leek, mondde uit in een vechtpartij (tussen klager, zijn vrouw [vrouw], zijn zoon [zoon] en de agenten). Beklaagde en zijn collega’s stellen dat zij klager(s) meermalen hebben gevorderd om mee te werken, om te blijven liggen dan wel afstand te houden en dat zij vervolgens fysiek geweld en pepperspray hebben gebuikt omdat er geen gehoor werd gegeven aan de vorderingen.
De officier van justitie heeft de zaak tegen beklaagde met betrekking tot het gebruikte politiegeweld en valsheid in geschrift geseponeerd.
Beklaagde is wel vervolgd ter zake van belediging van klager. Hij is door de politierechter veroordeeld tot een geldboete van € 250,00. Beklaagde heeft hoger beroep ingesteld.
De raadsman van klager voert in het klaagschrift – onder meer – aan dat uit de beelden duidelijk blijkt dat zowel klager als zijn vrouw veelvuldig trachten om [de schilder] mee te nemen. Door het volstrekt onnodig hardhandig handhaven door beklaagde raken de gezinsleden [familienaam] op het aangrenzende grasveldje betrokken bij het incident. De raadsman stelt dat het Openbaar Ministerie voorbijgaat aan het feit dat meermaals op de beelden is waar te nemen dat de gezinsleden [familienaam] niet uit zijn op een confrontatie.
Beklaagde heeft klager circa 1 minuut en 20 seconden met zijn benen in een nekklem gehouden. Klager acht de wijze waarop dit is gebeurd zeer disproportioneel. Zowel door klager als zijn zoon wordt aangegeven dat klager geen adem meer krijgt, maar van beklaagde komt geen enkele reactie.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat beklaagde buitengewoon veel geweld heeft toegepast, waarbij de criteria van subsidiariteit en proportionaliteit zijn overschreden. Dit blijkt volgens de raadsman ook uit het feit dat beklaagde meerdere vuistslagen op onbegrijpelijk momenten heeft gegeven aan alle drie de gezinsleden.
Klagers zijn voorts van mening dat beklaagde strafbaar heeft gehandeld door de wijze waarop hij pepperspray heeft gebruikt
.
Met betrekking tot de valsheid in geschrift merkt de raadsman op dat het proces-verbaal van bevindingen dat beklaagde heeft opgemaakt niet conform de beelden is. Voorts is het proces-verbaal alleen al als onjuist aan te merken gezien het feit dat zijn discriminatoire opmerking jegens klager, te weten “kutneger”, niet wordt benoemd. De raadsman voert aan dat de Hoge Raad heeft bepaald dat ook het niet opgeven van bepaalde informatie kan worden gezien als valselijk ‘vermelden’.
De drie agenten die als eerste ter plaatse waren hebben aangifte tegen klager gedaan van mishandeling.
Klager is hiervoor vervolgd. Bij vonnis van 9 juni 2022 heeft de rechtbank Rotterdam de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging, vanwege een combinatie van vormverzuimen. Tegen dit vonnis is door het Openbaar Ministerie hoger beroep ingesteld.
Met betrekking tot de (overige) feiten verwijst het hof kortheidshalve naar het dossier, nu de feiten gelet op de behandelingen in raadkamer zowel bij klager als beklaagde genoegzaam bekend zijn.
In het advies geweldsregistratie van de politie van 5 februari 2021 heeft de Commissie geoordeeld dat het door beklaagde toegepaste fysieke geweld en het gebruik van de pepperspray jegens klager proportioneel was, omdat beklaagde zich niet op een andere wijze had kunnen verdedigen tegen het tegen hem en zijn collega’s gerichte geweld.

5.De behandeling in raadkamer

De meervoudige beklagkamer heeft op 7 september 2022 het klaagschrift in raadkamer (verder) behandeld. Klager en zijn raadsman zijn verschenen.
De zaak is gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de beklagzaken van klagers [zoon] en [vrouw], met volgnummers K21/220260 en K21/220261. Klaagster [vrouw] is ook in raadkamer verschenen.
De raadsman van beklaagde mr. T. Felix, advocaat te Amsterdam, heeft – in aanwezigheid van klagers en hun raadsman – gepleit overeenkomstig zijn overgelegde pleitaantekeningen.
Beklaagde is vervolgens – buiten aanwezigheid van klagers en hun raadsman – gehoord.
Beklaagde heeft ter zitting in raadkamer - onder meer -verklaard dat hij zich verantwoordelijk voelde voor zijn twee vrouwelijke collega’s en dat hij het geweld tegen klager moest toepassen om hem onder controle te krijgen en vervolgens zijn collega’s te kunnen helpen. Het incident en zijn vervolging ter zake van belediging van klager hebben grote impact op beklaagde gehad. Beklaagde heeft aangegeven dat hij onder behandeling is van een psycholoog en thans aangepast werk doet.
De advocaat-generaal mr. H.H.J. Knol heeft in raadkamer
geadviseerd tot afwijzing van het beklag.

6.De beoordeling van het beklag

Ter beoordeling staat thans de vraag of de beslissing van de officier van justitie om beklaagde niet te vervolgen op goede gronden is genomen.
Na bestudering van de stukken in het dossier en gehoord hetgeen ter zittingen in raadkamer naar voren is gebracht,
oordeelt het hof als volgt.
Met betrekking tot de (politie-)geweldshandelingen
Het hof overweegt dat de politie beschikt over het wettelijk toegekende geweldsmonopolie en dat de politie bevoegd (en in bepaalde gevallen zelfs verplicht) is geweld toe te passen indien dit voor de rechtmatige uitoefening van de politietaak en het realiseren van hetgeen in dat kader dient te gebeuren noodzakelijk is. Het toegepaste geweld dat als noodzakelijk kan worden aangemerkt, wordt getoetst aan de hand van criteria van subsidiariteit (was een minder verstrekkend geweldsmiddel ook mogelijk) en proportionaliteit (ging het geweld niet te ver).
Het hof merkt allereerst op dat de politie ongestoord haar taak moet kunnen uitoefenen en dat wat dat betreft de inmenging van klager bij de aanhouding van [de schilder] niet gepast was. Klager bemoeide zich fysiek met die aanhouding. Klager had gehoor moeten geven aan de vorderingen van beklaagde en zijn collega’s. Het hof constateert dat er vervolgens (fors) geweld is gebruikt ten opzichte van klager, teneinde hem onder controle te krijgen en te kunnen aanhouden. Uit de beelden blijkt echter dat ook klager, zijn vrouw en zijn zoon (fors) geweld hebben uitgeoefend op de politiemensen.
De raadsman van beklaagde heeft ter zitting aangevoerd dat het door beklaagde toegepaste geweld binnen de ambtsinstructie valt en nodig was ter verdediging van zichzelf en zijn collega’s.
Het hof is - alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen - van oordeel dat hoewel er wellicht aanknopingspunten zijn dat het toegepaste politiegeweld jegens klager niet (geheel) voldeed aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit, de beslissing van de officier van justitie om beklaagde hiervoor niet te vervolgen in stand kan blijven.
Het hof overweegt hierbij dat er een bijzonder stressvolle en hectische situatie is ontstaan doordat klager(s) zich ging(en) bemoeien met de aanhouding van [de schilder] en het feit dat er op verschillende momenten ook (fors) geweld is gebruikt tegen beklaagde en zijn collega’s, die daardoor niet in staat waren de situatie onder controle te krijgen zonder geweld te gebruiken. Het hof is dan ook van oordeel dat het instellen van een strafvervolging van beklaagde met betrekking tot het toegepaste politiegeweld geen redelijk doel meer dient. Het hof heeft hierbij mede gelet op de impact die de zaak op beklaagde heeft (gehad) en het feit dat hij een formele schriftelijke waarschuwing van zijn werkgever heeft gekregen.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beklag voor zover het betrekking heeft op het politiegeweld jegens klager dient te worden afgewezen.
Met betrekking tot valsheid in geschrift
De raadsman van beklaagde heeft ter zitting in raadkamer aangevoerd dat het niet vermelden van de uitspraak “kutneger” geen valsheid in geschrift oplevert en als dat al zo zou zijn dan had beklaagde naar zijn mening geen opzet op de valsheid. Ook het niet vermelden van al het door beklaagde toegepaste geweld levert naar de mening van de raadsman geen valsheid op, omdat het proces-verbaal een globale – niet gedetailleerde – weergave bevat van hetgeen is voorgevallen. Dat er details niet vermeld staan, maakt het proces-verbaal niet vals.
Na het vergelijken van de camerabeelden en het door beklaagde op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 6 december 2020 constateert het hof dat zowel de discriminerende en beledigende uitlating “kutneger” als een deel van het door beklaagde toegepaste geweld niet is geverbaliseerd. Beklaagde heeft – onder meer - niet gerelateerd dat hij klager meermalen tegen zijn rug heeft geslagen.
Het hof begrijpt dat er sprake was van een hectische situatie en dat het goed denkbaar is dat beklaagde zich onder die omstandigheden niet meer precies kon herinneren wat er allemaal is gebeurd, maar het feit dat hij het voorgaande niet heeft gerelateerd, kan naar het oordeel van het hof, mede gezien de relevantie daarvan voor hetgeen is voorgevallen, geen vergissing zijn. Bovendien blijkt uit de camerabeelden dat beklaagde zich ervan bewust was dat hij een discriminerende en beledigende uitlating had gedaan.
Het hof is dan ook van oordeel dat er voldoende aanknopingspunten zijn voor de verdenking dat beklaagde het door hem toegepaste geweld en zijn voormelde uitlating opzettelijk niet heeft gerelateerd.
Het hof constateert dat als de camerabeelden er niet zouden zijn geweest, aan de weergave van hetgeen beklaagde in het op ambtsbelofte gemaakte proces-verbaal heeft opgenomen niet zou zijn getwijfeld. Het hof acht dat eens te meer ernstig, nu er naar aanleiding van dat proces-verbaal van bevindingen een strafvervolging is ingesteld tegen klager (en zijn zoon). Gezien de grote bewijswaarde van een proces-verbaal moet erop kunnen worden vertrouwd dat dit een juiste en correcte weergave bevat van het daarin gerelateerde.
Gelet op het voorgaande acht het hof een strafvervolging van beklaagde ter zake van valsheid in geschrift op zijn plaats. Het beklag met betrekking tot valsheid in geschrift is dan ook terecht gedaan, zodat moet worden beslist als volgt.

7.De beslissing

Het hof:
Verklaart het beklag voor zover het met betrekking heeft op
valsheid in geschriftgegronden gelast de strafvervolging van beklaagde voornoemd ter zake van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht.
Wijst het beklag voor het overige af.
Deze beschikking, waartegen geen gewoon rechtsmiddel openstaat, is gegeven op 18 oktober 2022 door mr. T.E. van der Spoel, voorzitter, mr. Th.P.L. Bot en mr. A.M. Hol, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Bakker-Otjens, griffier, en is ondertekend door de voorzitter en de griffier.